Walter van den Broeck, Joost de Vries, Mario Vargas Llosa, Chrétien Breukers, Nelson Algren, Marianne Fredriksson, Russell Banks, Léon-Gontran Damas, Éric-Emmanuel Schmitt

De Vlaamse roman- en toneelschrijver Walter van den Broeck werd geboren in Olen op 28 maart 1941. Zie ook alle tags voor Walter van den Broeck op dit blog.

Uit: De vreemdelinge

`Ze zit al de hele middag bij Dries’, zei Lea toen hij binnenkwam en automatisch naar de witte muur keek, waar tot zijn opluchting Poesjkin zijn oude plaats had ingenomen. Wie?’ Wil je koffie of ga je onmiddellijk door naar je werkkamer?’ `Melk en suiker.’ Die dochter van Morris, die Tess.’ `0.’ Bram had niets aan Lea verklapt over haar komst. ‘Is het woensdag vandaag?’ Hij blikte naar de scheurkalender. Terwijl ze samen koffiedronken, hield Bram zich van den domme, maar hij probeerde er toch achter te komen wat er in Lea’s hoofd omging. Die twee lijken goed met elkaar op te schieten. Amber zegt dat hij hele nachten met haar zit te chatten.’ `Amber heeft al ge-sms’t dat het een beeldschone, vlotte en attente meid is. Ik geloof dat die al in stilte hoopt dat het wat wordt tussen die twee. Ze wil de jongelui niet voor de voeten lopen en sleept Raf straks mee de stad in om geld uit te geven. Ze heeft ook gevraagd of ik hun vanavond te eten wil geven.’ ‘Ik mik het’, zei Bram. ‘Het geurt hier naar een galadiner.’ Ze lachten elkaar toe. Lea was blij dat ze weer eens voor iemand anders kon zorgen, en Bram omdat hij hoopte dat Tess zijn oude dag zou verblijden. Om niet de ongezond nieuwsgierige te lijken die hij in dit geval weliswaar was, liep hij na zijn koffie bij Raf binnen en veinsde interesse door te vragen hoe de zaken gingen. Raf keek echter alsof er zopas iemand overleden was. Hij maakte van achter de toonbank een brede, wat lusteloze zwaai. Pas nu zag Bram dat de zaak op een studente met een rugzakje na leeg was, en dat zijn vraag weleens als leedvermaak had kunnen klinken, als een nakomend maar onuitgesproken verwijt ook. Zie je wel, ik had je toch gewaarschuwd? “t Komt door dat aanhoudende hondenweer’, zei Raf.
`Zelfs bij De Keten is het de dood in de pot. Een krant, een weekblad, meer niet.’ Trek het je maar niet aan, bij de eerste droge dag komen ze allemaal uit hun schuilhokken gekropen.’ `Zo is dat!’ Bram stak bij wijze van groet zijn hand op en liep naar buiten. Hij deed een paar passen naar rechts, alsof hij daar een of andere boodschap te doen had, maar toen keerde hij op zijn schreden terug, blikte als een spion door de glazen deur en repte zich, toen hij zag dat Raf de studente met de tas stond te gerieven, snel en ongemerkt naar het antiquariaat. Er was niemand in de winkel. Ze waren dus in het magazijn. Voorzichtig duwde hij de deur open en omvatte met een hand de klepel van het ouderwetse belletje om hen niet aan het schrikken te maken en om eventueel geluidjes op te kunnen vangen van een flirt- of vrijpartijtje, maar onthutst hoorde hij dat in het magazijn een heftige discussie gaande was.”

 
Walter van den Broeck (Olen, 28 maart 1941)

 

De Nederlandse schrijver Joost de Vries werd geboren op 28 maart 1983 in Alkmaar. Zie ook alle tags voor Joost de Vries op dit blog.

