Sara Coleridge

De Engelse dichteres, schrijfster en vertaalster Sara Coleridge werd geboren op 23 december 1802 in Greta Hall, Keswick, als derde kind van Samuel Taylor Coleridge en zijn vrouw Sarah Fricker. In het huis woonden, na 1803, de Coleridges , Robert Southey en zijn vrouw ( mevrouw Coleridge ’s zus) en Mrs Lovell (andere zuster), weduwe van Robert Lovell, de dichter allemaal samen, maar Coleridge was vaak van huis. In 1822 publiceerde Sara Coleridge een vertaling in drie grote delen van Martin Dobrizhoffers “An Account of the Abipones, an Equestrian People of Paraguay.” In september 1829, na een verloving van zeven jaar trouwde Sara Coleridge met haar neef Henry Nelson Coleridge. De eerste acht jaar van haar huwelijksleven woonden zij in een klein huisje in Hampstead, waar vier van haar kinderen werden geboren. In 1834 publiceerde Coleridge haar “Pretty Lessons in Verse for Good Children.” In 1837 verhuisde de Coleridges naar Chester Place, Regents Park en in hetzelfde jaar verscheen “Phantasmion, a Fairy Tale” het langste originele werk van Coleridge. De liederen in Phantasmion werden destijds veel bewonderd door Leigh Hunt en andere critici. In 1843 overleed Henry Coleridge waardoor zijn weduwe voor de taak kwam te staan de werken van haar vader te redigeren. Zij voegde er enkele werken van zichzelf aan toe, waaronder het “Essay on Rationalism.” Tijdens de laatste jaren van haar leven was Sara Coleridge invalide. Kort voor haar dood vermaakte zij zich door het schrijven van een kleine autobiografie voor haar dochter. Daarmee kwam zij slechts tot haar negende jaar. De biografie werd voltooid door haar dochter en gepubliceerd in 1873, samen met enkele van haar brieven, onder de titel “Memoires en brieven van Sara Coleridge. “Sara Coleridge overleed in Londen op 3 mei 1852.

From “Phantasmion” – One Face Alone

ONE face alone, one face alone,
These eyes require;
But, when that long’d-for sight is shown,
What fatal fire
Shoots through my veins a keen and liquid flame,
That melts each fibre of my wasting frame!

One voice alone, one voice alone,
I pine to hear;
But, when its meek mellifluous tone
Usurps mine ear,
Those slavish chains about my soul are wound,
Which ne’er, till death itself, can be unbound.

One gentle hand, one gentle hand,
I fain would hold;
But, when it seems at my command,
My own grows cold;
Then low to earth I bend in sickly swoon,
Like lilies drooping ’mid the blaze of noon.

 

He Came Unlook’d For

HE came unlook’d for, undesir’d,
A sunrise in the northern sky,
More than the brightest dawn admir’d,
To shine and then forever fly.

His love, conferr’d without a claim,
Perchance was like the fitful blaze,
Which lives to light a steadier flame,
And, while that strengthens, fast decays.

Glad fawn along the forest springing,
Gay birds that breeze-like stir the leaves,
Why hither haste, no message bringing,
To solace one that deeply grieves?

Thou star that dost the skies adorn,
So brightly heralding the day,
Bring one more welcome than the morn,
Or still in night’s dark prison stay.


Sara Coleridge (23 december 1802 – 3 mei 1852)