De Welshe dichter Ronald Stuart Thomas werd geboren op 29 maart 1913 in Cardiff. Zie ook alle tags voor R. S. Thomas op dit blog.
Album
My father is dead.
I who am look at him
who is not, as once he
went looking for me
in the woman who was.
There are pictures
of the two of them, no
need of a third, hand
in hand, hearts willing
to be one but not three.
What does it mean
life? I am here I am
there. Look! Suddenly
the young tool in their hands
for hurting one another.
And the camera says:
Smile; there is no wound
time gives that is not bandaged
by time. And so they do the
three of them at me who weep.
An Old Man
Looking upon this tree with its quaint pretension
Of holding the earth, a leveret, in its claws,
Or marking the texture of its living bark,
A grey sea wrinkled by the winds of years,
I understand whence this man’s body comes,
In veins and fibres, the bare boughs of bone,
The trellised thicket, where the heart, that robin,
Greets with a song the seasons of the blood.
But where in meadow or mountain shall I match
The individual accent of the speech
That is the ear’s familiar? To what sun attribute
The honeyed warmness of his smile?
To which of the deciduous brood is german
The angel peeping from the latticed eye?
R. S. Thomas (29 maart 1913 – 25 september 2000)
De Canadese dichter, schrijver en vertaler Jacques Brault werd geboren op 29 maart 1933 in Montreal. Zie ook alle tags voor Jacques Brault op dit blog.
La terre se retourne
La terre se retourne sur les peuples qui la composent
la terre où j’éprouve du pied ma place
Vieille berceuse où dorment les millénaires vieille
rassembleuse
Terre où s’emmêlent nos racines où nos haines
fraternisent
Terre aux mille sourires des morts réconciliés
Tes bras autour de ta nichée attendent celui qui va
naître à sa mort
Et pour un qui tombe et rentre en sa fin en voici
mille debout et durs comme le désir
que si tes lèvres tant et tant goûtées
que si tes lèvres tant et tant goûtées devaient se souder
à celles d’un autre si tes doigts s’incrustaient dans
sa poitrine comme en la mienne naguère
si sur un autre visage dévalait ta chevelure bleutée
en tel silence que je connais encore ou si
(par dernière douleur)
se crispaient tes mots muets cherchant le plein-dire
se tenant désarmés devant une mémoire aux abois
si ça devait être ainsi
— je dis si ça devait être
toi au cœur de mon cœur ne fais qu’un signe à
peine
que je puisse aller à lui et prendre ses mains
(comme les tiennes)
et lui murmurer accueille ce bonheur (le mien) tout
entier
Jacques Brault (Montreal, 29 maart 1933)
De Engelse schrijver en schilder Maurice Denton Welch werd geboren op 29 maart 1915 in Sjanghai. Zie ook alle tags voor Denton Welch op dit blog.
Uit: A Voice Through a Cloud
“I saw the boy in the dust-smelling new church calmly ringing the bell; then I heard the great weight of bronze smashing through the floors, and saw the boy again, now lying in his own blood on the white stone. No one came to him. He was quite alone, with his life bleeding away. I pictured the face of the person who found him later.
It was amazing to me that this boy could be back now, ringing this same bell. Did it never terrify him? Did he never feel the weight of it swinging far above him—the bell that had had his blood on it? I thought that when its clapper tongue clanged in the hollowness, swelling the tower with its vibrating drone, he must feel terror at its violence. But his face on that afternoon when I first saw him had been smoother than any sea-ground pebble.
(…)
Life seemed now nothing but a long reverie, made up of imaginings and memories of childhood. Over this sunken, buried life, the facts of every day rippled and tinkled like a shallow stream; and they seemed to move so rapidly that I had no time for reflection. I was only able to note them with a flickering interest; then they were gone, hidden and submerged by new happenings.”
Denton Welch (29 maart 1915 – 30 december 1948)
De Franse schrijver en toneelauteur Marcel Aymé werd geboren op 29 maart 1902 in Joigny. Zie ook alle tags voor Marcel Aymé op dit blog.
Uit: Le vin de Paris
“Le lendemain de ma sortie de prison, par un après-midi de juillet, je me presentais au bar de la Boussole, un établissement miteux sur le côté passant du boulevard Rochechouart. un établissement miteux sur le côté passant du boulevard Rochechouart. Je venais trouver là un certain Médéric, surnommé a Médé Clin d’oeil », en me recommandant d’un de ses amis, devenu le mien pendant les derniers mois de ma détention. En entrant à la Boussole, je pus croire que j’étais le seul client, mais le patron, debout derrière son zinc, me découvrit, assis dans l’ombre au fond du bar, un groupe de trois buveurs avec lesquels il était en conversation.
