Ronald Giphart, Yvonne Keuls, Jón Kalman Stefánsson, Frank Martinus Arion, Hans Henny Jahnn

De Nederlandse schrijver Ronald Giphart werd geboren op 17 december 1965 in Dordrecht. Zie ook mijn blog van 17 december 2006 en ook mijn blog van 17 december 2007 en ook mijn blog van 17 december 2008 en ook mijn blog van 17 december 2009.

Uit: Phileine zegt sorry

„Dan gebeurt er wat ik in mijn vreselijkste fantasieën niet had kunnen bedenken: Max’ lul wordt schoksgewijs hard en nog harder, zijn drie zwellichamen vullen zich met bloed. Ik bedoel: Max krijgt een erectie on stage. Ja, een method actor is ook maar een mens. Ik geloof dat ik niet goed wordt. Dit is zo’n moment dat ik op mijn beurt het liefst mijn .501 zou willen trekken om ze allemaal dood te schieten. Is dit nou nodig, mijn jongen, is nou werkelijk nodig?
Daar staat ferme Max. Driehonderdtwintig toeschouwers en ik kijken naar een stijve pik, de stijve pik van mijn vriend. En naar Joanne, die er met haar handen een potje aan staat te hannesen. Wat gaat er langs me heen?
Max tongzoent Joanne, en Joanne houdt de lul van mijn vriend vast. Het is duidelijk te zien dat ze er geniepige rukjes aan geeft, Honderden kleinzielige pathetische gedachten schieten in snel tempo door mijn hoofd: kun je een erectie acteren? Hebben ze deze scènes gerepeteerd? Hebben ze deze scènes gekostumeerd gerepeteerd? Waarom heeft Max mij niet van tevoren verteld van deze act? Wat zou Jules ervan denken? En die verdomde buitenaardse medemens? Wat is het Chinese spreekwoord voor deze handeling? Welk cijfer wil CLASS 199six eigenlijk voor deze voorstelling krijgen? Wat hopen ze überhaupt te bereiken, behalve hun vrienden en familieleden van zich te vervreemden? Hun motivatie, wat is in godsnaam hun motivatie? Om ons heen staan tientallen mensen op. Ook mamma Ruth kan het niet langer aanzien en begint zich woest grommend naar de uitgang te wringen. Een andere mevrouw roept: ‘Disgusting! You’re out of your minds!’
 

 

 

Ronald Giphart (Dordrecht, 17 december 1965)

 

 

De Nederlandse schrijfster Yvonne Keuls werd geboren op 17 december 1931 in Batavia, toen nog een onderdeel van Nederlands-Indië. Zie ook mijn blog van 17 december 2006 en ook mijn blog van 17 december 2007 en ook mijn blog van 17 december 2008 en ook mijn blog van 17 december 2009.

Uit: Mevrouw mijn moeder

“Ik wilde haar wat afleiden, een beetje uit de mopperput trekken. Misschien, als ze even in een rolstoel wilde zitten, kon ik haar het huis laten zien. Wilde ze dat? Nee. Dat hadden haar zonen al gedaan. En er was niets te zien in dit huis. Misschien wilde ze even naar buiten, want het was zulk mooi weer. Als ze even uit het raam wilde kijken, dan kon ze de andere patiënten in het zonnetje zien zitten. Nee. Want ze was geen patiënt en hield niet van zonnetje zitten. Misschien konden we even beneden een kopje koffie gaan drinken samen. Nee. Want dat deden die verpleegsters al de hele dag. Die dronken maar koffie met elkaar. Als je ze nodig had, waren ze altijd aan het koffiedrinken. Misschien wilde ze dan…
Nee.
Nee.
Nee.
Ze begon zachtjes te huilen.”

(…)

 “’Heeft u geërfd deze winkel, meneer?’ vroeg mijn moeder aan de trotse winkelbaas die hoogstpersoonlijk nog maar eens een glaasje jus d’orange serveerde. ‘Nee, nee, nee, mevrouw,’ zei de man glimlachend. ‘Meestal is zo’n winkel toch van vader op zoon?’ dramde mijn moeder door. ‘Ja, en dan gaat de vader dood en dan krijgt de zoon,’ legde Toetie vriendelijk uit. ‘Is bij u niet zo, meneer?’ ‘Nee, nee, nee,’ zei hij. Kom, ze moesten nou maar eens over de brug komen.(…) ‘Vertelt u het eens, wat zoekt u, dames?’ ‘Nou,’ zei mijn moeder, ‘ik wil graag zien die schoen met zes tenen van uw advertentie en Toetie hier, mijn schoonzuster – Toetie begon heftig te knikken – zij wil ook zien, en mijn andere schoonzuster ook. Mijn moeder boog zich nog even voor de zekerheid naar Mekkie en zei tegen haar: ‘Dat is toch zo, ja, Mek, jij wil toch ook zien?’ ‘Ja, maar niet alleen zien,’ zei Mekkie, ‘passen wil ik.’ ‘Zij wil passen,’ herhaalde mijn moeder, ‘en wij ook, wij willen allemaal passen. Maat 37 heb ik en zij hebben allebei maat 40. ‘Masa, hoe kan dat nou? 37 Jij?’ vroeg Mekkie verbaasd aan mijn moeder. ‘Als ik 40 heb, dan heb jij toch ook 40?’ ‘Ja, en ik heb helemaal geen 40,’ zei Toetie, ‘ik heb 38.’”

