De Indonesische schrijver Pramoedya Ananta Toer werd geboren in Blora op Midden-Java op 6 februari 1925 Pramoedya had veel kritiek op president Soeharto en ijverde voor democratie in Indonesië. Door deze houding moest hij veertien jaar in de gevangenis verblijven o.a. op het eiland Buru (van oktober 1965 tot december 1979). Tijdens zijn detentieperiode schreef hij zijn veelgeprezen en meest bekende Buru-tetralogie (Bumi Manusia, in het Nederlands Aarde der mensen), waarvan hij het manuscript op losse blaadjes de gevangenis liet uitsmokkelen. De vier delen van De Buru-tetralogie vormen een van de eerste historische romans van Indonesië, en spelen in de koloniale tijd, van het begin van de twintigste eeuw tot aan de bloei van de onafhankelijkheidsbeweging.
Uit: The Girl from the Coast
“She had left the nineteenth century behind and entered the twentieth. She was leaving childhood behind. Even so, the coastal wind that whistled through the tops of the casuarinas trees that fronted the shoreline did little to hasten her growth; and despite the passing of days, she remained a person of slight stature, the wisp of a thing she had always been, the girl with the bright and gleaming eyes. But unaware to her — enveloped as she was by the unceasing sound of the waves, the whistling of the wind, and the coming and going of fishing boats — there was a man who had taken note of her and informed his employer in the city of this village girl’s beauty. One day, the man returned to the village and paid a visit to the home of the girl’s parents. No more than a few days later, the girl learned she had to leave her hearth and home behind. She had to say good-bye to country ways, to her hometown and its salt-sea smell. She had to put out of her mind the nets she repaired each week, the tattered sail that hung in her mother’s kitchen, and even the odors of her native home.
She was taken to the city, where her body was wrapped in lengths of batik cloth and her torso cloaked in finely embroidered kebaya she had never before dreamed of owning. A gold necklace encircled her neck, its thin strand pulled downward toward the cleft of her small breast by a golden, heart-shaped locket”
Pramoedya Ananta Toer (6 februari 1925 — 30 april 2006)
De Duitse dichter en schrijver Heinz Kahlau werd op 6 februari 1931 geboren in het dorpje Drewitz, dat sindsdien opgeslorpt raakte door de stad Potsdam. In 1948 trad Kahlau toe tot de Sozialistische Einheitspartei Deutschlands, de eenheidspartij die ontstaan was uit het samengaan van communisten en sociaal-democraten en hij kreeg ook een functie in de Freie Deutsche Jugend. Toen probeerde hij al gedichten te schrijven. In 1949 verhuisde hij naar het nabije Berlijn. In 1950 werd hij uit de partij gezet naar aanleiding van een misverstand, een domme persoonsverwisseling. Hij stelde zich meteen kandidaat voor een nieuw lidmaatschap, maar zal meer dan twintig jaar wachten tot hij, in 1972, opnieuw mocht toetreden. De hele tijd bleef hij zich als communistische dichter definiëren. Zelfs na de val van de Berlijnse Muur stapte hij daar niet van af. Daarna werd hij actief binnen de PDS (Partei des Demokratischen Sozialismus), de partij die de oude SED zou opvolgen, maar dan binnen het West-Duitse model van een pluralistische democratie. In 1954 verscheen zijn eerste bundel, de vertelling in verzen Hoffnung lebt in den Zweigen des Caiba. Vanaf 1956 werd Kahlau snel een van de meest geliefde dichters en theaterauteurs van de DDR.
Verletzt
Die Wärme, die so dicht um meine Schultern lag,
hast du mit einer harten Geste weggezogen.
Jetzt ist mir kalt am heißen Sommertag.
Der allzu scheue Vogel Zärtlichkeit,
von deiner bösen Stimme ist er aufgeflogen
bis zu den Toten. Zittert dort und schreit.
Du hast ihn um sein schönes Nest betrogen,
das er sich selten aus vier Händen baut.
Du warst zu schweigsam, und du warst zu laut.
Radfahren
Lieben ist wie Radfahren.
Man sieht dabei gut aus,
wenn es so mühelos geht.
Viele machen den Eindruck,
als ob es ganz leicht sei.
Von einem gewissen Alter an
kann man das einfach –
sonst grinsen die andern
und spotten.
Aber die Angst,
auf die Nase zu fallen,
schlecht auszusehen und ungeschickt,
ausgelacht zu werden und abgewiesen,
sich schämen zu müssen
und traurig dazustehn.
