De Chileense dichter Pablo Neruda (eig. Ricardo Eliecer Neftalí Reyes Basoalto) werd geboren in Parral op 12 juli 1904. Zie ook mijn blog van 12 juli 2007 en ook mijn blog van 12 juli 2008.
Mocht je me vergeten
wil ik dat
je één ding weet:
Als ik kijk naar de kristalmaan,
de rode tak van trage herfst
bij mijn raam,
als ik, bij het vuur gezeten,
de ongrijpbare as neem
of rimpelig lijf van brandhout,
weet je,
dat alles mij tot jou voert,
alsof alles wat bestaat,
geuren, licht, metalen,
scheepjes zijn die varen
naar jouw eilanden
die me verwachten.
Welnu dan,
als beetje bij beetje
jouw liefde voor mij minder wordt,
zal beetje bij beetje
mijn liefde voor jou minder worden.
Als je me plotseling vergeet,
zoek me niet,
want ik zal je reeds vergeten zijn.
Als je de wind van vlaggen
die door mijn leven waait
waanzinnig en lang vindt,
en je besluit
me aan de oever te laten
van het hart waarin ik wortel
bedenk
dat op die dag, op dat uur,
ik mijn armen op zal heffen,
dat mijn wortels naar buiten komen
om andere grond te zoeken.
Maar als je dag na dag,
uur na uur, voelt
– onverzoenlijk lief –
dat je voor mij bestemd bent,
als, dag na dag, een bloem
aan je lippen ontstijgt
om mij te zoeken,
ach dan, allerliefste,
komt dat vuur weer in mij op,
in mij blust niets
of wordt vergeten,
mijn liefde voedt zich
aan jouw liefde:
zolang je leeft
zal mijn liefde
in jouw armen zijn
zonder mijn armen
te verlaten.
Sonnet XVII
Ik bemin je niet als was je een roos van zout, topaas,
of een pijl van anjers die het vuur voortstuwen.
Ik bemin je zoals men houdt van zekere donkere zaken,
heimelijk, tussen de schaduw en de ziel.
Ik bemin je als de plant die niet bloesemt maar
het licht van de bloemen leidt, verborgen, in zich,
en dankzij jouw liefde leeft de krappe geur die
uit de aarde stijgt duister in mijn lijf.
Ik bemin je zonder te weten hoe, of wanneer, of waarvan.
Ik bemin je onmiddellijk zonder problemen of trots.
Ik bemin je zo omdat ik het op geen andere manier kan
Behalve op deze wijze die ik niet ben, noch jij,
zo dicht dat je hand op mijn borst de mijne is,
zo dicht dat jouw ogen zich sluiten met mijn droom.
Vertaald door Catharina Blaauwendraad
De Nederlandse dichteres en schrijfster Carla Bogaards werd geboren in Voorburg op 12 juli 1947. Zie ook mijn blog van 12 juli 2007 en ook mijn blog van 12 juli 2008.
God weet dat ik de ganzen hoor overvliegen
God weet dat ik de ganzen hoor overvliegen, dat is de onontkoombaarheid
van de herfst de seizoenen van het leven verwijt het god niet alsjeblieft iedereen
heeft een grote mond over die onontkoombaarheid, alsof je leven een wagentje is
dat wordt voortgetrokken over het schelpenpad door een ezeltje, echter en dat is essentieel,
op de bok zit het Leven naast hem de Dood ze bekvechten een beetje wanneer het ezeltje
zijn vijgen als een paardje laat vallen moet het Leven schaterlachen, komische anekdote
het leidt tot niets, eten, drinken schijten en doodgaan zelfs de hond wordt oud
ademt zwaar en piepend maar het kind is jong hij slaat geen acht op het timide roepen
van
de overvliegende ganzen hun trektocht naar het zuiden, dezelfde
zinloosheid als ons trekken van hot naar her, liefdes steden huizen, het
kind hoort hoe de korenaar groeit het visje ademt en verdwaalt, we
weten nog niet dat god luistert naar de ganzen, net als wij, ik wist
bijvoorbeeld vroeger niet dat wat god begrijpt zijn latente bewogenheid
mijn twijfel
hierover uitspreken is net zoiets als de holle stengel van de amaryllis knakken met
twee handen noch wist ik dat ik leefde zonder het ooit te hebben gewenst om te leven
o
wenst een kind het wel kent hij daarom het hemelrijk, zelfs wanneer zon
of maan verscholen gaan achter mist en nevels, kent hij het nieuwe kind
dat groeit in de buik van zijn moeder, het eerstgeboren kind luistert
nog niet naar overvliegende ganzen ik schreef toch al dat de ezel over
hem moest waken als hij slaapt, de nacht moest zijn liefdesnacht voor
zijn ouders, de ezel wordt geboren het kind te bewaken of omdat god het
wenste, of omdat de ezel bezield is.