L’un de ceux-ci, un grand et gros homme aux cheveux blancs, au petit oeil de rat, était justement Médéric. Je parle à dessein de son petit oeil parce qu’il était borgne, d’où son surnom de « Clin d’oeil ». Bien que le cafetier s’exprimât surtout à son intention, il observait un silence bienveillant et laissait aux deux autres le soin de lui répondre. Les comparses paraissaient assez insignifiants. Le plus bavard était un petit homme à épaules avec une grasse figure de faux dur et un chapeau vert-bouteille très sur l’oeil. L’autre, malingre, vêtu de noir, avait l’air d’un huissier souffreteux.
Écoute, Médéric, disait le patron, je vais te dire une chose bien réelle. Avant la guerre, je laissais pas passer une semaine sans aller à l’Européen ou à Bobino, ma parole d’honneur. J’ai la prétention que les chanteurs, je m’y reconnais aussi bien que dans la lirno.”
Marcel Aymé (29 maart 1902 – 15 oktober 1967)
Rond 1929
De Surinaamse dichter, schrijver en politicus R. Dobru (seudoniem van Robin Ewald Raveles)werd geboren in Paramaribo op 29 maart 1935. Zie ook alle tags voor R. Dobru op dit blog.
Uit: Wan monki fri. Bevrijding en strijd
“Komt nog bij, dat het woord van een Hollander so wie so, toen in onze gemeenschap meer gezag had dan dat van een Surinamer. Van welke Surinamer dan ook. Hij gaf een uiteenzetting van het syncretisme. Dat zou een Christendom zijn dat zich had vervlochten met oude gewoonten en gebruiken bij een bepaald volk. In elk geval zou het een meer voorkomend verschijnsel zijn. De vrouw die zondagmorgen in de kerk zit, diezelfde vrouw was de vorige nacht op een wintipré zonder dat zij zelf de twee zaken als met elkaar in tegenstelling ziet of ondergaat. Een heleboel dingen werden mij duidelijker. Voorhoeve zei, dat je met alles goed en kwaad kan doen.
Het mes waarmee je het brood snijdt, kan je gebruiken om iemand mee te vermoorden. Je zondigt als je iemand anders met de winti kwaad doet. Ik begon in te zien dat het Christendom waarschijnlijk minder beschuldigd zou worden van uitbuiting en kolonialisme, als het anders was gebracht. Als het zich niet had verbonden met de veroveringszucht van de Europeaan toen. Als het rekening had gehouden met het eigene van de volkeren tot wie het werd gebracht. Je moet zwarte dominé’s hier horen over de drum. De drum is voor hen gewoon een instrument van de duivel. Over de dans zullen we maar zwijgen. Ik heb kerkeraadsleden ontmoet die beledigd waren toen wij Christus als een zwarte man voorstelden. Christus betekende terstond minder voor ze. Velen hebben nog nooit gehoord van de misaloeba. Ze weten niet dat de kerk in andere landen, de in het verleden gemaakte fouten heeft ingezien en e drai anoe. Zo verging het ons in Kra. Elke dag stortte een ander heilig huis, een ander dogma voor onze ogen, in onze geest, in elkaar. Elke dag werden wij een beetje verder bevrijd van het kolonialisme. Want het kolonialisme is niet iets dat slechts van buiten wordt opgelegd. Het kolonialisme is een levenshouding, een wijze van denken en doen bij het gekolonialiseerde volk zelf. Vele Surinamers zijn er nog mee behept.
In Kra werden wij op een gegeven moment zo rijp dat we voelden dat we moesten vallen, om niet te verrotten aan de boom. We begonnen naar buiten te treden. We organiseerden studieweken, waarmee wij naar andere jeugdklubs gingen. Brutusklub. H.N.S. Amos. Spes. Labor.”
R. Dobru (29 maart 1935 – 17 november 1983)
De Hongaarse schrijver Jenő Rejtő (eig. Reich Lajos) werd geboren op 29 maart 1905 in Boedapest. Zie ook alle tags voor Jenő Rejtő op dit blog.
