Martin Bril, Doeschka Meijsing, Alphonse de Lamartine, Samuel T. Coleridge

De Nederlandse dichter, columnist en schrijver Martin Bril werd geboren in Utrecht op 21 oktober 1959. Zie ook mijn blog van 21 oktober 2010 en eveneens alle tags voor Martin Bril op dit blog.

 

Uit: Geen kenner (Column)

“Hoe ouder je wordt, hoe minder makkelijk je nieuwe feiten op je harde schijf kwijt kunt. En dat terwijl ik nog helemaal niet oud ben, sterker nog: behoorlijk jong. Maar niet opgevoed met de natuur, is kennis van de natuur een zware dobber, zeg maar: een tegennatuurlijke iets.

Enfin.

Hoe is het zo gekomen dat ik geinteresseerd raakte in wat groeit en bloeit? Het antwoord kan kort zijn. De kinderen. Wie met twee kleuters aan de hand langs een weiland of een wegberm loopt, wil als vader toch een beetje leuk voor de dag komen. Dus wij plukten dan alles wat we tegenkwamen, en zochten later in de bloemengids op hoe dat allemaal heette. Na een paar van zulke exercities hadden de kinderen er wel genoeg van, maar toen had ik zelf dus de smaak te pakken, en zodoende. U moet niet denken, trouwens, dat ik er tegenwoordig met botaniseertrommel, pincet en vergrootglas op uittrek, zo ver ben ik nog lang niet. Maar het zou zomaar ooit kunnen gebeuren.

Ter zake.

Laatst stond ik middenin Amsterdam, bij het Rijksmuseum om precies te zijn, in de file voor een stoplicht. De ene keer stond het op rood, de andere keer op groen. Maar geen auto die vooruit kwam, vandaar het woord file. Al snel begon ik me te vervelen, op de radio was de EO bezig, en dus keek ik wat op me heen. Aan de waterkant, vlakbij een paar bouwketen, Amsterdam is nooit af, stond een uitbundige partij klaprozen.

Ik vind dat mooie bloemen, pioniers zijn het, heb ik van mijn vrouw geleerd. Ze groeien op schrale grond waar veel zuurstof in zit, en als je ze plukt, verschrompelen ze vrijwel meteen, tenzij je de stengels dichtbrandt – of zoiets. Hoe dan ook, ik was niet de enige met belangstelling voor de klaprozen, want er stopte een fietser bij; een vrouw van een jaar of veertig, op bruine sandalen, met een roestrode flodderbroek aan en een gezellige trui. Ze zette haar fiets tegen een boom, en haalde een fototoestelletje uit haar rugzak waarmee ze de klaprozen ging vastleggen.”

 

Martin Bril (Utrecht, 21 oktober 1959 – 22 april 2009)

 

De Nederlandse schrijfster Doeschka Meijsing werd geboren in Eindhoven op 21 oktober 1947. Zie ook mijn blog van 21 oktober 2010 en eveneens alle tags voor Doeschka Meijsing op dit blog.

 

Uit: Hé, Kelly!

“Toen we uiteindelijk met zachte hand naar de taxi’s werden gedreven, tikte ik een kletsnatte Kellendonk op de schouder, wees naar zijn voet in een plas op het prachtig ‘hardcover’ ingenaaide boekje Over God en zei: ‘Daar zal God niet blij mee zijn, Frans.’ Zelden heb ik, vóórdat de grijns doorbrak, iemand zó zien schrikken. Bijna had ik mijn excuses aangeboden.

Uiteindelijk zat ieder in zijn hotelkamer. Ik draaide de kraan van de wasbak open. We hadden Gods toorn tijdens het onweer kennelijk te veel in de wind geslagen, want onmiddellijk stroomde er een vuistdikke straal uit de zwanenhals. Ik draaide de kraan weer dicht. Dat hielp niet. Ik overlegde: met natte voeten in bed komen was geen punt, maar dan? Gods water stroomde door.

In de hotelhal klopte ik op de deur tegenover mijn deur. Daar bleek Matsier te wonen. ‘Matsier,’ zei ik, ‘hier is mannenhulp geboden.’ Matsier draaide de kraan open en weer dicht. We stonden inmiddels tot onze enkels in het water. ‘De eigenaar,’ sprak hij de verlossende woorden.

We vonden, soms tastend op zoek naar lichtknopjes, ten slotte in de Belgische doolhof een deur met ‘Privé’ erop. Daarachter bleek niemand te wonen. ‘De hoofdkraan,’ sprak Matsier. We vonden de keuken, we troffen de gedekte ontbijtzaal waar het water van het plafond drup voor drup op de jam en in de glazen terechtkwam. Matsier dook heldhaftig een donkere kelder in, ik sloot mijn nachthemd om me heen en ging naar de buren. Op de bel werd niet geantwoord. Ik brulde naar een zomers openstaand raam, waarachter een vrouw verscheen. Na anderhalf uur kwam een neef, tevens loodgieter, aangereden om Matsier bij te staan.

