Margreet Schouwenaar

De Nederlandse schrijfster en dichteres Margreet Schouwenaar werd geboren in Schagen op 16 mei 1955. In 1991 werd ze genomineerd voor de Cees Buddinghprijs op grond van vier gepubliceerde gedichten in de Revisor. In 1992 verscheen haar eerste bundel: “De drempel die vertrek is.” In 1995 verscheen de bundel: “Bezijden tijd”. In 1997 volgde “Van tijd het dood gewicht”. In 2000 verscheen “Talen naar de val”; deze werd in 2003 gevolgd door de bundel “Van het woord Ah” en in 2005 door de bundel “Valtijd.” Regelmatig verschijnen er publicaties van haar in literaire bladen zoals de Revisor, Tirade en de Poëziekrant. Daarnaast werden er verzen opgenomen in verzamelbundels. In 2006 kreeg Schouwenaar de opdracht om voor het huis voor Europa in Twente twee kinderboeken te schrijven: een prentenboek voor de kinderen van groep 1, 2 en 3, en een (voor)leesboek voor de kinderen van groep 4 tot en met 8. Zo werden “Stinkertje Stout” en “Gas geven Gijs” geboren. Marije Tolman maakte hiervoor de illustraties. De boekjes werden in een oplage van 11.000 stuks verspreid onder schoolkinderen in Twente. Op 1 januari 2008 startte Schouwenaar samen met Kim Triesscheijn en Jarr Geerligs het project “Vindvers”. In mei 2008 verscheen Schouwenaars dichtbundel ‘Wegen om te Komen’. In 2009 volgde zij Joost Zwagerman op als stadsdichter van Alkmaar. In deze functie initieerde zij in navolging van F. Starik ‘De eenzame uitvaart’ in Alkmaar. Zij richtte tevens een dichtersgilde op en gaf de aanzet voor een poëzieroute door de binnenstad van Alkmaar. Op zestien september 2009 werd bij de opening van de hernieuwde Friesche Brug in Alkmaar een gedicht van haar hand in graniet aan beide zijden van de brug gelegd.

 

Lopen over water

Alsof ik hier niet komen zou,
zo doet het leven eeuwig voor.
Met zomertijd en wintertijd, mooi
hier en lief mijn lief. Zoveel adem
raakt niet kwijt. Alsof ik
eeuwig zou; lopen over water.

Wat klaart nu ik verlost
van mij wegen moet zonder
woordgewicht, naakt van daad:
nu ik sta aan water bedekt
met kroos, gras waarin ik niet
geloof, maar waarover ik ga

om een horizon waar geen land.
Zo uiterst kan bestaan. Nu ik
niet ben, alles in mij kwijt
en eeuwigheid niet kabbelt
maar snijdt en ik te licht voor leven,
te zwaar voor tijd, sta, voorgoed

 

Bomen

Een spoor van groen komt mij tegen;
met nijvere steken in de hemel gezet,
zigzagvegen in het boven blauw.

Haar zwijgen is vergeven aan de grillen
van de wind, gniffelt met giechelende vogels,
juicht over daken, toont de portieken.

Laat maar waaien zingt het loof. Haar stammen
kunnen dragen. Haar stilte wortelt diep onder
de schaduwkronen. Hoe ik nooit stilstand zie,

maar altijd nijver werken aan een groter plan.
Een stap voorbij het nu wast de eeuwigheid,
alvast beschreven door dit loom vlottend blad.

Hoe het groen patronen legt, ontferming
ruist, de stilte klimmen laat naar takken
onttrokken aan het oog. Wat kan ik zeggen?

Ik weet mijn bedoeling niet. Ik sta dagelijks
aan de broze rand van de eeuwigheid
en val. En val vleugels. En val. Niet.

 

Stilte

Deze stilte vader, is geen stilte
van de winter, geen laatste galm
voor het lentebrood, deze stilte
is de stilte van koude tafels, droge
schotels en verkruimeld licht. Hier
waar zelfs een vlieg geluid maakt en
geen bloem ontwaakt, hier waar zwart
geblaakt je gevouwen handen je borst
bedekt, verhaalt de stilte mijn gedenken.
Hoe je hand zich strekt, een hoed je zondagshoofd
bedekt, hoe je charme was van wetten maakt,
dameskousen glanzen laat, je karbonade
overuren op je fornuis smaakt. Deze stilte.

Vader, een laatste lichaam is een dood
in klein formaat. Je stenen hemd het laatste
dat mij achterlaat. Daarna lees ik het verleden
dat je in me schreef. In wat ik vergeet bloed
je dood vader. Dus houd ik je vast. Je harde
kop, je keukenschort, je fietstenue, je ogen
bleek blauw bleek. Dus rem ik waar jij uitgleed,
aanvaard ik wat jij niet vergeeft. Leef ik omdat
jij hebt geleefd. Je ligt zo waterpas, vader, zo
met stilte geladen. Zo diep in dood. Nooit is iets
buiten verlies. Alles is mond en komt tot zwijgen.
Hier, in stilte droog als hagel. Het laatste schot
voltooid, schooi ik verhalen, schamp ik het woord:

vader.


Margreet Schouwenaar (Schagen, 16 mei 1955)

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *