Peter Terrin

De Vlaamse schrijver Peter Terrin werd geboren in Tielt op 3 oktober 1968. Hij studeerde aan de Universiteit van Gent en won in 2010 de Europese Literatuurprijs met zijn boek “De bewaker”. Terrins eerste bundel verscheen in 1998 en kreeg de naam “De Code” mee. In 2001 volgde zijn eerste roman, “Kras”. Hij werd twee keer genomineerd voor de AKO Literatuurprijs voor zijn roman “Blanco” en voor de verhalenbundel “De Bijeneters”. In 2010 werd zijn boek “De bewaker” ook genomineerd voor de Libris Literatuur Prijs. Mede voor zijn laatste roman “Post mortem” is hij genomineerd voor de Halewijnprijs 2012. Zie ook alle tags voor Peter Terrin op dit blog.

Uit: Blanco

“Helena werd begraven de dag na Allerzielen.
Veel mensen die met het stormweer van de voorbije hoogdagen thuis waren gebleven, droegen vandaag hun gele en witte chrysantbollen aan.Viktor voelde zich bekeken; de begrafenis, op het nieuwe deel vlak bij de toegangspoort, leek wel een stunt van het kerkhof: dagvers verdriet, speciaal voor de laatkomers, opdat ook hún jaarlijks bezoekje stemmig plaats kon vinden.
De vier mannen vierden het touw. Ze waren onderlegd in hun vak, de eikenhouten kist zakte plechtig in het volmaakt rechthoekige graf.
Eveline, zijn zus, bracht een zakdoek naar haar gezicht.
Vanuit zijn ooghoek merkteViktor een aarzeling bij de passanten op het middenpad. Af en toe bereikte hem een zweem van vrouwenparfum, sterk en .eurig, waarin kinderen zich jarenlang geborgen en veilig wanen.
De ouders van Helena namen heimelijk elkaars hand vast, terwijl ze onbeweeglijk in het gelid bleven staan, blik op oneindig. Rechts sloot de pastoor zijn ogen en prevelde in zichzelf.Hij hield met beide handen een bijbel voor zijn schaamstreek. Hij had dikke vingers met zwart behaarde kootjes, één ervan stak obsceen in de vergulde bladsnee.Viktor begreep dat dit beeld hem onvermijdelijk tot zijn dood zou bijblijven. Het kwam hem voor dat een mensenleven barst van herinneringen die door omstandigheden worden opgedrongen.
De kist kwam tot rust op de bodem van het graf. De vier mannen ontspanden de rug en stapten nederig achteruit.
Het bleef een tijd stil. Het wachten was op de pastoor.
Zondagse hakken af en aan op het asfalt.
Viktor boog zich voorover. De kuil had loodrechte wanden en was minstens twee meter diep, beslist geen eenvoudige klus. Hij knielde om goed te kunnen kijken. De wereld zou er stukken beter op worden als iedereen met trots en toewijding zijn werk uitvoerde.
Hij voelde de hand van Eveline op zijn schouder. Hij hoorde haar snikken boven zijn hoofd, terwijl hij er maar niet in slaagde zijn blik los te maken van de eenzame kist onder hem.
Wie kon hem verzekeren dat Helena daar lag? Hij had haar drie dagen geleden in het mortuarium gezien, met een gereconstrueerd gezicht, de handen vroom gevouwen, maar niet vandaag, niet in deze kist. Lijken werden nu eenmaal om uiteenlopende doeleinden ontvreemd en verhandeld. Je kon het zo ziek niet bedenken.”

Peter Terrin (Tielt, 3 oktober 1968)