De Nederlandse dichter en vertaler Menno Wigman werd geboren in Beverwijk op 10 oktober 1966. Zie ook mijn blog van 10 oktober 2010 en eveneens alle tags voor Menno Wigman op dit blog.
Oneindig wakker
Rühmen, das ists! – Rilke
Mooie dingen, allemaal mooie dingen:
je hand die voor het eerst een kattenvacht streelt,
je moeder die bezorgd je knie verbindt,
zes moegedraafde paarden in de zon,
het onweer waar augustus mee begon,
Diana’s hand die naar je broek afgleed,
haar lichaam waar je blind de weg in vond,
de kleur van een kwatrijn van J.C. Bloem,
Nick Cave die dwars door Paradiso zong,
een woord als moerbei, huisraad, ravelijn,
de vondst van een nog net niet schurftig rijm:—
mooie dingen, allemaal mooie dingen
zoals de treinen waarop ik gezoend heb,
het zachte golven van een dranklokaal,
een meisjeskamer die naar adel geurt,
het wonder dat geen dag zich ooit herhaalt,
o mooie dingen en mijn mond benoemt het
voor ik me met het domme zwart verzoend heb.
Binnenbrand
Beelden, beelden, zo helder en geheim
dat ik op slag verstijfde – elke boom,
het hele bos keek mee. Ik schrok niet eens,
ik viel meteen twee dijen in toen ik
het vond. Pas later kreeg het een verhaal.
Zoals vandaag. Wie graaft mijn glimlach op?
Wie engelt me het bed in? De meisjes
onder mijn matras, die zijn zo snel,
die bliksemen op mijn bevel hun kleren uit,
die heten niet, die leven niet, die zijn
zo weggelegd. Maar ’s avonds zie ik soms
dat bos waar ik mijn eerste boekje vond:
een stronk met dijen, schaamgras, lillend licht,
mijn ogen smeulen en de hemel kleurt.
Die middag als een open wond.
Tot besluit
Ik ken de droefenis van copyrettes,
van holle mannen met vergeelde kranten,
bebrilde moeders met verhuisberichten,
de geur van briefpapieren, bankafschriften,
belastingformulieren, huurcontracten,
die inkt van niks die zegt dat we bestaan.
En ik zag Vinexwijken, pril en doods,
waar mensen roemloos mensen willen lijken,
de straat haast vlekkeloos een straat nabootst.
Wie kopiëren ze? Wie kopieer
ik zelf? Vader, moeder, wereld, DNA,
daar sta je met je stralend eigen naam,
je hoofd vol snugger afgekeken hoop
op rust, promotie, kroost en bankbiljetten.
En ik, die keffend in mijn canto’s woon,
had ik maar iets nieuws, iets nieuws te zeggen.
Licht. Hemel. Liefde. Ziekte. Dood.
Ik ken de droefenis van copyrettes.
Menno Wigman (Beverwijk, 10 oktober 1966)
De Amerikaanse schrijver Jonathan Littell werd geboren in New York op 10 oktober 1967. Zie ook mijn blog van 10 oktober 2010 en eveneens alle tags voor Jonathan Littell op dit blog.
Uit:Syrian Notebooks (Vertaald door Charlotte Mandell)
“Just as we only woke up to the threat of Ebola when the first cases hit Texas and Madrid, shrugging helplessly and even indifferently as long as it was only killing Africans, so did we only finally react to the horror engulfing Syria and then Iraq when images of Western journalists and aid workers, kneeling in orange jumpsuits to have their heads sawed off by some masked British psychopath, were forcefully shoved down our throats, in all the perfection of their sickening mise-en- scène. A year earlier, on August 21, 2013, the Syrian government had shelled rebel Ghouta suburbs of Damascus using sarin, a lethal nerve agent, killing hundreds, perhaps even more than a thousand civilians and blatantly violating every single “red line” set by Western democracies. France (who to its credit always seems to have had a more lucid vision than its partners regarding the perils of an extension of the conflict), was prepared to join an international coalition and engage in punitive airstrikes against key regime bases and facilities, but was forced to stand down when first the UK and then the US, for mostly internal political reasons, backed off and brokered a vague chemical disarmament deal with Russia, granting the regime a new lease of life as the only power in the region technically capable of carrying out such a disarmament, and in the process permitting it to continue mass-murdering its civilians using more conventional weaponry, such as Scud rockets, artillery, and barrels crammed with explosives. Meanwhile, more and more voices were rising, in the West and elsewhere, to suggest that the real peril was not al-Assad and his oppressive regime, but the growing Islamist threat, most violently incarnated by the self-proclaimed “Islamic State in Iraq and Syria,” Da‘esh in its Arabic acronym.
Mani and myself happened to be in Homs, and were able to document what seems to have been the first deliberate sectarian massacre of the conflict, the murder with guns and knives of an entire Sunni family in the Nasihin neighborhood on the afternoon of January 26, 2012. Many more would follow, first of other families, then of entire Sunni communities in the village belt surrounding Homs to the West, in the foothills of the Jabal an-Nusayriyah, the so-called “Alawite mountain” from which the regime continues to draw its main support.”
Jonathan Littell (New York, 10 oktober 1967)
De Nederlandse schrijver Ferdinand Bordewijk werd geboren op 10 oktober 1884 in Den Haag. Zie ook mijn blog van 10 oktober 2010 en eveneens alle tags voor Ferdinand Bordewijk op dit blog.
Uit: Knorrende beesten
“Dit was de dag van de beesten, de edelste kweek van den mensch. De gehoorzame beesten, de sterke, de betrouwbare, zachte, de bevallige en geweldige, de schoone beesten van hun geboorte. Zij zouden rennen tegen elkaar over de parade. Het was geen wereldwedren, geen officieele renbaan, er werden geen records gereden, er werd geen classificatie beoogd, er was niet de rompslomp der officials. Het was een locaal tijdverdrijf voor de gasten, een prikkel tot vluchtigen roem voor wie onder henzelf uitkwam. Het was een aanleiding tot ander kansspel dan in de speelzalen. De parade was een vlakke weg zonder buiging van benoorden Rigel tot bij de haven. Zij werd van elf uur af voor alle verkeer gesloten. De gebakende mijl lag bij Regulus, omtrent het midden. De administratie der rennen werd daar gevoerd.
De dag ving onschoon aan, de hitte was weergekeerd, de hemel wit van stoom. De zee schuimde vadsig, de wind liefkoosde hatelijk de aarde. Te twaalf uur dreigde een zware bank zeenevel het spel te verijdelen. De nevel was uiterst koud. De warmtemeter zonk snel. Het werd duister en men zocht in huis beschutting, waar licht werd ontstoken.
Te dertien uur was de bank overgetrokken. Het spel ging door. De wagens waren in groepen gerangschikt, naar het aantal van hun cylinders en naar den aard der carrosserie. Er waren geen eigenlijke renwagens bij en er was geen enkele beroepsrenner. De voorzichtigen voorzagen ongeval. Bij Bobsien begon de dag als gewoonlijk. De kleine wagens waren het eerst gekomen, en de autobussen, en ook vrachtwagens vol volk. Zij hadden lomp getierd over de wegen, naar hun grove natuur, en de voetgangers verschrikt. De pier, van waar men slecht zag, was te negen uur een baan van rumoer. Er kwam reuk van vele lijven, maar men rook het niet. Men was van goeden wil. Men trok de automaten met suikerwerk, met voetbalwedstrijden in klein formaat, met allerlei afleiding. De kruisnetten waren aldoor in trek. Eén ving een visch, handgroot, onder enorme belangstelling. Hij wist niet wat te doen, hij wierp de visch in zee.
Te elf uur mocht niemand meer de pier verlaten. Men lachte om de gevangenschap. Het was hier frisscher dan aan land. Bij het eindcafé overheerschte de geur van bier en koffie de menschenlucht.
De nevelbank bracht overmatige frischheid, maar de stemming bleef. Men had nieuwe grappen in den mist. Vrouwen gilden, al werden ze niet geknepen. Straks was het voorbij. De blijmoedige profetie kwam uit, maar men zag er de rennen slecht.”
Ferdinand Bordewijk (10 oktober 1884 – 28 april 1965)
Cover
De Catalaanse schrijfster Mercè Rodoreda werd geboren op 10 oktober 1908 in Barcelona. Zie ook alle tags voor Mercè Rodoreda op dit blog en ook mijn blog van 10 oktober 2010 en ook mijn blog van 10 oktober 2009.
