De Duitse schrijver en filosoof Rüdiger Safranski werd geboren op 1 januari 1945 in Rottweil. Zie ook mijn blog van 1 januari 2009 en ook mijn blog van 1 januari 2010.
Uit: Goethe und Schiller. Geschichte einer Freundschaft
„Freundschaft im eminenten Sinne ist selten. Von Aristoteles wird der Ausspruch überliefert, »meine lieben Freunde, es gibt keinen Freund!« Kant, der sich auf Aristoteles beruft, bemerkt: Freundschaft
in ihrer »Reinheit« und »Vollständigkeit« gedacht, sei wohl doch nur ein »Steckenpferd der Romanschreiber«. Wirkliche Freundschaft ist jedenfalls seltener, als es der inflationäre Wortgebrauch vermuten läßt. Goethe und Schiller haben ihre Freundschaft als ein rares, wunderliches Gewächs angesehen, als ein Glück, als ein Geschenk. Es kam ihnen unglaublich vor, was ihnen da gelungen oder zugestoßen war, und sie gerieten in dankbares Staunen darüber. Im Rückblick nannte Goethe die Freundschaft ein glückliches Ereignis. Ein solches bleibt es für uns auch heute noch, denn man wird in der Geschichte des Geistes lange suchen müssen, um etwas Vergleichbares zu finden – daß zwei schöpferische Menschen höchsten Ranges sich über Gegensätze hinweg verbinden zu wechselseitiger Anregung und sogar zu gemeinsamem Werk.
Die Freundschaft der beiden wurde schon damals zur Heldenlegende verklärt. Man machte die Freunde zu Dichterfürsten auf dem literarischen Olymp und nannte sie die »Dioskuren«. Auch Neid und Widerwille regten sich. Wenn man ihnen nicht am Zeug flicken konnte, wollte man wenigstens den einen gegen den anderen ausspielen, eine Hierarchie zwischen ihnen festsetzen. Wer ist der Bedeutendere, oder werden nicht vielleicht sogar beide überschätzt?
Offiziell wurden sie bald schon als marmorne Klassiker verehrt, aber in jeder Generation regten sich rebellische Anwandlungen. Als Goethe 1829 den Briefwechsel mit Schiller herausgab, nannte ihn Grabbe eine »Sammlung billetmäßiger Lappalien«, und Börne schrieb, »daß unsere zwei größten Geister in ihrem Hause . . . so nichts sind . . . das ist ein Wunder, . . . eine Verwandlung des Goldes
in Blei«.
Rüdiger Safranski (Rottweil, 1 januari 1945)
De Nederlandse schrijfster Carry van Bruggen (eig. Caroline Lea de Haan) werd geboren in Smilde op 1 januari 1881. Zie ook mijn blog van 1 januari 2009 en ook mijn blog van 1 januari 2010.
Uit: Eva
„Gisteravond laat al hing hij boven de daken klaar, de rosse lantaarns sloegen er hun gloed tegen aan en vannacht heeft hij zich laten zakken -, de sneeuw. Het is de eerste sneeuw van het nieuwe jaar, het is de eerste sneeuw van de nieuwe eeuw -, sneeuw die de wereld vernieuwt. Het is vandaag de Nieuwe Eeuw -, gister liep de Oude Eeuw ten einde. Honderd jaren waren om. Een bolgeblazen ballon, waaruit het stroomde, stroomde -, eindelijk leeg. Een oude afgewonden ketting, honderd jaar geleden nieuw. Zóó zinken ze het water in, als de schepen voor anker gaan, je staat erbij in het riet, je ziet ze dalen, ze raken het water, ze breken het water, en het sluit zich weer… maar eens, je weet het, worden ze weer in het licht geheven, en de schepen varen de haven weer uit in een voorjaarszon -, de oude eeuw is voor eeuwig verzonken.
Sneeuw ligt uit in platgestreken plakken, sneeuw klimt klevend tegen gevels op…. en het is zoo stil…. en alle leven lijkt weggekropen: het is namiddag, het is Nieuwjaar. En ze gaat alleen. De meid deed open, de deur sloeg toe en David was in het huis en over een half uur komt ze er weer langs. En nu sterven de echo’s en nu keert ze zich het eigene toe – zóó zou je iets, van jezelf alleen, voor elk ander verborgen, in een doosje ontblooten…. dit eigene, heimelijke is het gaan langs het huis, en zijn de gedachten.
Ze stijgt het laaggelegen straatje uit, den dijk op en den sterken sneeuwreuk in. Die geven de velden af, die waait het water over.
