Wilma Vermaat

De Nederlandse schrijfster Willemina (Wilma) Vermaat werd geboren in Zetten op 14 mei 1873. Haar moeder overleed toen zij elf jaar was, en zij werd opgevoed door een zeer gelovige tante. Haar vader was leraar maar nogal van het gezin vervreemd. Haar neef dr. J.H. Gerretsen, hofpredikant, ging de doopdienst van Juliana voor. Ze deed kweekschool en ging in Apeldoorn in het onderwijs werken, maar raakte echter rond haar twintigste in een persoonlijke psychische en ook lichamelijke crisis. Hiervan hersteld, raakte zij tijdens WO I betrokken bij groepen die hulp verleenden aan oorlogsslachtoffers en vluchtelingen. Ze sloot zich aan bij de pacifistische beweging onder leiding van Kees Boeke. Samen met twee zusters ging ze in de jaren twintig in een huis in de bossen bij Beekbergen wonen, de Neumshutte. Vermaat debuteerde in 1907 met het verhaal ‘Oude vrijster’, in Ons Tijdschrift. Ze was een productief schrijfster met een vast eigen publiek, dat ze in de loop der jaren bediende met meer dan veertig romans en novellen. Ze was bevriend met mensen als Willem de Mérode, Roel Houwink, Jo Ypma, H.M. van Randwijk, Bert Bakker en Klaas Heeroma.

Uit: Moeder Stieneke

“In razende vaart kwam een auto aansnorren door de nachtstille straat, en stopte voor het Dominéshuis. Het was de auto van hun dokter. De chauffeur gaf een briefje af, daarin stond met donkere, kort-afgebeten woorden een groot verhaal van ellende en een roep om oogenblikkelijke hulp.
‘We komen….’
Stieneke was al naar boven om haar meisje Marieke te waarschuwen, en kwam snel weer beneden gekleed en gereed.
De Dominé wachtte in de gang en daar ging het heen in suizende vaart naar den buitenkant van de stad, de dood-stille Oude Vest. Ze zaten zwijgend in gespannen luisteren naar den angstroep, die hen uit de simpele woorden van den dokter tegen had geklonken.
Het was de angst over de ontdekking van een misdaad jaren geleden begaan. De man had zich, nog jong, aan een kas vergrepen. De oorlogsverwarring had de daad verborgen gehouden, en hij had gehoopt door een voorbeeldig leven zijn vergrijp te kunnen uitwisschen. In het laatste oorlogsjaar was hij getrouwd met een zacht vrouwtje, zij had hem zes maanden geleden twee blonde meisjes geschonken, helaas ten koste van haar beste krachten. Ze was nog niet hersteld.
En nu was plotseling het kwaad uit zijn schuilhoek opgejaagd en aan den dag gebracht. Morgen…. morgen…. dan zou de heele stad het weten!…. dan zou zij het weten, dat was ’t allerergste!
In dien angst voor morgen had hij zich met blinde oogen in den dood gestort. Maar het sterke leven had zoo geweldig gestreden, tegen den zwakken dood, dat hij in de lange worsteling tot bezinning gekomen, plotseling, in zijn berouw wel duizend nieuwe levensmogelijkheden zag, waar hij er tevoren geen enkele meer had kunnen ontdekken. Hij kon zich niet meer losrukken uit den greep van den dood. Hij moest mee naar het onbekende land, naar God! en riep in zijn angst om haar, zijn teere vrouw, en riep om God……..
De auto raasde door de stille straten; de Dominé en Stieneke luisterden, en hoorden niet anders meer dan dit wanhopige roepen, en bleven hun antwoord geven in een stil gebed om hulp, om nog bijtijds te mogen komen. Als aan een schip in nood in een pikdonkeren nacht, zoo zonden ze hun seinen over. God was tusschen hen en dezen nood.
Voor een huis op de Oude Vest met hel-verlichte bovenvensters stopte de auto. Stieneke zag dat het gordijn van een donkere benedenkamer wat op zij was geschoven, ze verbeeldde zich daarachter angstige oogen die tuurden in de leege straat.
De voordeur schoot open, het licht in een klein portaal schoot aan; ze stonden voor een smalle trap met een bonten looper. Dat zag Stieneke, en zag tegelijk eigenlijk niets; het drong haar bewustzijn binnen, terwijl ze achter haar vader aan naar boven klom in een ontzagwekkende stilte; het roepen, dat ze zoo duidelijk had gehoord scheen door die stilte na te klinken als uit een verren droom.”


Wilma Vermaat (14 mei 1873 – 20 maart 1967)