Willem Claassen

Onafhankelijk van geboortedata

De Nederlandse schrijver Willem Claassen werd geboren in Beuningen in 1982.Hij groeide op als boerenzoon in een melkveehouderij in Beuningen. Claassen studeerde geschiedenis en journalistiek en publiceerde korte verhalen in onder andere Tirade en Passionate Magazine. Ook publiceerde hij in onder andere NRC Next, Op Ruwe Planken, ANS en op zijn eigen blog Modder en Lijm. Willem Claassen debuteerde in 2012 met zijn roman Park bij uitgeverij De Bezige Bij.

Uit: Vriend

“Het was niet zozeer dat ik vrienden met hem wilde worden omdat hij aardig was. Hij was vooral interessant, denk ik. Of beter gezegd: ik vond hem interessant.
Het was in groep zes van de basisschool. Hij was nieuw in de klas en meteen populair. Ik weet niet wat het is, maar die heb je er bij. Altijd stonden er kinderen om hem heen. Hij was een leiderstype. Hij bepaalde wat leuk was en wat niet, en scheen daar ogenschijnlijk weinig moeite voor hoeven te doen. Hoe minder hij zei, hoe meer gewicht zijn woorden kregen.
Net als velen probeerde ik in zijn gunst te komen. Ik maakte grapjes, speelde de malloot, vaak ten koste van mezelf, in de hoop dat hij er om zou lachen. Ik wilde dat hij me als een gelijke zag, als een vriend. Maar hoe meer ik mijn best deed, hoe verder ik van mijn doel afdreef. Ik zag het gebeuren, hoe hij kort grinnikte om mijn grappen, schamper bijna, alsof de manier waarop ik het deed de grap was, en dan zichtbaar verveeld over iets anders begon. Ik kon er weinig aan doen. Ik had geen alternatieven. Het was de malloot of het was niets, zwijgen, onzichtbaar zijn.
Ik greep in. Een soort van laatste, wanhopige poging. We stonden in de gang voor het handvaardigheidslokaal. We moesten wachten tot de deur openging. Ik weet niet waarom we daar stonden te wachten, we hadden nog buiten kunnen spelen, maar we stonden daar. Er waren twee andere jongens bij en uit het niets sprak ik hem aan.
‘Zullen we vrienden worden?’
Hij keek me aan. Het was even stil. De jongens keken naar mij, toen naar hem en toen weer naar mij. Ik had vrolijk geklonken, alsof er een grap ging komen, maar ik meende het. En dat moest toch te horen zijn geweest. Of misschien te zien, een vragend gezicht verraadt veel.”

 
 Willem Claassen (Beuningen, 1982)