De molens steken stram en zwart in het wit, de dikke rompen van de overwinterende schepen, tegen den hemel, tegen het water, onwrikbaar, grijs aan grijs. Dit is zijn huis, naar het water gekeerd -, zijn gesloten huis, waar het nu leeg is en wel koud zal zijn en wel heel stil -, sneeuwdoorschenen schemering. Binnen de deur de smalle gang, de bak met zijn stokken, de kapstok met zijn jassen. Eén stok en één jas ontbreken…. hij is op reis. De eerste deur rechts is de kamer met de boekenkast, de laaghangende lamp, de ronde tafel, waar ze zaten, weer zullen zitten, tezamen, het boek tusschen ze in.“
Carry van Bruggen (1 januari 1881 – 16 november 1932)
De Britse schrijver Joe Kingsley Orton werd geboren in Leicester op 1 januari 1933. Zie ook mijn blog van 1 januari 2009 en ook mijn blog van 1 januari 2010.
Uit: What the Butler Saw (1969)
„Act I
Geraldine: I’ve no idea who my father was.
Prentice: I’d better be frank, Miss Barclay. I can’t employ you if you’re in any way miraculous. It would be contrary to established practice. You did have a father?
Geraldine: Oh, I’m sure I did. My mother was frugal in her habits, but she’d never economize unwisely.
Nick: I’ve also found someone to take an option on the photographs.
Mrs Prentice: What photographs?
Nick: I had a camera concealed in the room.
Mrs Prentice: When I gave myself to you the contract didn’t include cinematic rights.
Nick: I’d like a hundred quid for the negatives. You’ve got until lunchtime.
Mrs Prentice: I shall complain to the manager.
Nick: It will do you no good. He took the photographs.
Mrs. Prentice: Oh, this is scandalous! I’m a married woman.
Nick: You didn’t behave like a married woman last night.
Mrs Prentice: You put me in an impossible position.
Nick: No position is impossible when you’re young and healthy.
Mrs Prentice: My uterine contractions have been bogus for some time!
Prentice: What a discovery! Married to the mistress of the fraudulent climax.
Mrs Prentice: Have you taken up transvestism? I’d no idea our marriage teetered on the edge of fashion.
Rance: You may speak freely in front of me. I represent Her Majesty’s Government. Your immediate superiors in madness. I’m from the Commissioners.
Prentice: Which branch?
Rance: The mental branch.
Prentice: Do you cover asylums proper? Or just houses of tentative madness?
Rance: My brief is infinite. I’d have sway over a rabbit hutch if the inmates were mentally disturbed.
Joe Orton (1 januari 1933 – 9 augustus 1967)
De Mexicaanse schrijver en medicus Mariano Azuela González werd geboren in Lagos de Moreno op 1 januari 1873. Zie ook mijn blog van 1 januari 2010.
Uit: The Underdogs (Vertaald door E. Munguia jr.)
„You swine! You’ve gone and killed my dog! What harm did he ever do you? What did you have against him, poor little Palomo!”
The woman reentered the house, dragging the dog behind her, very white and fat, with lifeless eyes and limp body.
“Look at those cheeks, Sergeant! Don’t get riled, light of my life: I swear I’ll turn your home into a dovecote, see? But by God!”
“Don’t look so haughty, dear, Banish all fear Look at me lovingly Light of my eyes.”
The officer finished singing in his tipsy voice.
“Tell me what they call this ranch, woman?” the sergeant asked.
“Lima,” the woman replied curtly, carrying wood to the fire and fanning the coals.
“So we’re in Lima, eh, the famous Demetrio Macases country, eh? . . . Do you hear that, Lieutenant? We’re in Lima.”
“Lima? What the hell do I care? If I’m bound for hell, Sergeant, I might as well go there now . . . now that I have such a good mount. Look at the cheeks on that darling, look at them! There’s a pair of ripe red apples for a fellow to bite into!”
Mariano Azuela (1 januari 1873 – 1 maart 1952)
De Franse schrijver, essayist en vertaler René de Ceccatty werd geboren op 1 januari 1952 in Tunis. Zie ook mijn blog van 1 januari 2010.
Uit: Alberto Moriavia
„Les lettres d’Alberto à sa tante, dans son adolescence, témoignent de ce lien qu’il eut très tôt, avec le métier d’écrivain. A treize ans, le 17 mai 1921, il lui écrit : « Depuis une semaine, je fais des poésies. J’en ai écrit une douzaine, entre les sonnets et les quatrains, et les rimes alternées en strophes de sept. Elles me viennent assez facilement et la demoiselle de latin m’incite à en écrire encore. En plus, j’ai terminé le roman que j’avais commencé quand tu es cenue et j’en fais un autre. Mais avec ça je m’ennuie toujours. » À cette époque, il lit Pétrarque, Arioste, le Tasse, Dante. Il espère pouvoir s’acheter l’édition illustrée par Gustave Doré. Il écrit déjà des poèmes (en français !)
« Et voilà bien des jours tristes
passés dans un morne découragement
et quand l’aube couleur d’améthyste
poindra parmi les nuages tristement,
je partirai pour un long voyage. »
Et il demande régulièrement son avis à sa tante, en lui envoyant des poèmes (plus tard en italien). Il l’informera des progrès de la rédaction des Indifférents que dès l’été 1926 il a quasiment terminé. Il s’agit donc d’une relation familiale essentielle dans sa vie d’écrivain.“
René de Ceccatty (Tunis, 1 januari 1952)