De Nederlandse schrijver Menno ter Braak werd geboren op 26 januari 1902 in Eibergen. Zie ook mijn blog van 26 januari 2007.
Uit: Politicus zonder partij
“Een schrijver wordt brutaler, na zijn dertigste jaar, als hij ten minste op die leeftijd nog geen penny-a-liner is geworden, om met de pen het brood te verdienen, dat hij op geen andere manier verdienen kon. Hij heeft langzamerhand geleerd, niet te hoog meer op te zien tegen het handwerk, hij heeft te veel vrienden aan het handwerk verloren, om nog overmatig eerbied te hebben voor een vak, dat mensen verslindt om er ambachtslieden voor terug te geven. De ‘geheimen’ van het vak bespreekt hij niet meer met zoveel ijver als vroeger; de geheimen, waarover men zoveel spreekt, zijn gewoonlijk al lang trucs gebleken, en over de werkelijke geheimen kan men beter zwijgen, zelfs zonder een geheimzinnig gezicht.
Een schrijver wordt brutaler… als genieën, litteratuur en officiële wijsheid hem althans niet voor die tijd zulk een afkeer van het ‘vak’ bezorgden, dat hij verstomde en voorgoed opbrak uit een milieu, waaraan niets hem meer bond….
De verleiding om te zwijgen is mij soms te machtig.
Moet er weer een boek ontstaan? Moet er aan de ‘productie’ weer een exemplaar worden toegevoegd? Is het dan niet mogelijk afstand te doen van de schrijfdrang en een eerzaam burger te worden met hen, die brieven schrijven? Wat ‘eerzaam’! men behoeft niet eens eerzaam te worden, wanneer men leeft zonder schriftelijke stofwisseling, men kan dan zelfs royaal en zwijgend het zijne denken van de eerzame auteurs van het vak!… In die stemming heb ik mij dikwijls afgevraagd, waarom ik dit boek zou beginnen. Het kwam mij voor, dat alles, wat ik te zeggen had, zo vanzelf sprak, dat ik het rustig ongeschreven kon laten en er hoogstens over behoefde te spreken met een paar vertrouwde vrienden, die geen litteraire inkleding van node hebben en bij het eerste woord al vermoeden, wat het laatste zal inhouden. In die stemming liep ik onlangs te soezen, zonder enig verlangen naar schriftelijke klaarheid in mijn buitelende begrippen, toen ik bijna door een tram werd overreden.”
Menno ter Braak (26 januari 1902 – 14 mei 1940)
De Duitse schrijver Achim von Arnim werd geboren in Berlijn op 26 januari 1781. Zie ook mijn blog van 26 januari 2007.
Uit: Holländische Liebhabereien
“Der Adel und die Städte der Provinz wünschten diese Aufopferung zu lohnen und ließen den Bürgern die Wahl zwischen Zollfreiheit und der Errichtung einer Universität, die dem Lande zum Bedürfnis wurde, weil der Krieg und die Glaubensverschiedenheit den Besuch vieler ausländischer Universitäten hinderte. Die Stadt blieb eingedenk des höheren Daseins, dem so viele Bürger geopfert worden, sie wählte die Errichtung einer Universität. So wurde diese jetzt mit großem Ruhme bestehende hohe Schule zu einer Zeit begründet, wo das Dasein Hollands und seines Staatenbundes so ungewiß bei jedem Wurfe der Kriegswürfel schwankte wie sein Boden bei dem Andrange hoher Flut und Flußströmung. Dem höheren gesellte sich bald der niedere Gewinn, so wenig er in voraus berechnet war, denn die Universität zog reiche Schüler des Inlands und Auslands herbei. Neben diesem Ruhme erscholl aber auch der Streit gelehrter Theologen, ergriff die Menge und verbreitete auch auf diesem Wege Einsicht in Geistestiefe, wo sonst die Gewöhnlichkeit den Blick gestumpft hatte, wogegen nicht zu leugnen ist, daß dieser Kampf zwischen Herrmann und Gomar viele ausgezeichnete Männer ins Verderben gestürzt hat. Wir stehen jetzt bei der Gegenwart, ehrenwerter Herr, bei diesem 1635 Jahre nach der Geburt des göttlichen Versöhners, wo Euer Kampf mit dem Kollegen Zahnebreker über griechische Lesarten nicht minder wie jene theologischen Wahrheiten sich aller Köpfe bemächtigt und unsre Universitäten gespalten hat. Dieses Übel zu mehren, hat der Krieg in Deutschland uns eine große Zahl hochdeutscher Studenten zugeführt, die sich nach dem Vorbilde der rauhen nordischen Krieger zu einer Art halber Kriegsknechte ausgebildet haben, welche di
e wilden Gewohnheiten ihres Landes in unsre wohlgeordnete Stadt übertragen. Diese waren es nun, wie die Untersuchung ergibt, welche Eure Fenster, ehrwürdiger Herr, mit aufgerissenen Pflastersteinen wie mit Belagerungsgeschütz angriffen und zerschmetterten, ja sie schämen sich dessen nicht, sondern rühmen sich, dadurch in geziemender Art die Störung bestraft zu haben, welche Eure Anhänger durch Pfeifen und Trommeln der Aufführung des ‘Gysbert’ zufügten, welche der große Dichter Vondel unter dem Schutze Zahnebrekers in der großen Dule veranstaltet hatte. Über diese Angabe Eure Aussage zu hören, ist der Gegenstand meines Besuches und meiner Rede, ja ich zweifle nicht, daß Ihr Euch wegen dieses Vorwurfs einer beabsichtigten Störung des öffentlichen Vergnügens am Schauspiele vollkommen rechtfertigen werdet.”
