Peter Rosei, Gail Jones, Ward Ruyslinck

Dolce far niente

De Oostenrijkse dichter en schrijver Peter Rosei werd geboren op 17 juni 1946 in Wenen. Zie ook mijn blog van 17 juni 2009 en eveneens alle tags voor Peter Rosei op dit blog.

Der Bärenprinz

Die großen Leiber, die Zinnen einer Art von
Glück: Aus diesen Höhlen grub ich nichts:
Pech gehabt! Früher hielt man Pfauen, das
Federvieh zu schützen, das dumme Glück! Ich
habs probiert, weiß Gott! Schau einem sol-
chen Leben zu: Du siehst Gespenster laufen.

Unterm Dach hängt Wäsche, sie gefriert; die
Frau schöpft Wasser in den Bottich, ihr Haar
hängt in die Brühe: Unterhosen grundeln!
Im Dampf umflüstern sie die Stimmen, das
Wiesel streckt die Schnauze aus dem Loch:
Tausend Egos! Den Schweinekerl faßt du nie!

Jetzt flennt er! Die Hunde bellen: Schnee!!
In Wannen wuschen sie die Därme aus, die
platzten: Rote Früchte; süß! Wir töteten den
Bären nicht; der starb von selber! Was kle-
ben bleibt, wischt man ab. Im Ausguß sam-
melt sich der Rest. Er wird vergessen.

Peter Rosei (Wenen, 17 juni 1946)

 

De Australische schrijfster Gail Jones werd geboren op 17 juni 1950 in Harvey. Zie ook alle tags voor Gail Joenes op dit blog.

Uit: Five Bells

« Ellie gawked like a child, unironic. She remembered something from schooldays: Janus, with his two faces, is the god of bridges, since bridges look both ways and are always double.
There was the limpid memory of her schoolteacher, MissMorrison, drawing Janus on a blackboard, her inexpert, freckled hand trailing the chalk-line of two profiles. With her back to the class, there was a kind of pathos to her form. She had thickset calves and a curvature of the spine and the class would have snickered in derision, had it not been for her storytelling, which made any image so much less than the words it referred to. Roman God: underlined. The Janus profiles not matching. A simple image on the blackboard snagged at her feelings and Ellie had loved it because it failed, because there was no mirror and no symmetry. And because the sight of Miss Morrison’s firm calves always soothed and reassured her.
From somewhere drifted the sound of a busking didgeridoo with an electronic backbeat, boum-boum, boum-boum; boum-boum, boum-boum. The didgeridoo dissolved in the air, thick and newly ancient.
For tourists, Ellie thought, with no disparagement. For me. For all of us. Boum-boum, boum-boum.
In the democratic throng, in the pandemonium of the crowd, she saw sunlight on the heads of Americans and Japanese; she saw small children with ice-creams and tour groups with cameras. She heard how fine weather might liberate a kind of relaxed tinkling chatter. There was a newsstand, with tiers of papers in several languages trembling in a light breeze, and people in booths here and there, selling ferry tickets behind glass. There was a human statue in pale robes, resembling something-or-other classical, and before him a flattened hat in which shone a few coins. A fringe of bystanders stood around, considering the many forms of art.”

Gail Jones (Harvey, 17 juni 1950)

 

De Vlaamse schrijver Ward Ruyslinck (pseudoniem van Raymond Charles Marie De Belser) werd geboren in Berchem op 17 juni 1929. Zie ook alle tags voor Ward Ruyslinck op dit blog.

Uit: Het reservaat

“Als u ’t me toestaat, meneer de voorzitter, zou ik in dit verband eerst nog even een vraag stellen.’
‘Gaat u gerust uw gang, meneer Opdael.’
‘Ik zou graag van meneer Jonas vernemen waaròm hij eigenlijk voor dat meisje viool heeft gespeeld.’
Basille maakte een schuwe beweging met zijn hoofd, alsof hij bij voorbaat  iets wilde ontwijken dat gevaarlijk dichterbij kwam. Uit het eerste verhoor was hem onder andere de ervaring bijgebleven, dat hij vooral op zijn hoede diende te zijn voor schijnbaar zinloze vragen, vragen waarbij je onwillekeurig dacht: weten ze eigenlijk zelf wel waar ze daarmee heen willen?”
(…)

“Iemand die het leven niet aankan, vlucht in de muziek en de poëzie, zoals iemand die die het voorwerp van zijn liefde niet aankan in het klooster vlucht.’ Hij sprak de woorden muziek, poëzie en klooster uit alsof hij heft over schimmelcultoren had.”
(…)

“Zijn aandacht werd afgeleid door een raaf, die een eindje verder naast de weg neerstreek. Bijna ogenblikkelijk ontwaakte zijn jagersinstinct: zijn wijsvinger maakte een trekkende beweging. In plaats van een schot, gingen er geluidloze woorden af, woorden die hij nog maar pas had gelezen en in het magazijn van zijn geheugen klaar vóór de loop zaten: van alle levende wezens is de mens het wreedste… alleen de mens doodt uit sadisme, haat, afgunst, machtswellust, en zelfs uit verveling. 
Het verveelde hem, dat die woorden zich in zijn herinnering hadden vastgezet. Het was een aanslag op zijn gemoedsrust. Telkens wanneer hij voortaan een geweer vastnam, zou hij daaraan moeten denken. Hij haalde de schouders op. Was het niet belachelijk, dat hij zich in verwarring liet brengen door de sofisterijen van een romantische dweper?
Hij draaide zich om en stapte weer in. Toen hij de motor aanzette, vloog de raaf verschrikt op en de hele tijd, op de weg naar Meirhaegen, bleef de vogel voor hem uitvliegen, als een zwarte vloek, als een boze geest. De geest van Basile Jonas, dacht Johan somber.”

Ward Ruyslinck (Berchem, 17 juni 1929)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 17e juni ook mijn blog van 17 juni 2014 enook mijn blog van 17 juli 2011 deel 2.