Tom Hofland

Onafhankelijk van geboortedata

De Nederlandse dichter, schrijver en programmamaker Tom Hofland werd geboren in Apeldoorn in 1990. Hofland studeerde van 2010 tot 2014 Writing For Performance aan de Hogeschool voor de Kunsten Utrecht waar hij les kreeg van onder andere Don Duyns en P.F. Thomése. Sinds 2015 maakt hij programma’s voor zowel radio als internet voor de VPRO. Daar maakte hij onder andere met schrijver Pascal van Hulst een vierdelige webserie genaamd Heemennekes en Hellehonden over Nederlandse sagen. In 2016 maakte hij met radiomaker Jair Stein de aflevering Hoe een goed mens te zijn voor het radioprogramma Het leven, een gebruiksaanwijzing. De serie wordt sinds 18 september 2016 uitgezonden als onderdeel van RadioDoc op NPO Radio 1 en gepubliceerd als podcast. Artikelen, korte verhalen en columns van zijn hand zijn verschenen op weblogs als Hard//hoofd en Bedrock Magazine en op de website van De Gids. In 2017 verscheen zijn debuutroman “Lyssa”. In 2011 belandde Hoflands gedicht “Vogels” in de top 20 beste gedichten van Nederland en Vlaanderen uit 2011, volgens de Turing Nationale Gedichtenwedstrijd. Het gedicht werd zodoende gepubliceerd in de bloemlezing De Toverhazelaar bij Uitgeverij Augustus. In 2017 won Hofland het C.C.S Crone Stipendium voor beloftevolle Utrechtse schrijvers.

Uit: Lyssa

“De trein naar Mestopes. Ik vertrek vanaf een verlaten perron en vermoed dat ik misschien wel de enige reiziger aan boord ben. We minderen vaart; de stad nadert- De nacht ligt als een warme deken over het land en alles lijkt te slapen, mens en dier. De trein is het enige teken van leven in dit machtige landschap. Buiten is het aardedonker, maar in een spookachtig licht herken ik de bergen die een halve cirkel rondom Mestopes vormen. Daar in die magistrale natuur heb ik mijn militaire training ondergaan: slapend in grotten, ons ondergoed wassend in beekjes en kou lijdend onder de sterren. Ik studeerde taalkunde in Mestopes, maar na mijn eer-ne jaar, op mijn achttiende, werd ongelukkig genoeg de dienstplicht ingevoerd en werd ik onvoorbereid uit het klaslokaal geplukt.
Nu ben ik gestationeerd in de suffe garnizoensplaats Határ, waar ik met mijn bataljon de nobele taak toebedeeld heb gekregen de grens van het rijk te bewaken. Let wel: een grens die niemand in honderd jaar heeft geprobeerd over te steken, dus wij vermaken ons met paardrijden, schermen en lange avonden in het koffiehuis. Heel soms, als we ons geld niet vergokt of verbrast hebben, gaan we opgedirkt te paard naar de dichtstbijzijnde grote stad, Dosada, om dan vervolgens daar ons geld te vergokken of te verbrassen. Het is de verandering van omgeving die onze versufte koppen als koud water om de oren slaat.
Het leger heeft mij nooit aangetrokken: ik voelde me er het eerste jaar wanhopig misplaatst. Ik had zelfs plannen gesmeed om de grens over te steken en te deserteren. Op de middag van mijn geplande vertrek (de koffers waren al gepakt, ik zou een paard meenemen en in de nacht verdwijnen) werd ik door mijn overste naar zijn kamer geroepen en, tussen de koffie en de koek door, benoemd tot tweede luitenant. Rood aangelopen stamelde ik mijn bedankje en maakte me uit de voeten. Hoe of waarom ze mij kozen is nog altijd een mysterie.
Ik pakte met knikkende knieën mijn koffers weer uit en besloot het even aan te zien. De iets hogere soldij die ik zou ontvangen zou mijn leven aan de kaarttafel in ieder geval vergemakkelijken. Na een aantal weken begon ik mij prettig in mijn rol te voelen. Ik kreeg een nieuw uniform aangemeten zonder scheuren en een oude maar keurig opgepoetste officiers-sabel waar ik al snel trots op werd.”

 
Tom Hofland (Apeldoorn, 1990)