Marijke Schermer

Onafhankelijk van geboortedata

De Nederlandse schrijfster Marijke Schermer werd geboren in Amsterdam in 1975. Zij groeide ‘grotendeels’ op in Groningen. In Arnhem studeerde ze aan de Toneelschool, aanvankelijk met de bedoeling om actrice te worden. Zij ging zich echter richten op het schrijven van toneelstukken en het regisseren van voorstellingen, ook van andere toneelauteurs. Ze had enige tijd een eigen theatergroep (Alaska) en ontving in 2009 voor haar toneelwerk de Charlotte Köhler-prijs, een aanmoedigingsprijs voor jong talent in de beeldende kunst en het theater. Schermer is artistiek directeur van het podium Oostblok in Amsterdam. Naast schrijven voor toneel begon zij ook proza te schrijven. Ze publiceerde enkele verhalen in het tijdschrift Tirade en in 2013 verscheen haar debuutroman “Mensen in de zon”, die goede kritieken kreeg. Haar tweede roman “Noodweer” (2016) haalde de longlist van de Vlaamse Fintro Literatuurprijs.

Uit: Noodweer

“Nemen we jouw auto?’
‘We zijn veel te laat.’
Haar man komt uit de keuken. Hij is lang, mager en zijn gezicht is uitgesproken knap. Hij heeft een zwierig pak aan. De pan in zijn handen en de theedoek over zijn schouder verraden toewijding. Hij zet de pan op tafel, werpt de lap terug in de richting van het aanrecht dat hij net niet haalt. Leo lacht met een hoog en helder stemmetje. Alicia, het buurmeisje dat oppast, knoopt Osip een slabbetje om. Ze is in een paar weken tijd van een androgyn kind in een kermisattractie veranderd. Haar wangen en lippen zijn rood geverfd, ze draagt idiote, veel te blote kleren. Emilia moet zich bedwingen haar niet ook over haar bol te aaien. Ze kussen de kinderen gedag.
‘Jij rijdt. We gaan het halen.’
Ze scheurt de oprijlaan af en draait de weg op. Het eerste deel van de rit voert over de dijk, door de glooiende rivierdelta, over een smalle tweebaansweg tussen de populieren. Er is een zakkend zomers zonnetje met weinig kracht en er staat een flinke wind. In de weilanden rechts van hen staan schapen. Even later, op de snelweg, kan ze echt hard rijden, iets wat ze graag doet. Ze praten niet veel. Door het raam waait een herinnering binnen aan lange tochten naar het zuiden, blote benen uit het raam, zingend. Vlak voor Amsterdam voeren ze een korte discussie over de beste route naar het Leidseplein.
‘Waarschijnlijk heb jij gelijk,’ zegt ze terwijl ze haar eigen idee ten uitvoer brengt. Ze gokt op een vrije plek, gokt goed en parkeert vlak bij het theater. Ze besluiten dat betalen precies de tijd kost die ze niet meer hebben. Ze rennen, steken over, worden rakelings gepasseerd door een fietser. Bruch roept dat ze de volgende keer een hotel moeten nemen; even worden ze gegrepen door de wens te worden opgeslokt door het leven in de stad, in plaats van straks en ongetwijfeld weer met haast, terug te moeten keren naar de stilte. Ze rennen de schouwburg in, de trap op naar de zaal, waar zij als laatsten arriveren voor de deuren rondom sluiten. Hij vouwt hun jassen in elkaar onder zijn stoel en knijpt haar in haar zij.”

 
Marijke Schermer (Amsterdam, 1975)