Het was inmiddels een uur of vier. ‘Kom maar hier slapen,’ zei Matsier die het nu kuithoge water in mijn kamer zag.

Nauwelijks waren we in slaap of een haan, pál onder Matsiers raam, kondigde een nieuwe zomerdag aan en hield daar niet mee op.‘Matsier,’ zei ik, ‘we moeten eruit.’

Beneden kregen we in de ‘lounge’ een broodje en een kop koffie op onze knieën gedrukt. Om ons heen was er volop bedrijvigheid. Het wachten was op onze medeschrijvers.”

 

Doeschka Meijsing (21 oktober 1947 – 30 januari 2012)

 

De Franse dichter en schrijver Alphonse de Lamartine werd geboren op 21 oktober 1790 in Mâcon. Zie ook mijn blog van 21 oktober 2010 en eveneens alle tags voor Alphonse de Lamartine op dit blog.

 

Stances

Et j’ai dit dans mon coeur : Que faire de la vie?
Irai-je encor, suivant ceux qui m’ont devancé,
Comme l’agneau qui passe où sa mère a passé,
Imiter des mortels l’immortelle folie?

L’un cherche sur les mers les trésors de Memnom,
Et la vague engloutit ses voeux et son navire;
Dans le sein de la gloire où son génie aspire,
L’autre meurt enivré par l’écho d’un vain nom.

Avec nos passions formant sa vaste trame,
Celui-là fonde un trône, et monte pour tomber;
Dans des pièges plus doux aimant à succomber,
Celui-ci lit son sort dans les yeux d’une femme.

Le paresseux s’endort dans les bras de la faim;
Le laboureur conduit sa fertile charrue;
Le savant pense et lit, le guerrier frappe et tue;
Le mendiant s’assied sur les bords du chemin.

Où vont-ils cependant? Ils vont où va la feuille
Que chasse devant lui le souffle des hivers.
Ainsi vont se flétrir dans leurs travaux divers
Ces générations que le temps sème et cueille!

Ils luttaient contre lui, mais le temps a vaincu;
Comme un fleuve engloutit le sable de ses rives,
Je l’ai vu dévorer leurs ombres fugitives.
Ils sont nés, ils sont morts : Seigneur, ont-ils vécu?

Pour moi, je chanterai le maître que j’adore,
Dans le bruit des cités, dans la paix des déserts,
Couché sur le rivage, ou flottant sur les mers,
Au déclin du soleil, au réveil de l’aurore.

La terre m’a crié : Qui donc est le Seigneur?
Celui dont l’âme immense est partout répandue,
Celui dont un seul pas mesure l’étendue,
Celui dont le soleil emprunte sa splendeur;

Celui qui du néant a tiré la matière,
Celui qui sur le vide a fondé l’univers,
Celui qui sans rivage a renfermé les mers,
Celui qui d’un regard a lancé la lumière;

Celui qui ne connaît ni jour ni lendemain,
Celui qui de tout temps de soi-rnême s’enfante,
Qui vit dans l’avenir comme à l’heure présente,
Et rappelle les temps échappés de sa main :

C’est lui! c’est le Seigneur : que ma langue redise
Les cent noms de sa gloire aux enfants des mortels.
Comme la harpe d’or pendue à ses autels,
Je chanterai pour lui, jusqu’à ce qu’il me brise…

Alphonse de Lamartine (21 oktober 1790 – 28 februari 1869)

Standbeeld door Albert Bouquillon in Marseille

 

De Engels dichter en criticus Samuel Taylor Coleridge werd geboren op 21 oktober 1772 in Ottery St. Mary, Devonshire. Zie ook mijn blog van 21 oktober 2010 en eveneens alle tags voor Samuel T. Coleridge op dit blog.

 

Cologne

In Köhln, a town of monks and bones,
And pavements fang’d with murderous stones
And rags, and hags, and hideous wenches ;
I counted two and seventy stenches,
All well defined, and several stinks !
Ye Nymphs that reign o’er sewers and sinks,
The river Rhine, it is well known,
Doth wash your city of Cologne ;
But tell me, Nymphs, what power divine
Shall henceforth wash the river Rhine ?

 

Recollections Of Love

IV

As when a mother doth explore
The rose-mark on her long-lost child,
I met, I loved you, maiden mild !
As whom I long had loved before–
So deeply had I been beguiled.

V

You stood before me like a thought,
A dream remembered in a dream.
But when those meek eyes first did seem
To tell me, Love within you wrought–
O Greta, dear domestic stream !

VI

Has not, since then, Love’s prompture deep,
Has not Love’s whisper evermore
Been ceaseless, as thy gentle roar ?
Sole voice, when other voices sleep,
Dear under-song in clamor’s hour.

Samuel T. Coleridge (21 oktober 1772 – 25 juli 1834)

Plaquette ter herinnering aan Coleridges geboorte in Ottery St Mary

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 21e oktober ook mijn blog van 21 oktober 2011 deel 1 en eveneens deel 2 en ook deel 3.