Uit: De republiek

“Hitler Lima was inmiddels op leeftijd, maar hij liep rechtop, zijn borst vooruit. Een trotse man. Een gaucho. Hij had nog een volle bos zilverwit haar, een dikke, rechthoekige snor. Aan zijn heup bungelde een holster die nu leeg was, maar zodra hij naar buiten ging, vertelde hij, de provincie in, stak hij zijn zesschotsrevolver bij zich. Hij leidde me door zijn huis en liet me in de tuin kennels zien waar vier dobermanns in zaten, hun vacht zwart en glanzend. Eentje liet hij naar buiten, die meteen in de houding ging zitten, oren recht overeind. Lima gooide een snoepje op de grond en de hond bewoog niet. Tien, twintig seconden gingen voorbij voordat hij een seintje gaf en de hond op het snoepje dook. Mevrouw Lima bracht ons vanuit de keuken een schotel met koffie en koekjes, die ze geroutineerd op haar rollator balanceerde. De koekjes had ze speciaal voor mijn bezoek gebakken en na één hap zei ik haar al hoe lekker ze waren.
– Eigenlijk zouden we moeten afspreken dat dit gesprek op onze voorwaarden verloopt, zei meneer Lima.
– Misschien kun je de vragen vooraf geven, zodat hij – mevrouw Lima noemde zijn naam niet – van tevoren kan bepalen waarover hij wel of niet wil praten.
– Er is geen vooraf, zei ik. Ik ben hier nu. Mevrouw Lima en haar man deelden een blik en het was niet duidelijk in wiens voordeel de dialoog was beslist, maar meneer Lima begon met praten. Hij groeide in de binnenlanden op, in een plantagedorpje tussen de uitlopers van de Garenta-rivier. Tegenwoordig was het dorpje overwoekerd door de jungle en zo goed als vergeten, behalve door een handjevol archeologen en historici dat het ossuarium bezocht dat net als in avonturenromans achter een waterval iets verderop lag verscholen. Het waren de botten, schedels en ruggengraten van Mapuche-indianen die vanaf de zestiende eeuw systematisch door conquistadores waren opgejaagd en uitgemoord. Hitlers vader nam hem daar mee naartoe, als kind al, ze klauterden twee uur voordat ze in de grot waren en in het stille donker glommen de beenderen als de maan en zijn vader zei hem dat hij nergens bang voor moest zijn, zeker niet voor de doden.
Lima was een social climber, vertelde hij. In de provincie was hij misschien de zoon van een prominent, in de stad was hij in de eerste plaats een provinciaal. Toen hij in uniform op straat in Santiago bekeuringen uitschreef, beten wildparkeerders hem toe dat hij naar de jungle moest oprotten; als zedenagent lachten junkies en hoertjes hem uit om zijn accent: ‘Ik heb het meegemaakt dat pooiertjes en moordenaars me ongevraagd richtingaanwijzingen gingen geven. Het was ronduit gênant.’

 
Joost de Vries (Alkmaar, 28 maart 1983)

 

De Peruviaanse schrijver Mario Vargas Llosa werd geboren op 28 maart 1936 in Arequipa. Zie ook alle tags voor Mario Vargas Llosa op dit blog.

Uit: Conversation in the Cathedral (Vertaald door Gregory Rabassa)

“Your old lady made her complaints to the senator’s wife about the San Marcos business,” he said.
“She can take her complaints to the King of Rome,” Santiago said.
“If San Marcos upsets them so much, enroll at the Catholic University, what difference does it make to you?” Popeye said. “Or are they tougher at the Catholic University?”
“My folks don’t give a damn about that,” Santiago said. “They don’t like San Marcos because there are half-breeds there and because there’s a lot of politics, only for that reason.”
“You’ve got yourself into a bind,” Popeye said. “You’re always against everything, you put everything down and you take things too much to heart. Don’t give your life a bitter taste just for the hell of it, Skinny.”
“Put your advice back in your pocket,” Santiago said.
“Don’t act as if you were so smart, Skinny,” Popeye said. “It’s all right for you to be a grind, but there’s no reason for thinking that everyone else is a half-wit. Last night you treated Coco in a way that made me wonder why he didn’t kill you.”
“If I don’t feel like going to mass I don’t have to make excuses to that sexton,” Santiago said.
“You’re playing the atheist too now,” Popeye said.
“I’m not playing the atheist,” Santiago said. “The fact that I don’t like priests doesn’t mean that I don’t believe in God.”
“What do they say at home about your not going to church?” Popeye asked. “What does Teté say, for example?”
“That business about the Indian girl has got me all bitter, Freckle Face,” Santiago said.
“Forget about it, don’t be a fool,” Popeye said. “Speaking of Teté, why didn’t she come to the beach this morning?”

