Paolo Giordano

De Italiaanse schrijver Paolo Giordano werd geboren in Turijn op 19 december 1982. Giordano studeerde in 2007 cum laude af in natuurkunde. In een project dat mede gefinancierd werd door het Istituto Nazionale di Fisica Nucleare, bestudeerde hij met andere wetenschappers de eigenschappen van bottom quark-deeltjes. Zijn eerste werk “De eenzaamheid van de priemgetallen” won verschillende prijzen, waaronder de belangrijkste Italiaanse literatuurprijs de Premio Strega. Bovendien kreeg de schrijver voor dit boek de Premio Campiello, de Premio Fiesole Narrativa Under 40, de Merck-Serono-prijs voor wetenschap en literatuur en de Premio letterario Frignano. Het boek dat uitkwam in 2008 werd in datzelfde jaar het meest verkochte boek in Italië. Er werden daar meer dan een miljoen exemplaren van verkocht. Het boek werd ook in andere landen een bestseller en is inmiddels in 22 talen vertaald. In 2009 werd een film gemaakt naar het boek met als regisseur Saverio Costanzo. De schrijver publiceerde na zijn debuutroman nog enkele korte verhalen. Naar aanleiding van een bezoek aan Congo-Kinshasa in 2006 schreef Giordano een verhaal getiteld Mundele (De Witte). Zijn tweede en voorlopig laatste roman, “Il corpo umano”, verscheen in 2013 onder de Nederlandse titel “Het menselijk lichaam”. Hoge ogen gooit Giordano’s nieuwste vooral met de verhaalsetting: een militaire basis in het zuidwesten van Afghanistan. Na een initiële afzondering in Italië ten gevolge van het eclatante commerciële succes van “De eenzaamheid van de priemgetallen”, trok hij tweemaal als embedded schrijver naar Afghanistan waar hij zoals het hoofdpersonage van “Het menselijk lichaam”, medisch luitenant Alessandro Egitto, het lief en leed van de troepen deelde.

Uit: Het menselijk lichaam (Vertaald door Mieke Geuzebroek en Pietha de Voogd)

“In de jaren na de missie deed ieder van de jongens zijn best zijn leven onherkenbaar te maken, totdat de herinneringen aan dat andere leven, dat van daarvoor, een vals, kunstmatig licht kregen en ze er zelf van overtuigd raakten dat niets van wat er gebeurd was echt gebeurd was, of in elk geval niet met hen.
Ook luitenant Egitto heeft zijn best gedaan te vergeten. Hij veranderde van woonplaats, regiment, baardlengte en eetgewoonten, hij ging anders tegen sommige oude privéconflicten aankijken en leerde andere, die hem niet aangingen, van zich af te zetten – een onderscheid dat hij daarvoor absoluut niet kon maken. Of deze transformatie beantwoordde aan een plan of het resultaat was van een anorganisch proces is hem niet duidelijk. En het interesseert hem ook niet. Voor hem was het van het begin af aan van levensbelang om een loopgraaf te graven tussen heden en verleden: een toevluchtsoord waar zelfs het geheugen geen schade kon aanrichten.
Toch ontbreekt er aan de lijst van dingen waar hij zich van heeft kunnen ontdoen precies datgene wat hem bij uitstek terugvoert naar de dagen die hij doorbracht in de vallei: dertien maanden na afloop van de missie draagt Egitto nog steeds zijn officiersuniform. De twee geborduurde sterren prijken midden
op zijn borst, precies op zijn hart. De luitenant heeft meer dan eens met het idee gespeeld om zijn toevlucht te zoeken tot de gelederen der burgers, maar het militaire uniform heeft zich centimeter na centimeter aan zijn lichaam gehecht, door zijn zweet verschoot de stof en verkleurde de huid eronder.
Als hij het nu zou uittrekken zou zijn huid meekomen, daar was hij zeker van, en dan zou hij, die zich al niet op zijn gemak voelde als hij gewoon naakt was, zich kwetsbaarder voelen dan hij kon verdragen. En trouwens, waarom zou hij dat doen? Een soldaat houdt nooit op soldaat te zijn. Op zijn eenendertigste heeft de luitenant geleerd zijn uniform als een noodzakelijk kwaad te zien, een chronische ziekte van het lot, goed zichtbaar maar niet pijnlijk. De belangrijkste tegenstrijdigheid in zijn leven is uiteindelijk het enige element van continuïteit geworden.”

 
Paolo Giordano (Turijn, 19 december 1982)