Rogi Wieg

Rogi Wieg werd geboren op 21 augustus 1962 in Delft. Hij is niet alleen dichter en schrijver, maar ook muzikant en schilder. Zijn ouders zijn in 1956 uit Hongarije gevlucht. Wieg debuteerde als dichter in 1982 met de bundel ‘Tijd is als een nekschot’ In 1986 verscheen zijn prozadebuut ‘Toverdraad van dagverblijf’ waarvoor hij de Van der Hoogtprijs ontving. In 2003 kwam bij uitgeverij De Arbeiderspers zijn roman ‘Kameraad scheermes’ uit waarin Wieg schrijft over zijn ervaringen met een grote depressie en zijn zelfmoordpoging. 

Ander werk: o.a  De zee heeft geen manieren (gedichten, 1987), bekroond met het Charlotte Köhler Stipendium; Roze brieven (gedichten, 1989); Beminde onrust (roman, 1990); De moederminnaar (roman, 1992); Spek van mooie zijde (gedichten, 1993); Souffleurs van de duivel (verhalen, 1996); De overval (roman, 1997); Liefde is een zwaar beroep (Privé Domein, 1998); Het boek van de beminnelijkheid (gedichten, 2000); Kameraad Scheermes (roman, 2003); De Ander (gedichten, 2004) 

 

 

Regen
Voor Hannah

Laten we het eenvoudig houden; de schepping is
eenvoudiger dan de werking van ons brein.

Ik had eens een dochter, zo klein als een bloemknop,
een stukje krijt, ik had haar welgeteld misschien twintig uur.

Nog geen dag, maar het was voldoende om een denkbeeld
op te bouwen, een denkbeeld in een lange jas, dat me volgt,

of voor me uitloopt in de vroege, natte uren van de morgen.
Ik moet weer dichten over koude blokken lucht,

uitgehuild, als ogen na hun regenbui. Want als ik alle ruis
weghaal, blijft een windvlaag over, of een stilstaande wolk,

iets, of zoiets, eenvoudig: de schepping die mijn dochter
uit zal laten groeien van een bloemknop tot meer flora.

Zij zal worden voltooid zonder mij, nee, er is geen voltooiing
zolang er tijd is en er is nog tijd. Twintig uur hebben mij de keel

afgesneden, maar mijn naar adem snakkende luchtpijp is maar
een regenpijp waardoor soms tranen in de richting van de aarde stromen.

En mijn brein? Het denkt en leeft en jammert vaak, want niet ik maar de
lange jas hangt kletsnat om te drogen aan de kapstok.

 

Papermoon

Ik zal ooit met haar in een
oude auto, mijn dochter 18 jaar,
met de handen van haar vader, ik 56,
en ergens begint het, de eerste woorden,
de eerste maan die als ‘maan’ wordt
uitgesproken, het eerste papier met de krassen
‘papa, je bent er niet’, en ik die als
de maan alles overleefde, ik die op
papier mijn kindje zoek, wie heeft
haar gezien? Ooit met haar in een oude
auto langs de wegen, jaren, jaren, jaren,
bloem na bloem na bloem, wie heeft
mij gezien?

 

Tien uur

Zinloos voor mij die zich te vaak
onbetrouwbaar verhoudt tot een lichaam
is het niet om water te geven,
klokken op te zetten, te denken op een plaats
waar ik gladgeschoren, in pak gehesen
zit in een stoel onder lamplicht,
over datgene wat in mijn hoofd
ongedaan moet worden gemaakt.

De uitgeruimde ijskast is zonder antwoord, de keuken
zonder weerwoord, de oven die tikt en brandt.
En verder zijn er de treurige inzet
van waardepapieren, de metaforen die niets
vergelijken met elkaar en het overbodige
uur van de waarheid: dat het niet zinloos
kan zijn om te vaak een lichaam aan te raken,
te waken met elkaar en dan weer rust te vragen.

Dertig jaar met mijzelf is genoeg geweest
en niet dat ik dood wil, laat staan ouder worden,
houdend van iemand als van een onuitstaanbaar been
dat gaat trekken in de regen, houdend van jou
eventueel en wachtend op klokslag tien uur, terwijl
ik voor de rest van mijn leven aan ons moet denken.

 

Om iets te weten van de toekomst

Als jongeman is er veel tevredenheid
over wat ik ben. Mijn toverdraad
van dagverblijf waarin ik nooit vermijd
om iets te zijn dat zinvol lijkt, laat

mij nog niet alleen. Ik luister meer
dan ik nog spreek, maar dat uit moeheid
voor de taal, die ik zo langzaamaan verleer.
Mijn woordgebruik is schraal, op tijd onvoorbereid.

En later leer ik anders spreken,
anders; mijn leven
wordt zo in de tijd vergeleken.

Er is dan sprake van een slechte bezigheid,
of van uiteindelijke dingen.
De taal is met verdenking uitgebreid.

 

Rogi Wieg (Delft, 21 augustus 1962)