Achim von Arnim (26 januari 1781 – 21 januari 1831)
De Duitse schrijver Rudolf Alexander Schröder werd geboren op 26 januari 1878 in Bremen. Zie ook mijn blog van 26 januari 2007.
Bremen
Uralte Stadt am grauen Strom,
Verwittert Giebelwerk und Zinnen;
Und blickst doch zum bewölkten Dom
Des Norderhimmels auf voll Minnen,
Als wärest du die junge Braut,
Die sich begibt der spröden Wehre,
Daß sie vom Gott, vor dem ihr graut,
Halbgöttliches Geschlecht gebäre.
Wohl bricht der Quell, der dich verjüngt,
Aus Deutschlands mittem Herzensgrunde,
Wo’s unterm Berg dem Alten dünkt,
Ihm schlage bald die neue Stunde,
Wo Eichen über dem Gebein
Erschlagner Überwinder rauschen
Und mit zerbröckelndem Gestein
Verschollenes Geheimnis tauschen.
Wohl raunt der Strom ohn Unterlaß
Und redet dir von Hermanns Mute,
Der seiner Welle nüchtern Naß
Wie Wein gefärbt mit welschem Blute,
Und raunt und redet Tag und Nacht
Vom Sachsenherzog und vom Kaiser,
Der ihn am Ende zahm gemacht,
Ein Dränger und ein Unterweiser.
Wohl wehn herein mit jeder Flut
Im salzigen Wind Tritonenchöre
Und murrn und murmeln von dem Gut,
Das in der Fremde dir gehöre,
Und singen mehr und sagen wahr
Von dem, das noch die Schriften weisen,
Da sie zu Zeiten dunkel-klar
Des Nordens Leuchte dich geheißen.
Oh, wohl verstehst du solche Mär,
Du, die noch stets den Nacken straffte,
Und ob dir auch durch Schild und Wehr
Bis in den Leib die Wunde klaffte.
Ja, ob um deinen alten Ruhm
Manch stolz’re Schwester aufbegehre,
Du stehst, der Freiheit Heiligtum,
Und herbergst Vaterlandes Ehre.
Ja, Vaterstadt, ja, sei gegrüßt
Und bleibe deinem Sohn gewogen,
Der keine Flur so selig wüßt,
Daß du ihn doch nicht heimgezogen.
Verging mit Leben und Gedicht
Der Dienst, drin ich dir, Mutter, fröne,
So sprich: er war der beste nicht,
Doch war er einer meiner Söhne.
Rudolf Alexander Schröder (26 januari 1878 – 22 augustus 1962)
De Nederlandse schrijver Gerrit Jan Zwier werd geboren in Leeuwarden op 26 januari 1947. Zie ook mijn blog van 26 januari 2007.
Uit: Slauerhoff bij kampvuur en traanlamp
„In zijn eerste dichtbundel Archipel, waarin de zeeën tot aan Paaseiland worden bevaren, kon Slauerhoff nog niet putten uit veel reiservaringen – hij had slechts een paar kustreisjes achter de rug – naar Bretagne en Portugal – en was een paar keer met de postboot naar Vlieland gevaren. Jules Verne en De Aarde en Haar Volken hadden toen nog een groter realiteitsgehalte dan de échte rede van Semarang of de Bond van Sjanghai. Maar ook later zou hij zijn reële reiservaringen blijven aanvullen met documentatie en blijven vermengen met fantasie. Arthur Lehning vroeg hem eens of een bepaald gedicht, dat kort tevoren was gepubliceerd, de neerslag vormde van een exotisch avontuur dat hij had beleefd. Waarop Slauerhoff hem wantrouwig aankeek en kortaf antwoordde met: ‘Nee, het was andersom! Ik schreef eerst het gedicht.’ Zijn geest had het gebied in kwestie dus eerder bezocht dan zijn zeemansbenen. In een kritiek in Greshoffs Nieuwe Arnhemsche Courant merkte hij eens op dat ‘men naar den geest een land kan behooren zonder er lichamelijk ooit geweest te zijn. Maar men kan ook een land vreemd blijven en er driekwart van zijn leven doorbrengen. Zoo gaat het vele Hollanders in Indië.’