 
Mario Vargas Llosa (Arequipa, 28 maart 1936)
De kathedraal van Arequipa

 

De Nederlandse dichter en schrijver Chrétien Breukers werd geboren op 28 maart 1965 in het Limburgse Leveroy. Zie ook alle tags voor Chrétien Breukers op dit blog.

Uit: Een zoon van Limburg

“Limburg bestaat niet, Limburg is na 1830 — na de Belgische revolutie — op moeizame wijze in elkaar gezet en ten slotte, pas in 1839, ingelijfd bij Nederland. Wat nu Limburg heet, was een lappendeken van staatjes, hertogdommen en grafelijke gebieden, die vanaf de vroege middeleeuwen onder allerlei soorten van gezag hebben gestaan — van de hertog van Gelre tot de keizer van Oostenrijk. Conflicten werden om de haverklap in dit gebied uitgevochten, wat de eenheid niet ten goede kwam. De provincie die zich uitstrekt van Eijsden, dicht tegen Belgisch Limburg, tot Mook, dicht bij Gelderland, is nog steeds een fremdkörper binnen Nederland, een provincie waarover mensen, ook mensen die ik hoogacht, de meest abjecte onzin uitkramen, uit kwaadaardigheid en misplaatste superioriteitsgevoelens. Door de eeuwen heen, ondanks de woelige geschiedenis en de daaropvolgende relatief rustige inbedding bij Nederland, heeft Limburg het wantrouwen jegens ‘de Hollanders’ (dat zijn alle Nederlanders buiten Limburg) nooit helemaal kunnen afschudden — en dat is wederzijds. Limburg hoort niet bij Nederland, en Nederland interesseert zich niet voor Limburg; Nederland en Limburg zijn tot elkaar veroordeeld. Limburg gedraagt zich in deze verhouding als het kind dat meer en meer wil graaien in de Nederlandse subsidiepot; Nederland gedraagt zich alsof Limburg een lastig, jengelend kind is. Dat laatste klopt min of meer, maar de vraag waaróm het kind toch zo jengelt, blijft niet-gesteld.
Limburg is de gemiddelde Nederlander (`Hollander’) zó vreemd, dat het mij gedurende mijn verblijf in ‘Holland’ regelmatig overkwam dat allerlei mensen, mensen die konden rekenen en schrijven, mensen die min of meer functioneerden in het maatschappelijk bestel, mij vroegen of ‘dat nou een beetje uit te houden was, in Limburg’, of ze zeiden ‘ik ben er nooit geweest, maar het schijnt wel mooi te zijn, met heuvels’. Desgewenst wilden die mensen wel toegeven dat ze er ‘wel eens doorheen gereden waren’, op weg naar Duitsland of België. De gemiddelde Nederlander ként Limburg niet. Dat is desinteresse. Die maar al te vaak de vorm van minachting aanneemt. Zo gebruikte Jan Blokker sr. de woorden ‘rooms’, ‘katholiek’ en ‘Limburger’ alleen maar pejoratief. Dat is verklaarbaar uit de verzuiling, toen Blokker zijn journalistieke hoogtijdagen beleefde, maar wel erg achterhaald en bij tijd en wijle ronduit onbeschoft.”

 
Chrétien Breukers (Leveroy, 28 maart 1965)
Leveroy

 

De Amerikaanse schrijver Nelson Algren werd geboren op 28 maart 1909 in Detroit. Zie ook alle tags voor Nelson Algren op dit blog.