Uit: The 14-Carat Roadster (Vertaald door Patricia Bozsó)
“Naturally, not one word of all this was true. But the gullibility of very young girls and aged scientists is apparently boundless. The professor put on his pince-nez. “So, you are an emigrant. »
“Definitely Professorovitch Uncleushka,” Gorchev answered, with a sigh. “Once in high spirits, my father gave ten thousand roubles to the Tsar’s ballet… And he was flown to Tsarskoe Selo in a troika with a gold escutcheon on it… Oh, kontusovka! Oh, Volga, if only I could be there once again…”
“But listen, you can’t remember Russia if you are only twenty-one!”
“That makes it all the more difficult, Uncleushka Professorovska! Just imagine! I have never once seen that magnificent snowy land which so unforgettably lives in my memory…”
“And where are you en route to now, Mr. Gorchev?”
“I’m travelling for political purposes, disguised as a sailor.”
If we have observed our hero scrupulously, then we will have noted something peculiar about him: he never told the truth, but then he never lied either. It was just that he said, without hesitation, anything and everything that came into his mind – a habit that plunged him into many astounding situations. His words rarely followed a logical line; nor, for that matter, did his actions.
“Unfortunately I’m travelling with very little money,” he went on. “A scoundrel cheated me ofeverything.”
“How on earth did it happen?”
“I was unsuspecting and stupid. One becomes acquainted with all sorts of shifty characters, without ever thinking of the consequences. It just happened that in London a crook taught me to play macao, and won all my money.”
Jenő Rejtő (29 maart 1905 – 1 januari 1943)
In 1928
De Duitse schrijver Johann Karl August Musäus werd geboren op 29 maart 1735 in Jena. Zie ook alle tags voor Johann Musäus op dit blog.
Uit: Legenden vom Rübezahl
„Auf den oft besungenen Sudeten haust in friedlicher Eintracht der berufene Berggeist, Rübezahl genannt, der das Riesengebirge berühmt gemacht hat. Dieser Fürst der Gnomen besitzt zwar auf der Oberfläche der Erde nur ein kleines Gebiet, von wenigen Meilen im Umfang, mit einer Kette von Bergen umschlossen. Aber unter der urbaren Erdrinde hebt seine Alleinherrschaft an und erstreckt sich auf achthundertsechzig Meilen in die Tiefe, bis zum Mittelpunkt der Erde. Zuweilen beurlaubt er sich aller unterirdischen Regierungssorgen, erhebt sich zur Erholung auf die Grenzfeste seines Gebiets und hat sein Wesen auf dem Riesengebirge, treibt da sein Spiel und Spott mit den Menschenkindern wie ein froher Übermütiger, der, um einmal zu lachen, seinen Nachbarn zu Tode kitzelt.
Freund Rübezahl ist geartet wie ein Kraftgenie, launisch, ungestüm, sonderbar; bengelhaft, roh, unbescheiden; stolz, eitel, wankelmütig, heute der wärmste Freund, morgen fremd und kalt; zuzeiten gutmütig, edel und empfindsam; aber mit sich selbst in stetem Widerspruch, albern und weise, schalkhaft und bieder, störrisch und beugsam.
Von Olims Zeiten her toste Rübezahl schon im wilden Gebirge, hetzte Bären und Auerochsen aneinander, daß sie zusammen kämpften, oder scheuchte mit grausendem Getöse das scheue Wild vor sich her und stürzte es von den steilen Felsenklippen hinab ins tiefe Tal. Dieser Jagden müde, zog er wieder seine Straße durch die Regionen der Unterwelt und weilte da Jahrhunderte, bis ihn von neuem die Lust anwandelte, sich an die Sonne zu legen und des Anblicks der äußern Schöpfung zu genießen. Wie nahm’s ihn wunder, als einst bei seiner Rückkehr, von dem beschneiten Gipfel des Riesengebirges umherschauend, die Gegend ganz verändert fand! Die düsteren undurchdringlichen Wälder waren ausgehauen und in fruchtbares Ackerland verwandelt, wo reiche Ernten reiften. Zwischen den Pflanzungen blühender Obstbäume ragten die Strohdächer geselliger Dörfer hervor, aus deren Schlot friedlicher Hausrauch in die Luft wirbelte; hier und da stand eine einsame Warte auf dem Abhang eines Berges zu Schutz und Schirm des Landes.“
Johann Musäus (29 maart 1735 – 28 oktober 1787)
Rübezahl door Moritz von Schwind, 1859