De Vlaamse schrijver, classicus en literair vertaler Paul Claes werd geboren in Leuven op 30 oktober 1943. Claes studeerde klassieke, Nederlandse en Engelse letteren en communicatiewetenschappen aan de KU Leuven en promoveerde aldaar tot doctor in de letteren met een proefschrift over de antieke elementen in het werk van Hugo Claus: De mot zit in de mythe (1981). Hij heeft een omvangrijk en veelzijdig oeuvre op zijn naam staan dat romans, essays, poëzie, pastiches, vertalingen, bloemlezingen en een woordenboek omvat. Hij schrijft in diverse talen, waaronder Frans, Engels en Latijn (als Paulus Nicolaus). Claes doceerde aan de universiteit van Nijmegen en aan de hogescholen van Gent en Antwerpen. Thans is Claes erehoofddocent aan de KU Leuven. Hij is lid van het Guido Gezelle Genootschap. Hij was coscenarist van de strip Reinaert de Vos door HugoKé. Van 2009 tot 2016 was hij huisdichter van het weekblad Knack: deze satirische gedichten werden gebundeld in “De omgekeerde wereld” (2015). Teksten en vertalingen van hem werden getoonzet door Dirk Van Esbroeck, Wigbert Van Lierde, Raoul C. de Smet (“Madrigaal V”), Vic Nees (“Trois madrigaux”), Jorunn Bauweraerts en Jack Ledru. In 2011 verscheen zijn honderdste boek, in 2022 zijn honderdvijfenzestigste.
Uit: Claus in de onderwereld
“Claus wou de roman De hondsdagen (1952) oorspronkelijk Beatrice heten, maar zou op aanraden van Jan Walravens van die al te pretentieuze titel hebben afgezienGa naar voetnoot4. Een ongelukkig gevolg van dit besluit is dat lezers van de roman lang blind gebleven zijn voor de parallellen die hij met de Divina Commedia vertoont. Pas in 1980 heeft G.F.H. de RaatGa naar voetnoot5 de gelijkenis tussen beide werken aangestipt. Net zoals Dante gaat de hoofdfiguur van De hondsdagen, Philip de Vogel, op zoek naar een maagdelijke geliefde die Beatrice (Bea) heet; zijn inferno is de stad Gent, waarin personages van divers allooi figuren uit de onderwereld zoals Charon, Cerberus en Lucifer reïncarneren. Interessanter nog dan de gelijkenis is het verschil tussen beide teksten. Terwijl Dantes Beatrice de dichter naar de eeuwige aanschouwing van God voert, is de roman het verhaal van een mislukking: wanneer Philip Bea heeft teruggevonden, verdwijnt ze voorgoed uit zijn leven. Tegenover het rechtlijnig verhaalverloop bij Dante staat het lusvormig gebeuren bij Claus: op het einde keert de hoofdfiguur terug naar de geliefde (Lou) die hij in het begin verlaten heeft.
Dit cyclisch aspect verbindt de roman met de natuurmythen, die het tijdsgebeuren als een voortdurende herhaling beschrijven. In de mythe van Adonis bijvoorbeeld verblijft de held (in feite een oude Fenicische natuurgod) de helft van het jaar bij Persephone in de onderwereld (Korè, ‘meisje’ in het Grieks, een ongenaakbare maagd zoals Bea), alvorens de andere helft van het jaar door te brengen bij Aphrodite op aarde (een seksueel actieve, vruchtbare vrouw zoals Lou). Het duidelijkst zijn de verwijzingen naar de antieke natuurmythen in hoofdstuk VIII, waarin de bejaarde mijnheer Oscar de oude jaargod symboliseert: de bordeelhoudster Madame Micky, die met hem als korenmoeder op een korenveld een erotische scène speelt, onthaalt hem als ‘de zomer’, maar de in het geel geklede en in een gele wagen rijdende korengod, die door de hoofdpersoon veelbetekenend ‘de herfst’ wordt genoemd, zal diezelfde avond nog sterven. Voor de jonge Philip, die zijn ‘opvolger’ zou moeten worden, is dit een afschrikwekkend voorbeeld van de macht van de moederlijke minnares. Castratieangst zal hem naar de seksueel ongevaarlijke Bea drijven, maar als ook die een kind van hem wil, keert hij terug naar de moederlijke Lou. Deze ‘onvolwassen’ hoofdfiguur, weifelend tussen twee uiteenlopende vrouwentypes, is karakteristiek voor Claus’ vroege werk: we vinden ze terug in de roman De koele minnaar en in de toneelstukken Een bruid in de morgen en Het lied van de moordenaar.”