De Duitse dichter en schrijver Stefan George werd geboren op 12 juli 1868 in Büdesheim. Zie ook mijn blog van 13 juli 2006. en ook mijn blog van 12 juli 2007 en ook mijn blog van 12 juli 2008.
Da waren trümmer nicht…
Da waren trümmer nicht noch scherben
Da war kein abgrund war kein grab
Da war kein sehnen war kein werben:
Wo eine stunde alles gab.
Von tausend blüten war ein quillen
Im purpurlicht der zauberei.
Des vogelsangs unbändig schrillen
Durchbrach des frühlings erster schrei.
Das war ein stürzen ohne zäume
Ein rasen das kein arm beengt –
Ein öffnen neuer duftiger räume
Ein rausch der alle sinne mengt.
Es lacht in dem steigenden Jahr dir
Es lacht in dem steigenden Jahr dir
Der Duft aus dem Garten noch leis,
Flicht in das flatternde Haar dir
Eppich und Ehrenpreis.
Die wehende Saat ist wie Gold noch,
Vielleicht nicht so hoch mehr und reich.
Rosen begrüßen dich hold noch,
Ward auch ihr Glanz etwas bleich.
Verschweigen wir, was uns verwehrt ist,
Geloben wir, glücklich zu sein,
Wenn auch nicht mehr uns beschert6 ist,
Als noch ein Rundgang zu zwein.
Wir schreiten auf und ab im reichen flitter
Wir schreiten auf und ab im reichen flitter
Des buchenganges1 beinah bis zum tore
Und sehen aussen in dem feld vom gitter
Den mandelbaum zum zweitenmal im flore.
Wir suchen nach den schattenfreien bänken
Dort wo uns niemals fremde stimmen scheuchten •
In träumen unsre arme sich verschränken •
Wir laben uns am langen milden leuchten
Wir fühlen dankbar wie zu leisem brausen
Von wipfeln strahlenspuren auf uns tropfen
Und blicken nur und horchen wenn in pausen
Die reifen früchte an den boden klopfen.
De Nederlandse dichter Driek van Wissen werd geboren in Groningen op12 juli 1943. Zie ook mijn blog van 12 juli 2007 en ook mijn blog van 12 juli 2008 en ook mijn blog van 21 mei 2010.
Zeeslag
Terwijl het strand, veroverd door de eb,
natuurlijk door de vloed herwonnen wordt
en allengs tot de helft wordt ingekort
ervaar ik weer wat ik ervaren heb:
een kleine jongen ben ik met een schep,
hernekkig vechtend voor een wankel fort
totdat het weldra toch is ingestort –
de zee geeft op het laatst de volle mep;
een klap, die onafwendbaar komen moet,
maar toch, bij elke aanval van het water
verweer ik, driftig scheppend, mij fanater
en weet ik niet van wijken voor de vloed.
Ook nu, een half bestaan of meer al later,
geeft mij de wanhoop dikwijls nieuwe moed.