Uit: The Salamander (Vertaald door Martha Tennent)
“After a while, when they saw me coming they would rush inside their houses and lock the doors. Everywhere I heard a word that began to haunt me, as if it were born from light and darkness or the wind were whistling it. Witch, witch, witch. The doors would close and I walked through the streets of a dead village. When I glimpsed eyes through parted curtains, they were always icy. One morning I found it difficult to open the front door, a door of old wood split by the sun. In the center of it, they had hung an ox head with two tender branches wedged in the eyes. I took it down – it was heavy – and, not knowing what to do with it, left it on the ground. The twigs began to dry, and as they dried, the head rotted; and where the neck had been severed, it swarmed with milk-colored maggots.
(…)
I woke when it was still dark. Someone beside me was weeping. The smell of night and wind reached me. He had returned. I felt the suffering, and it calmed me. He wept with his face close to my back; the smell of wind and night were in his hair. Against my skin I could feel his burning breath broken by sobs. Another breathing, within my belly, burned me. Every drop of blood gathered together to create flesh. I lay very still, observing the shadows in the corners of the room. Dawn would devour them. I held a monster within me, a footless, handless monster. I thought my belly moved, that hands were forming as I watched, determined to emerge. A bitter, sour taste coursed into my mouth. He wept, and I fell asleep.”
Mercè Rodoreda (10 oktober 1908 – 13 april 1983)
De Britse schrijver Harold Pinter werd geboren op 10 oktober 1930 in Londen. Zie ook mijn blog van 10 oktober 2010 en eveneens alle tags voor Harold Pinter op dit blog.
Uit: The Homecoming
“ACT ONE
Evening. LENNY is sitting on the sofa with a newspaper, a pencil in his hand. He wears a dark suit. He makes occasional marks on the back page. MAX comes in, from the direction of the kitchen. He goes to sideboard, opens top drawer, rummages in it, closes it. He wears an old cardigan and a cap, and carries a stick. He walks downstage, stands, looks about the room.
MAX. What have you done with the scissors?
Pause.
I said I’m looking for the scissors. What have you done with them?
Pause.
Did you hear me? I want to cut something out of the paper.
LENNY. I’m reading the paper.
MAX. Not that paper. I haven’t even read that paper. I’m talking about last Sunday’s paper. I was just having a look at it in the kitchen.
Pause.
Do you hear what I’m saying? I’m talking to you! Where’s the scissors?
LENNY (looking up, quietly). Why don’t you shut up, you daft prat?
MAX lifts his stick and points it at him.
MAX. Don’t you talk to me like that. I’m warning you. He sits in large armchair. There’s an advertisement in the paper about flannel vests. Cut price. Navy surplus. I could do with a few of them. Pause. I think I’ll have a fag. Give me a fag.
Pause.
I just asked you to give me a cigarette.
Pause.
Look what I’m lumbered with.
He takes a crumpled cigarette from his pocket.
I’m getting old, my word of honour.
He lights it.
You think I wasn’t a tearaway? I could have taken care of you, twice over. I’m still strong. You ask your Uncle Sam what I was. But at the same time I always had a kind heart. Always.”
Harold Pinter (10 oktober 1930 – 24 december 2008)
Scene uit een opvoering in Londen, 2012
De Antilliaanse (Curaçaose) schrijver Willem Cornelis Jacobus (Boeli) van Leeuwen werd geboren op 10 oktober 1922 op Curaçao. Zie ook mijn blog van 10 oktober 2010 en eveneens alle tags voor Boeli van Leeuwen op dit blog.
Uit: A Stranger on Earth (Vertaald door Olga E. Roger en Joesph O. Aimone)
« Now the roles reversed: Maria-Teresa became sexually aggressive, whereas Janchi pulled back. Often he went to sleep in the hammock outside and fended off her advances with complaints of a headache or back pain. Roused by immense sexual need, she attacked him violently when he avoided her: merciless with the foul language she had learned from her drunken father, she spat at him until he, in despair, slammed the door shut behind him and would not return that night.
Soon after the birth of Kai she became pregnant again: this time, however, she blossomed during her pregnancy into a beauty she would never again equal. Her skin grew smooth and fresh and her body resembled an urn, round and full and graceful. Her hair got an electric shine, above the drab forehead, and, when she walked by, many a man stopped to look at her beautiful brown eyes.
Her second child was born in a delivery so difficult that the nuns went to pray in the chapel for the safety of mother and child, and the physician reached for his whiskey bottle, cursing. The child lived only a few hours and died at her breast.