Lieben ist viel schwerer als Radfahren.
Radfahren kann man allein,
Lieben niemals.
Da ist man immer Tandem.
Aber gelernt muß es doch werden
wie Radfahren.
Heinz Kahlau (Drewitz, 6 februari 1931)
De Duitse dichter, schrijver en anarchist John Henry Mackay werd geboren in Greenock op 6 februari 1864. Mackay groeide op in Duitsland, alhoewel hij in Schotland werd geboren (zijn vader stierf al vroeg in zijn leven). Hij was lid van de Friedrichshagener Kreis, een groep van naturalistische dichters. Later verdiepte hij zich in het werk van Max Stirner. Samen met Rudolf Steiner schreef hij in 1898 het pamflet „Sind Anarchisten Mörder?“. Mackay heeft ook veel brieven uitgewisseld met de Amerikaanse anarchist Benjamin R. Tucker. De homosexuele Mackay schreef ook over pederastie, onder meer in zijn boek Der Puppenjunge (De Schandknaap).
Uit: Der Schwimmer
„In einigen lebe noch die Sehnsucht nach dir fort, wie das Verlangen nach der Reinheit aus dem Schmutze, und wenn sie zu dir kommen, so nimmst du sie in die Arme, wiegst sie, küssest sie und vergiltst tausendfach jede ihrer noch so ungeschickten Liebkosungen. Und wer sich dir einmal so zu eigen gab, der begehrt den Himmel nicht mehr und kehrt nur auf die Erde zurück, weil ihr Staub ihn gebar und ihn nährt, der kehrt zu dir zurück, wann immer er kann, der ist dein eigen geworden für Lebenszeit…
Einer von diesen wenigen war Franz Felder. Als sich kaum die kleinen, dicken Kinderfäuste von der Mutterbrustgelöst, hatte ihn das erste, selbständige Lebensverlangen nicht auf das weite Feld der Erde, sondern in die stummen Tiefen des Wassers gezogen. Und das Wasser hatte ihn empfangen wie sein eigenstes Kind, hatte ihn unterwiesen in der Kunst des Lebens, ihn verhätschelt, ihn auf alle Weise der gehaßten Erde zu entreißen versucht, die Sehnsucht nach sich auf alle Art genährt, bis er sein eigen geworden war mit Leib und Seele.
So war es sein erster Spielkamerad gewesen und sein einziger geblieben. So war es sein erster Freund geworden, und in der Stunde, als er, noch fast ein Kind, bei einem allzu hastigen Sprunge sich eine tiefe Fleischwunde an einem Nagel, den er streifte, in den Arm riß, und sein Blut sich mit dem Wasser mischte, das es trank, war zwischen ihnen die Blutsbrüderschaft entstanden, die sich erst lösen konnte mit seinem Leben. Die Wunde war geheilt, das Wasser heilte sie wie von selbst, aber die Freundschaft zwischen ihnen hatte gewissermaßen ihre Weihe erhalten, und alle seine kleinen Schmerzen und Wunden trug Franz fortab zu seinem Freunde und ließ sie von ihm heilen, die offenen und die verschwiegenen.
Nun war das Wasser sein Gegner geworden.“
John Henry Mackay (6 februari 1864 – 16 mei 1933)
De Duitse dichter Ernst Wilhelm Lotz werd geboren op 6 februari 1890 in Culm. Hij was een vertgenwoordiger van het expressionisme. Aanvankelijk koos hij voor een militaire loopbaan. Na anderhalf jaar dienst echter gaf hij in 1911 het soldatenberoep op en werkte hij als eerst als koopman en vervolgens als zelfstandig schrijver. Hij vertaalde gedichten van Rimbaud en Verlaine. In augustus 1914 meldde hij zich vrijwillig weer bij het leger, werd gelegerd in Straatsburg en vandaar naar het westelijk front gestuurd. Op 26 september 1914 sneuvelde hij in een schuttersputje bij de plaats Bouconville.
DER TÄNZER
Ich weiß, daß ich in lichtem Traume bin,
Der mich bewege und mich himmlich quäle:
Ich tanze über blanke Treppen hin,
Die auf und nieder gehn durch weite Säle.
Ich gleite ungehüllt auf nackten Füßen,
Viel Lichter breiten mir den Schaukelgang,
Mein Körper biegt sich spielend in dem süßen
Gefühl der Wellen und der Glieder Drang.
Und meine Augen langen in die Runde,
Wo drunten viele Hundert Männer stehn,
Die aufwärts starren mit beschämtem Munde
Und lüstern meine rühren Reize sehn.