 

 

Yvonne Keuls (Batavia, 17 december 1931)

 

 

 

De IJslandse schrijver Jón Kalman Stefánsson werd geboren in Reykjavík op 17 december 1963. Zie ook mijn blog van 17 december 2008 en ook mijn blog van 17 december 2009.

 

Uit: Das Knistern in den Sternen (Vertaald door Karl-Ludwig Wetzig)

 

„Die Einsamkeit weckt ihn.
Nicht wie ein schwerer Schlag, sondern wie ein leises Ziehen, das im Moment des Aufwachens zu einem Schmerz anwächst. Viele Tage sind vergangen, seit er an ihrer Seite eingeschlafen ist, müde, erschöpft, glücklich, in der schönsten Nacht des Lebens. Am Morgen danach war sie verschwunden. Nicht nur aus seinem Leben, sondern ebenso aus der Stadt. Sie ist davongefahren und hat die Laternenpfähle stehen lassen.
Ist davongefahren und hat sämtliche Vorfahrtsschilder zurückgelassen, die Häuser in der Weststadt, alle Bürgersteige; sie ist weggefahren, und vergeblich preisen die Kinos ihre Filme in Cinemascope an, denn sie ist weg, auf und davon. Weg von der Hringbraut, weg von Skaftahlíð, dem ganzen Skaftahlíð-Hügel, besonders aber weg von einer Kellerwohnung, wo er in tiefer Trauer liegt. Davongelaufen nach Westen in die Fjorde, wohin genau, soll er nicht in Erfahrung bringen, die in Skaftahlíð dürfen ihren Aufenthaltsort nicht preisgeben. Ihre Abwesenheit macht jeden Sack Zement doppelt schwer. Er geht noch einmal zu ihrem Haus, um sich zu erkundigen, trifft aber nur den Dichter, der gerade dabei ist, zu packen.
“Nichts zu tun hier, die Frau in Norwegen, weiß auch nicht, was ich eigentlich hier gesucht habe. Das Mädchen? Nein, keine Ahnung. Verschwunden, sagst du. Ja, mir brauchst du nichts zu erzählen, ich weiß, wie das ist. Mit den Gedichten geht es einem genauso. Sobald man glaubt, sie aus der Tiefe hervorgeholt zu haben und sie mit Händen greifen zu können, verschwinden sie, lösen sich auf und lassen einen allein zurück. Ich beneide dich um deine Arbeit, junger Mann, der Zement lässt den Sand nicht im Stich, und gemeinsam verbinden sie sich zu Beton; bald erhebt sich ein Haus. Du hast es gut.”
Blödsinn, er hat es überhaupt nicht gut, der Junge aus dem Osten, und er hat nicht das geringste Interesse an den Schwierigkeiten des Dichters mit seinen Worten; er ist nichts weiter als ein Maurerlehrling, und jeder Tag ein neuer Foltermeister. Ihr Geruch ist aus dem Bettlaken verflogen, die Milch versauert im Kühlschrank, die Zementsäcke werden immer schwerer, bald wird die Erdkruste unter ihm einbrechen.“

 

 

Jón Kalman Stefánsson (Reykjavík, 17 december 1963)

 

 

 

De Antilliaanse dichter en schrijver Frank Martinus Arion werd geboren op 17 december 1936 op Curaçao. Zie ook mijn blog van 17 december 2006 en ook mijn blog van 17 december 2008 en ook mijn blog van 17 december 2009.