De Duitse schrijver en graficus Peter Edel (eig. Peter Hirschweh) werd geboren op 12 juli 1921 in Berlijn.
Uit: Wenn es ans Leben geht
„Wenn Worte wie Blitze treffen können – diese taten es. Groß und größer wuchsen sie vor mir auf, als stünden sie nicht wie alle übrigen kleingedruckt in gotischen Lettern da, sondern riesenhaft gezackt und abgehoben … Und schrieb und schrieb an weißer Wand Buchstaben von Feuer, und schrieb und schwand ... Jählings aufzuckendes Bild: Menetekel im Königssaal des Belsazar.
[…]
Mich mit Gewalt aufrecht haltend, vor kurzem noch endgültigem Zusammenbruch nahe, stand ich erneut vor einem Peiniger, der aus dem Aktenvermerk in seiner Liste ersehen konnte, was diese “Figur” sich erdreistet hatte, in welche Kategorie sie einzustufen sei; klar, daß so was den fälligen Rest erhalten mußte mittels einer kleinen Extradressur, bloß so zum Exempel. […]
“Was bist du?” fragte er bedrohlich sanft. Und es genügte nicht die eingedrillte, stets geforderte, stets gegebene Antwort: Geltungsjude. Es mußte heißen: Ein Verbrecher bin ich.
“Verbrecher!” stöhnte ich, von einem Bauchtritt niedergeworfen.
“Jawoll!” kam’s zurück. “Verbrecher, Saujud, Bolschewikenhund! Was bist du?”
Es genügte nicht. Immer rascher, in gräßlichem Stakkato hörte ich dies unaufhörliche “Was bist du?” über mir, vor mir, neben mir.
“Nationalität?”
“Deutsch”, röchelte ich nur noch.
Er trampelte mir die Stiefel in den Leib, riß mich hoch. Brüllte: “Du? Ein Deutscher? Hast wohl schon vergessen, was du bist?! Na, was?”
De Poolse schrijver, schilder en graficus Bruno Schulz werd geboren op12 juli 1892 in Drohobycz, in Galicië. Zie ook mijn blog van 12 juli 2007..
Uit: The Cinnamon Shops (Vertaald door John Curran Davis)
„IN JULY, my father went to take the waters, and he left me, with Mother and my older brother, at the mercy of the summer days, glowing white and stunning. Stupefied by the light, we leafed through the great book of those holidays, in which every page was ablaze with splendour, and had, deep down, a sickly sweet pulp of golden pears.
Adela returned on luminous mornings, like Pomona from the fire of the enkindled day, tipping from her basket the colourful beauty of the sun — glistening wild cherries, full of water under their transparent skins; mysterious black cherries with an aroma that surpassed what would be realised in their taste; and apricots, the core of the long afternoons lying in their golden pulp. And alongside that pure poetry of fruit she unloaded slices of meat and a keyboard of calf ribs, swollen with energy and goodness, and algae of vegetables that called to mind slaughtered octopus and jellyfish — the raw material of dinner, its flavours still unformed and sterile, dinner’s vegetative and telluric ingredients with their wild, fresh from the field aroma.
Through a dark apartment on the first floor of a tenement on the market square, every day of that whole great summer, there passed: the silence of shimmering veins of air; squares of radiance dreaming their fervid dreams on the floor; a barrel organ melody struck from the deepest golden vein of the day; and two or three measures of a refrain played over and over again on a grand piano somewhere, swooning in the sunshine on the white pavements, lost in the fire of the deep day. Her housework done, Adela threw a shadow over the rooms, drawing down the linen blinds. The colours then fell an octave deeper; the parlour filled up with darkness as if plunged into the luminosity of the deep sea — still dimly reflected in mirrors of green — while all the torrid heat of the day went on breathing on the blinds, swaying gently to the reveries of the midday hour.“
Zie voor nog meer schrijvers van de 12e juli ook mijn vorige blog van vandaag.