Vorüber tanze ich den langen Blicken,
Durchpulst von einem eigen, sichern Schwung:
Ich weiß, ich banne hundert von Geschicken
In meines Leibes weißen Wellensprung.
Die Wände dehnen sich. Die Sterne scheinen
Vereist herein. Getilgt sind Raum und Zeit.
Und aller Erde Mannheit, sich um mich zu einen,
Umwogt die runde Fahne meiner Mannbarkeit.
Ernst Wilhelm Lotz (6 februari 1890 – 26 september 1914)
Irmgard Keun werd geboren op 6 februari 1905 en ze had twee boeken op haar naam toen in Berlijn Hitler aan de macht kwam: “Gilgi, eine von uns’ en ‘Das kunstseidene Mädchen’. Beide waren bestsellers en maakten van Keun een literaire sensatie, begin jaren dertig. ‘Hier is een talent,’ schreef het toenmalige zwaargewicht Kurt Tucholsky, ‘uit deze vrouw kan wat worden.’ Een vrouw met humor, zei hij erbij, kom je niet alle dagen tegen. Een paar jaar later waren beide boeken van Keun in beslag genomen en pleegde de jood Tucholsky zelfmoord in Exil. Irmgard Keun zelf vluchtte naar Oostende, waar ze een relatie begon met schrijver Joseph Roth, maar na een korte Amerikaanse episode bracht ze de oorlogsjaren illegaal in Duitsland door. Na de oorlog kreeg ze haar carrière niet meer vlot getrokken. Haar laatste roman verscheen in 1950. Ze dronk, en zonk weg in een instellingenbestaan. Pas eind jaren zeventig was haar een revival gegund toen de Duitse feministen haar ontdekten. Zelf was ze niet zo wild van feministen, liet ze nog weten voor haar dood in 1982, omdat ze wild was van mannen. Keun was geen joodse, maar de nazi-censoren vergisten zich niet toen ze haar boeken als ‘asfaltliteratuur met een anti-Duitse tendens’ veroordeelden en er ‘hatelijke aanvallen tegen de burgerlijke moraal en het Deutschtum’ in ontwaarden. Irmgard Keun was in die jaren precies een fenomeen omdat ze de nieuwe vrouw die ze zelf was, neerzette in de Duitse letteren: een zoekende vrouw die een zelfbewustzijn bijeenscharrelt in een nerveuzere wereld en zich eigen opvattingen over seksuele moraal en mannen permitteert
Uit: Das kunstseidene Mädchen
„Jetzt sitze ich hier in einem Lokal und habe furchtbar viel Leberwurst gegessen, trotzdem jeder Bissen mir im Hals würgte, aber ist dann doch runtergegangen, und hoffentlich schadet es mir nicht auf die entsetzliche Aufregung. Denn ich bin aus meiner Stellung entlassen und zittre in den Gliedern. Und nach Hause gehen habe ich geradezu Angst, ich kenne meinen Vater als ausgesprochen unangenehmen Mensch ohne Humor, wenn er zu Hause ist. Man kennt das – daß Männer, die am Stammtisch und in der Wirtschaft italienische Sonne markieren und immer die Schnauze vorneweg und alles unterhalten – daß die zu Haus in der Familie so sauer sind, daß man sie am Morgen nach einer versoffenen Nacht nur ansehen braucht und spart einen Rollmops.
Und alles kam so: ich hatte zu wenig Briefe geschrieben wegen an Hubert denken und mußte auf einmal mit Dampf loslegen, um noch was fertig zu kriegen – natürlich weit und breit keine Komma in den Briefen, was aber ein System von mir ist: denn lieber gar keine Kommas als falsche, weil welche reinstricheln unauffälliger geht als falsche fortmachen. Und hatte auch sonst Fehler in den Briefen und dunkle Ahnungen daraufhin. Und guck schon gleich beim Reinbringen wie Marlene Dietrich so mit Klappaugen- Marke: husch ins Bett“.