 

Uit: Dubbelspel

 

Men herinnere zich dat Maria, de moeder van Christus (tropenmensen, oudtestamentische of ‘primitieve’, arme mensen, schijnen paradoxaal genoeg allemaal een overeenkomstig geloof te hebben waar al het andere aan ondergeschikt is, en dat is gastvrijheid) in paniek was toen de drank opraakte bij een feest van een kennis van haar en niet eens een feest bij haarzelf thuis, om zich de paniek van Nora in te denken. Nora had bovendien geen zoon die wonderdoener van beroep was. (Haar zoon was op dit moment althans nog niet zo ver.)
Ze had zelf de mannen naar de tafel uitgenodigd voor een borrel, en nu zou ze ineens moeten zeggen, dat de rum opraakte?! Ze dacht aan het barrestaurant op de kruising van de Tulaweg met de Carpataweg waar Chamon Nicolas die middag enkele ronden domino had gespeeld vóór hij bij Boeboe Fiel kwam. Naast dat barrestaurant was ook een winkeltje van een Portugees, dat een fruitwinkeltje heette en dat ’s zondags en om zes uur gesloten hoorde te zijn maar waar men van alles krijgen kon, op alle dagen van de week en op elk uur van de dag; van chocoladerepen tot gymschoenen, tegen alle wetten van het eiland in.
‘Ga,’ zei ze tegen Ostrik, die naast haar met het afdrogen van de borrelglazen stond te helpen, ‘naar de grote slaapkamer. Onder het beeld van het Heilige Hart van Jezus daar, in de holte onder dat beeld, vind je vijftien gulden. Néém dat en koop bij de Portugees een fles rum van een gallon.’
Ze sprak in zijn oor; snel en fluisterend, omdat de mannen die voor haar op hun borrel stonden te wachten, met dit alles niets te maken hadden. Maar Ostrik was zo verrast door het feit dat de vijftien gulden er was, dat hij zijn moeder met open mond bleef aankijken en zich niet bewoog.

‘Ga!’ zei ze, harder en gebiedender. Ze kon nu nog nauwelijks één ronde gaan.
‘Rum?’ fluisterde hij terug. ‘Rum?’ Want dat was zijn tweede verbazing, dat zij met dat belangrijke geld rum wilde kopen.“

 

 

Frank Martinus Arion (Curaçao, 17 december 1936)

 

 

De Duitse schrijver Hans Henny Jahnn werd geboren op 17 december 1894 in Hamburg. Zie ook mijn blog van 17 december 2006 en ook mijn blog van 17 december 2008 en ook mijn blog van 17 december 2009.

Uit: Tagebuch 1915: Der Kampf- Wie Deutschland aufblühte, Handel trieb – und dazu den Krieg

“Es gibt einen Gott, der schuf die Erde und den Himmel in seiner Pracht, der ließ durch die Sonne gold-bunte Farben entstehen, die sich über sein Werk ausbreiten; erschuf Blumen und Bäume in ihrer Kraft und Tiere schuf er und Menschen, herrlich an ihren Leibern und einfach und adlig in ihrer Seele.
Es gibt einen Teufel, der hat mit seinen Krallen in der Erde gewühlt und hat Gold und Eisen daraus gegraben. Er hat das Gold in die Hand genommen und den Menschen gezeigt und gelogen hat er ihnen, dass es ein wunderbares Metall sei, dem eine seltene Zauberkraft innewohnt. – Und die Menschen glaubten ihm und fielen ihm in die Hände. – Und er, der Satan verstreute das Gold unter sie und lachte unbändiglich, denn er sah, wie die Menschen aufeinander stürzten und sich stritten und sich schlugen. Sie vergaßen das Land, das Korn und Früchte trug, sie wollten das Metall das ihnen so blinkend schien – mit den sehnigen Fäusten schlugen sie aufeinander ein; sie entheiligten die Kraft ihres Leibes – und der Satan lachte. Sie mussten hungern und dursten um des Goldes willen, ihre Seele musste verdorren. Das war die Zauberkraft, der sie nachjagten, und sie fühlten nicht, dass sie irregeleitet. – Nur manchmal stand jemand auf. Dann war der Teufel gar böse und befahl dem Tod, er möchte ein Meuchelmörder sein; dann starb ein Mensch, verhöhnt, verlacht mit gerader, adliger Seele; aber seine Augen waren ausgeweint über die Not, die über die Menschen kam und über ihre Unvernunft.
Aber es war dem Teufel nicht genug mit einer Tat, er schmiedete aus dem Eisen Schwerter und gab sie den Menschen. Die sahen die blanke Waffe, und schlugen einander damit, rissen die Leiber sich auf, die Gott geschaffen, töteten einander, und nannten die grausigen Taten heilig, weil es um Gold ging. Mehr Mühe brauchte sich Satan nicht zu geben, denn das Gemeinste, Roheste war geheiligt worden. Von Altären und geweihten Orten verkündete man die Heiligkeit des Mordes. – Gott war abgesetzt, ein König ward ausgerufen, ein Vertreter des geheiligten Mordens um Gold.-„”


Hans Henny Jahnn (17 december 1894 – 29 november 1959)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 17e december ook mijn vorige blog van vandaag en eveneens mijn eerste blog van vandaag.