She looked, without tears, at the wrinkled face in which the light-blue eyelids ended in a fringe of black eyelashes, and at the purple mouth with tiny air bubbles in the corners of the lips, and she could find no despair in her heart, and no prayer. This son had been received by her in love, and she had named him after her father.
After the childbirth she appeared physically extinguished: it was as if her insides had been burnt and torn. In just a few weeks she became unrecognizable: her neck turned sinewy, and the light in her eyes dulled. Janchi was shocked when she returned home: he realized that life with her would be very difficult from now on. He felt ashamed and guilty, though he didn’t know exactly why. The child Kai grew into a rambunctious boy, wild and mobile, who might yet suddenly stare into the distance for long periods of time. As the only child in an inharmonius marriage he was often lonely and at times was either spoiled or unnecessarily severely punished. He was an attractive boy with a somewhat broad little nose, beautiful grey eyes with a delicate eye fold above the long eyelashes and a captivating smile. Dark-blond, straight hair fell along both sides of his forehead, and already as a child he would push the hair back through his fingers in a gesture of habit.“
Boeli van Leeuwen (10 oktober 1922 – 28 november 2007)
Cover Nederlandse uitgave
De Indiase schrijver Rasipuran Krishnaswami Narayan werd geboren op 10 oktober 1906 in Madras. Zie ook mijn blog van 10 oktober 2009 en ook mijn blog van 10 oktober 2010 en eveneens alle tags voor R. K. Narayan op dit blog.
Uit:Swami and Friends
“ACT ONE
Evening. LENNY is sitting on the sofa with a newspaper, a pencil in his hand. He wears a dark suit. He makes occasional marks on the back page. MAX comes in, from the direction of the kitchen. He goes to sideboard, opens top drawer, rummages in it, closes it. He wears an old cardigan and a cap, and carries a stick. He walks downstage, stands, looks about the room.
MAX. What have you done with the scissors?
Pause.
I said I’m looking for the scissors. What have you done with them?
Pause.
Did you hear me? I want to cut something out of the paper.
LENNY. I’m reading the paper.
MAX. Not that paper. I haven’t even read that paper. I’m talking about last Sunday’s paper. I was just having a look at it in the kitchen.
Pause.
Do you hear what I’m saying? I’m talking to you! Where’s the scissors?
LENNY (looking up, quietly). Why don’t you shut up, you daft prat?
MAX lifts his stick and points it at him.
MAX. Don’t you talk to me like that. I’m warning you. He sits in large armchair. There’s an advertisement in the paper about flannel vests. Cut price. Navy surplus. I could do with a few of them. Pause. I think I’ll have a fag. Give me a fag.
Pause.
I just asked you to give me a cigarette.
Pause.
Look what I’m lumbered with.
He takes a crumpled cigarette from his pocket.
I’m getting old, my word of honour.
He lights it.
You think I wasn’t a tearaway? I could have taken care of you, twice over. I’m still strong. You ask your Uncle Sam what I was. But at the same time I always had a kind heart. Always.”
R. K. Narayan (10 oktober 1906 – 13 mei 2001)
Scene uit een toneelbewerking in Chennai, 2009
De Duitse schrijver, tekenaar en musicus Eugen Egner werd geboren op 10 oktober 1951 in Ingelfingen. Zie ook alle tags voor Eugen Egner op dit blog en ook mijn blog van 10 oktober 2010 en ook mijn blog van 10 oktober 2009.