Irmgard Keun (6 februari 1905 – 5 mei 1982)
Christopher Marlowe werd geboren op 6 februari 1564 in Canterbury als de zoon van een schoenmaker. Hij studeerde met een beurs in Cambridge en woonde vanaf ongeveer 1586 in Londen. Over zijn leven zijn niet veel details bekend. Hij werd wel beschuldigd van atheïsme, maar mogelijk was hij alleen maar antiklerikaal. Hij werd gedood bij een vechtpartij, maar de omstandigheden waaronder dat gebeurde zijn niet duidelijk. Er bestaan verschillende versies van de gebeurtenis. Het zou een dronkemansgevecht in een kroeg zijn geweest, of een moord uit jaloezie. Mogelijk was het ook een ongeluk. Al in zijn studententijd schreef hij ‘Tamburlaine’. Toen al viel zijn stijl van schrijven in blanke verzen op. Vele schrijvers na hem, met name Shakespeare, volgden hem hierin na. ‘The Jew of Malta’ (1588) behandelt min of meer hetzelfde thema als Shakespeares ‘Merchant of Venice’. Bekend is hij ook als schrijver van het eerste historische stuk in de Engelse literatuur: ‘Edward II’ (1593). ‘The tragical history of dr. Faustus’ was de eerste toneelversie van het Faust-verhaal.
Uit: The Tragicall History of D. Faustus
Enter Faustus in his Study.
Faustus
Settle thy studies, Faustus, and begin
To sound the depth of that thou wilt profess;
Having commenced, be a divine in show,
Yet level at the end of every art,
And live and die in Aristotle’s works.
Sweet Analytics ’tis thou has ravished me:
Bene disserere est finis logicis.
Is, to dispute well, Logic’s chiefest end?
Affords this Art no greater miracle?
Then read no more, thou has attained the end;
A greater subject fitteth Faustus’ wit.
Bid Oncaymaeon farewell; Galen come:
Seeing, Ubi desinit philosophus, ibi incipit medicus,
Be a physician Faustus, heap up gold,
And be eternis’d for some wondrous cure.
Summum bonum medicinae sanitas:
The end of physic is our bodies health.
Why, Faustus, has thou not attained that end?
Is not thy common talk sound aphorisms?
Are not thy bills hung up as monuments,
Whereby whole cities have escaped the plague,
And thousand desperate maladies been eased?
Yet art thou still but Faustus, and a man.
Wouldst thou make man to live eternally?
Christopher Marlowe (6 februari 1564 30 mei 1593)
De Italiaanse schrijver en dichter Ugo Foscolo (eig. Niccolò Foscolo) werd geboren op 6 februari 1778 in Zákynthos. Toen hij begon met schrijven in 1795 koos hij de voornaam Ugo. Twee jaar later debuteerde hij succesvol met de tragedie Tieste. Hij was politiek geengageerd en enthousiast over de Franse Revolutie. Hij nam o.a. deel aan de slag bij Marengo, maar keerde gedesillusioneerd en teleurgesteld naar Milaan terug, waar hij zich eerder had gevestigd. Daar voltooide hij de roman Ultime lettere di Jacopo Ortis die meteen na verschijnen gevierd werd als de Italiaanse Werther. In 1816 emigreerde hij naar Engeland, waar hij als beroemd schrijver met open armen ontvangen werd. Omdat Foscolo boven zijn stand leefde verarmde hij, ondanks zijn successen, steeds meer. Hij stierf ook arm, al op 49 jarige leeftijd, in Turnham Green bij Londen. In 1871 werd zijn stoffelijk overschot overgebracht naar Italie.
A Zacinto
Nè più mai toccherò le sacre sponde
Ove il mio corpo fanciulletto giacque,
Zacinto mia, che te specchi nell’onde
Del greco mar da cui vergine nacque
Venere, e fea quelle isole feconde
Col suo primo sorriso, onde non tacque
Le tue limpide nubi e le tue fronde
L’inclito verso di colui che l’acque
Cantò fatali, ed il diverso esiglio
Per cui bello di fama e di sventura
Baciò la sua petrosa Itaca Ulisse.
Tu non altro che il canto avrai del figlio,
O materna mia terra; a noi prescrisse
Il fato illacrimata sepoltura.
Ugo Foscolo
A Zacinto
Nor ever more to touch the sacred shores
Where I was cradled as a tiny boy,
Zakynthos mine, mirroring in the waves
Of the Greek sea whence Venus, virgin, rose
And with her first smile fecundated all
Those islands, so thy fronds and limpid clouds
Entered unsilenced the illustrious tale
Of him who sang the fateful waters and
The roaming exile from whose changing paths
Ulysses, splendid with ill-luck and fame,
Returned to kiss his rocky Ithaca.
Naught else thy son can give thee but his song,
O my maternal earth: for us stern fate
Prescribed an unlamented burial
Vertaling door Carl Selph
Ugo Foscolo (6 februari 1778 – 10 september 1827)