Uit: Chicago: City on the Make

“To the east were moving waters, as far as eye could follow. To the west a sea of grass as far as wind might reach.
Waters restlessly, with every motion, slipping out of used colors for new. So that each fresh wind off the lake washed the prairie grasses with used sea-colors: the prairie moved in the light like a secondhand sea.
Till between the waters and the wind came the marked-down derelicts with the dollar signs for eyes.
Looking for any prairie portage at all that hadn’t yet built a jail.
Beside any old secondhand sea.
The portage’s single hotel was a barracks, its streets were pig-wallows, and all the long summer night the Pottawattomies mourned beside that river: down in the barracks the horse-dealers and horse-stealers were making a night of it again. Whiskey-and-vermilion hustlers, painting the night vermilion.
In the Indian grass the Indians listened: they too had lived by night.
And heard, in the uproar in the hotel, the first sounds of a city that was to live by night after the wilderness had passed. A city that was to roll boulevards down out of pig-wallows and roll its dark river uphill.
That was to forge, out of steel and blood-red neon, its own particular wilderness.
Yankee and voyager, the Irish and the Dutch, Indian traders and Indian agents, halfbreed and quarterbreed and no breed at all, in the final counting they were all of a single breed. They all had hustler’s blood. And kept the old Sauganash in a hustler’s uproar.
They hustled the land, they hustled the Indian, they hustled by night and they hustled by day. They hustled guns and furs and peltries, grog and the blood-red whiskey-dye; they hustled with dice or a deck or a derringer. And decided the Indians were wasting every good hustler’s time.
Slept till noon and scolded the Indians for being lazy.
Paid the Pottawattomies off in cash in the cool of the Indian evening: and had the cash back to the dime by the break of the Indian dawn.”

 
Nelson Algren (28 maart 1909 – 9 mei 1981)
Cover

 

De Zweedse schrijfster Marianne Fredriksson werd geboren in Göteborg op 28 maart 1927. Zie ook alle tags voor Marianne Fredriksson op dit blog en ook alle tags voor M. Fredriksson op dit blog.

Uit: According to Mary Magdalene (Vertaald door Joan Tate)

“As she was making breakfast, her curiosity overcame her and became compelling. I’ll go. I’ll put on my black mantle and a veil over my face. No one will recognize me.
It had gone well and no one had noticed her, a black crow among all the other black crows.
She could not sleep the night after the meeting, nor weep, although it was grief afflicting her, her heart, beating as if about to burst.
She got up and tried walking across the floor, but her legs would not carry her. For a while she tried blowing life into her old hatred of Simon and all those damned fishermen. And of Jesus himself, he who had preferred a cruel death to a life with her.
But her bitterness had gone.
Suddenly, with crystal clarity appeared the memory of her last meeting with the disciples in that dark hall in Jerusalem the man with the water jar had taken them to, the sun making its way through the high windows and weaving rays of glittering dust through the air. And the words, asking her, “Give us the words he spoke to you and which we do not know.”
She could see now the men were weeping. How strange that she had forgotten their despair, she thought. Then she heard her own young voice.
“I saw the Lord in a vision and greeted him. He said: `Blessed are those who are not afraid of the sight of me. Wherever is your spirit lies the treasure.'”
She was so eager, she failed to notice the faces of the men round the table clouding over, and untiringly she went on telling them what he had said.
“‘Be of good cheer, the Son of Man is within you. Follow him, he who seeks him will find him. Write no laws of this that I have revealed to you. Write no laws as the scribes do.'”

 
Marianne Frederiksson (28 maart 1927 – 11 februari 2007)

 

De Amerikaanse schrijver Russell Banks werd geboren op 28 maart 1940 in Newton, Massachusetts. Zie ook alle tags voor Russell Banks op dit blog.

Uit: Voyager

“Aman who’s been married four times has a lot of explaining to do. Perhaps especially a man in his mid-seventies from northern New England who has longed since boyhood for escape, for rejuvenation, for wealth untold, for erotic and narcotic and sybaritic fresh starts, for high romance, mystery, and intrigue, and who so often has turned those longings toward the Caribbean. Why the Caribbean? Who can reliably say? Whether arriving as conquistador or castaway, as fugitive fmancier or packaged tourist or backpacking lonely planeteer, whether costumed as Ponce de Leon or Robinson Crusoe or Errol Flynn or Robert Vesco or the little-known American writer bearing the name of Russell Banks, early on I got yanked by the bright green islands and turquoise seas of the Caribbean out of myself and home into high-definition dreams that I projected onto my larger world like a hologram. And while some of my dreams were innocent enough or merely naive, like Crusoe’s, and some reckless, like Flynn’s, all of them got broken and re-formed by the reality of the place and the people who lived there: Ponce got slain by the natives on a south Florida beach; Crusoe, meeting Friday, learned humanity and went home a better man; Flynn, sailing to Jamaica, stepped ashore as Captain Blood; Vesco, conning Fidel, died in jail for it. And Russell Banks, that little-known writer from New England—it’s still unclear what broke and re-formed him there. It’s certain that something about the Caribbean draws Europeans and, especially, North Americans out of their accustomed lives. One rarely goes there solely to satisfy one’s curiosity. It’s not the semitropical winter climate and the white sands, either—although that’s the usual explanation. That’s what’s advertised. And it’s not the myth of long-delayed, long-desired release from puritanical inhibitions. Also much promoted. One travels to the Antilles driven by vague desires, mostly unexamined, rarely named, never advertised. One goes like a bee to a blossom, as if drawn by some powerful image of prelapsarian beauty and innocence, where life as one has grown used to it at home—polluted and corrupt and cold and erotically constricted and dark—has somehow been kept from the garden.“