Uit: Château Schlass
„Ich hatte ziemlich viel Geld mit einer Erfindung verdient (zwei große Pappendeckel, die gegen die morgendliche Sonneneinstrahlung vors Fenster gehängt wurden), so daß ich mir zum ersten Mal in meinem Leben eine Urlaubsreise leisten konnte. Weil ich Woche für Woche Unmengen leerer Weinflaschen zum Altglas-Container schleppte, stand für mich fest, daß ich in eine Weingegend fahren würde, und zwar in eine französische. Aber in welche? Ich entschied mich für eine aleatorische Methode, um dieses Problem zu lösen. Als wieder ein Dutzend leerer Flaschen zusammengekommen war, griff ich ohne hinzuschauen einfach eine heraus. Welches Weingut das Etikett auch nennen mochte – dort würde ich meinen Urlaub verbringen. Château Schlass las ich mit Mühe, das
Etikett war über und über mit Kugelschreiber vollgekritzelt. An diese Flasche konnte ich mich überhaupt nicht erinnern, doch das wollte nicht viel heißen. Der Winzer hieß, so weit ich entziffern konnte, Phreno Schlinger, der Ort Saveteville. Ebenda fand ich mich dann nach einer Rolle rückwärts mit sauberen Füßen ein. Mir war schwindlig, und daran sollte sich auch nichts mehr ändern. Direkt auf dem Weingut konnte ich nicht logieren, da Monsieur Schlinger keine Fremdenzimmer vermietete. Im Ort war derzeit nichts frei, doch einen Kilometer außerhalb, auf halbem Wege zum Château Schlass, fand sich etwas in einem Haus, das man nicht allzu schnell betreten durfte, weil man sonst auf der anderen Seite gleich wieder im Freien stand. Jeden Tag ging ich zu Fuß nach Saveteville, um in der Dorfkneipe zu essen und zu trinken. Links vom Weg ins Dorf erstreckte sich, so weit man blicken konnte, das Weingelege. Der Wein wuchs ebenerdig bis an den Straßenrand. Es gab auch einen Baum, der einen baumlangen Schatten warf. Gleich da, wo dieser aufhörte, saß oder lag etwas in den Furchen des Weingeleges, etwas mit langen Ohren. Ich wußte nicht, ob man damit vernünftig reden konnte, aber ich beherrschte sowieso kein Wort Französisch. Deshalb sprachen im Wirtshaus auch alle deutsch. Es wurden im wesentlichen immer dieselben Sätze wiederholt: »Der teure Wein in der affigen Flasche ist dünn«, »Wir haben das Etikett mit unseren Kugelschreibern vollgekritzelt« und »Die ganze Welt fällt runter« – aber allein diese höfliche Geste einem Deutschen gegenüber war doch bemerkenswert. Ganz besonders beliebt bei den Insassen des Etablissements war etwas, das mir ein Fabulierspiel zu sein schien. Es wurde immer wieder gerufen: »Ein Eichhörnchen muß eine Glühbirne auswechseln und dabei …“
Eugen Egner (Ingelfingen, 10 oktober 1951)
De Franse schrijver Claude Simon werd geboren op 10 oktober 1913 te Tananarive (Madagaskar) als zoon van een Franse legerofficier. Zie ook alle tags voor Clauder Simon op dit blog en ook mijn blog van 10 oktober 2010 en ook mijn blog van 10 oktober 2009.
Uit: Histoire
“l’une d’elles touchait presque la maison et l’été quand je travaillais tard dans la nuit assis devant la fenêtre ouverte je pouvais la voir ou du moins ses derniers rameaux éclairés par la lampe avec leurs feuilles semblables à des plumes palpitant faiblement sur le fond de ténèbres, les folioles ovales teintées d’un vert cru irréel par la lumière électrique remuant par moments comme des aigrettes comme animées soudain d’un mouvement propre (et derrière on pouvait percevoir se communiquant de proche en proche une mystérieuse et délicate rumeur invisible se propageant dans l’obscur fouillis des branches), comme si l’arbre tout entier se réveillait s’ébrouait se secouait, puis tout s’apaisait et elles reprenaient leur immobilité, les premières que frappaient directement les rayons de l’ampoule se détachant avec précision en avant des rameaux plus lointains de plus en plus faiblement éclairés de moins en moins distincts entrevus puis seulement devinés puis complètement invisibles quoiqu’on pût les sentir nombreux s’entrecroisant se succédant se superposant dans les épaisseurs d’obscurité d’où parvenaient de faibles froissements de faibles cris d’oiseaux endormis tressaillant s’agitant gémissant dans leur sommeil comme si elles se tenaient toujours là, mystérieuses et geignardes, quelque part dans la vaste maison délabrée, avec ses pièces maintenant à demi vides où flottaient non plus les senteurs des eaux de toilette des vieilles dames en visite mais cette violente odeur de moisi de cave ou plutôt de caveau comme si quelque cadavre de quelque bête morte quelque rat coincé sous une lame de parquet ou derrière une plinthe n’en finissait plus de pourrir exhalant ces âcres relents de plâtre effrité de tristesse et de chair momifiée. »
Claude Simon (10 oktober 1913 – 6 juli 2005)
In 1985
Zie voor nog meer schrijvers van de 10e oktober ook mijn blog van 10 oktober 2015 deel 2 en eveneens deel 3.