Net als de jonge Camoës uit Het verboden rijk, werd Slauerhoffs Fernweh niet gestild door het lezen van de Odyssee. Als de zoon zich bij zijn vader beklaagt dat hij al twintig jaar is en Portugal nog nooit heeft verlaten, vraagt de vader hem waarom hij in godsnaam weg wil: ‘Waarom wil je weg? Wij hebben een groot slot en uitgestrekte bezittingen. De bergen zijn ook niet ver. Waarom blijf je niet hier en ga je niet voort met je gedichten?
Denk je dat overwinningen die toch in nederlagen verkeren, handelsondernemingen di
e eerst winst, dan verlies afwerpen, roemvoller zijn? En al het reizen doet je alleen zien dat de aarde overal gelijk is. Tracht liever Homeros te evenaren. Portugal zal vergeten zijn en onze naam dan nog voortleven.’ Waarop Camoës antwoordt met: ‘Wat heb ik er aan wat later met mijn naam gebeurt? Ik zelf leef nu en wil de wereld!’ Net als Odysseus, zal Camoës de zeeën bevaren en van alles meemaken; net als de naam van Homerus, zal die van Camoës met een gouden pen in het logboek der letterkunde worden bijgeschreven.”
Gerrit Jan Zwier (Leeuwarden, 26 januari 1947)
De Surinaamse dichter Bhai (eig.James Ramlall) werd geboren op 26 januari 1935 in het toenmalige district Suriname. Zie ook mijn blog van 26 januari 2007.
nivedan
(verzoek)
Broeder,
als ik ben gestorven,
wilt ge dan mijn moeder troosten?
Broeder,
als ik ben gestorven,
wilt ge dan
mijn lichaam bergen?
Weet Broeder weet….
dat ik zonder kreet
heb aanvaard dit bittere leven,
dat ik zonder zucht
ook sterven zal.
Broeder,
als ik ben gestorven,
wilt ge dan mijn moeder troosten?
jivan-sagar
(levenszee)
Het leven is een onzichtb’re zee
met vele duistere stromen,
waarop ons leven, als een wrak,
vaak weerloos ligt te drijven.
Bhai (District Suriname, 26 januari 1935)
De Nederlandse dichter Jan van Hoogstraten werd geboren in Rotterdam op 26 januari 1662. Zijn vader was de uitgever, vertaler en dichter François van Hoogstraten en zijn moeders naam was Hester de Koning. Van Hoogstraten was aanvankelijk boekverkoper in Dordrecht. Hij verhuisde in 1700 naar Breda en vestigde zich vervolgens in Gouda. In deze stad genoot hij bescherming van de voornaamste regentenfamilies. Zo was hij bevriend met de burgemeesters Govert Cincq en Arent van der Burgh. Hij verbleef dikwijls in het buitenverblijf Burghvliet van Van der Burgh, een trefpunt voor veel schrijvers en dichters. In zijn dichtwerk worden de bevriende Goudse patriciërs dan ook regelmatig genoemd en geprezen.
Op de TYTELPRENT.
DE blyde Zangkunst van een Heylig vuur geraakt,
Om Gode in ’t Eewig Ligt haar vaarzen toe te zingen,
Wyst met haar regte hand hoe zelf Gods Liefde blaakt,
Om op dat vreugdefeest ten Hemel in te dringen.
De Lauwer voegt haar hooft als overwinnares,
Van al wat Zang en Spel hanteert, en hier beneden,
Op de ydle klank verlieft der aardse Zangmeestres,
Aan de ontugt hangen blyft en de bedorve zeden.
De Linker, die ’t Gordyn voor ’t oog houd opgeschoven,
Vertoont de werrelt ver beneen haar spoor gedwaalt;
Waar boven Liefde Gods, verheven zegepraalt,
En ’t Zangziek hart en oor verrukt, en lókt na boven.
Verschove deugd, die in haar Liefde, en lof verdrinkt,
En ’t heylig Pinxtervuur ziet op haar voorhooft blaken:
Wenst, om haar byzyn al het aardse te verzaken,
Daar zy in ’t Hemels Koor op Davids toonen zingt.
Dus hoog verheven, om de werrelt voor te ligten,
Wil zy geen zang als die vermaken kan, en stigten.
Jan van Hoogstraten (26 januari 1662 – ? 1756)
De Franse schrijver Eugène Sue zou geboren zijn op 26 januari 1804. Zie voor meer informatie en een fragment mijn blog van 10 december 2006 en ook mijn blog van 26 januari 2007.