 
Russell Banks (Newton, 28 maart 1940)
Cover

 

De Franstalige dichter uit Guyana Léon-Gontran Damas werd geboren op 28 maart 1912 in Cayenne. Zie ook alle tags voor Léon-Gontran Damas op dit blog.

La complainte du nègre

Pour Robert Goffin

Ils me l’ont rendue
la vie
plus lourde et lasse

Mes aujourd’hui ont chacun sur mon jadis
de gros yeux qui roulent de rancoeur
de honte

Les jours inexorablement
tristes
jamais n’ont cessé d’être
à la mémoire
de ce que fut
ma vie tronquée

Va encore
mon hébétude
du temps jadis
de coups de corde noueux
de corps calcinés
de l’orteil au dos calcinés
de chair morte
de tisons
de fer rouge
de bras brisés
sous le fouet qui se déchaîne
sous le fouet qui fait marcher la plantation
et s’abreuver de sang de mon sang de sang la sucrerie
et la bouffarde du commandeur crâner au ciel.

 
Léon-Gontran Damas (28 maart 1912 – 22 januari 1978)
Cover CD bij zijn 100e geboortedag

 

De Franse schrijver en dramaturg Éric-Emmanuel Schmitt werd geboren op 28 maart 1960 in Lyon. Zie ook alle tags voor Éric-Emmanuel Schmitt op dit blog.

Uit: Le visiteur

“..Ce siècle sera l’un des plus étranges que la terre ait portés. On l’appellera le siècle de l’homme, mais ce sera le siècle de toues les pestes. Il y aura la peste rouge, du côté de l’Orient, et puis ici, en Occident, la peste brune, celle qui commence à se répandre sur les murs de Vienne et dont vous ne voyez que les premiers bubons : bientôt elle couvrira le monde entier et ne rencontrera presque plus de résistance. …..
Et il y aura d’autres pestes, mais à l’origine de toues ces pestes, le même virus, celui même qui t’empêche de croire en moi : l’orgueil : Jamais l’orgueil humain n’aura été si loin. Il fut un temps où l’orgueil humain se contentait de défier Dieu ; aujourd’hui, il le remplace. Il y a une part divine en l’homme : c’est celle qui lui permet, désormais, de nier Dieu. Vous ne vous contentez pas à moins. Vous avez fait place nette : le monde n’est que le produit du hasard, un entêtement confus des molécules : Et dans l’absence de tout maître, c’est vous qui désormais légiférez. Etre le maître… ! Jamais cette folie ne vous prendra le front comme en ce siècle. Le maître de la nature : et vous souillerez la terre et noircirez les nuages : Le maître de la matière : et vous ferez trembler le monde ! Le maître de la politique : et vous créerez le totalitarisme : Le maître de la vie : et vous choisirez vos enfants sur catalogue : Le maître de votre corps : et vous craindrez tellement la maladie et la mort que vous accepterez de subsister à n’importe quel prix, pas vivre mais survivre, anesthésiés, comme des légumes en serre : Le maître de la morale : et vous penserez que ce sont les hommes qui inventent les lois, et au fond tout se vaut, donc rien ne vaut : Alors le Dieu sera l’argent, le seul qui subsiste, on lui construira des temples de partout dans les villes, et tout le monde pensera creux, désormais, dans l’absence de Dieu”.

 
Éric-Emmanuel Schmitt (Lyon, 28 maart 1960)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 28e maart ook mijn blog van 28 maart 2016 deel 2 en eveneens deel 3.