Wim Hazeu, Gerbrand Bakker, Zia Haider Rahman, Roberto Bolaño, Gerhard Henschel, Harper Lee, Joop Waasdorp

De Nederlands dichter, schrijver, journalist, radio- en televisieprogrammamaker, uitgever en biograaf Wim Hazeu werd geboren in Delft op 28 april 1940. Zie ook alle tags voor Wim Hazeu op dit blog.

 

Een enkeltje

met narcis pupillen
kijken de ogen links en rechts
de tram uit

en de briesende vleugels
trekken in calypso
de neus op

in de tram
de terugstootvolle mond
ontmoet je
de neusvleugel der muze

 

Zichtbaar de tijd

1.
het pijnappelkind pakt
het rolletje tranen uit
op kruisbessenavond
wanneer alleen de wind
niet slaapt

2.
(spelletje)
draai de namen van de molen
tast de tekens in je huid
pel de mandarijnenpit
proef het bitter vruchtvlees
kerf de gezwollen lippen
laat het sap zuur binnen

is alles zó vergeten?

3.
(ander spelletje)
in de regenvijver
klapt het publiek
schoteltjes dubbeltjes
de regen buigt
voor dit open doekje

 

 
Wim Hazeu (Delft, 28 april 1940)

 

De Nederlandse schrijver Gerbrand Bakker werd geboren in Wieringerwaard op 28 april 1962. Zie ook alle tags voor Gerbrand Bakker op dit blog.

Uit: Juni

‘Bijna in Slootdorp,’ zegt de chauffeur. ‘Daar wordt u overgedragen aan een nieuwe burgemeester.’
Ze kijkt naar buiten. Rechts en links brede stroken land waarvan het einde niet te zien is. Hier en daar staat een bonkige boerderij, met een rood pannendak. Gelukkig regent het niet. Het uitzicht aan de rechterzijde wordt haar gedeeltelijk ontnomen door C.E.B Roëll, die zit te lezen in papieren die wel iets van doen zullen hebben met het dorp waarheen ze op weg zijn. Ze trekt haar handschoenen uit, legt ze op haar schoot en wipt de asbak open. Roëll begint te zuchten. Niet op ingaan. Ze zijn nog niet eens halverwege, maar nu al is het of er ve      el meer dan de helft van de dag voorbij is. Als ze haar sigaret aansteekt en diep inhaleert, ziet ze de ogen van de chauffeur oplichten in de achteruitkijkspiegel. Ze weet dat hij ook graag een sigaretje op zou steken, en als Roëll niet in de wagen had gezeten, was dat ook gebeurd.
Na een tamelijk vroege start op Soestdijk is de ochtend voorbij gegaan op het voormalig eiland Wieringen. Waar men de onvergeeflijke fout heeft begaan haar als eerste programmaonderdeel een tafel vol met garnalen te tonen. Om elf uur in de ochtend. Of eigenlijk begon het eerder al niet helemaal gepast. De burgemeester van het voormalige eiland liet zijn beide dochtertjes de bloemen aanbieden, terwijl zijn vrouw erbij stond alsof ze de kleuters die bovenop de havendijk stonden niet eens zag. Vervolgens nog meer schoolkinderen en bejaarden. Altijd schoolkinderen en bejaarden. Maar goed, het is ook gewoon een dinsdag, een normale werkdag. In het gemeentehuis vond ter ere van haar een buitengewone gemeenteraadsvergadering plaats. De toespraak van de burgemeester is grotendeels aan haar voorbij gegaan, omdat ze vooruit dacht naar vanavond, naar de Piet Hein, en toen ze peinzend een slokje koffie nam, smaakte die zo ongeveer als de woorden van de burgemeester. Daar was die vrouw geweest die opdracht heeft gekregen een kop in brons van haar te maken.
‘Hoe heet die non ook maar weer?’ vraagt ze.
‘Jezuolda Kwanten. Geen non, een zuster.’ Roëll kijkt niet op, ze blijft stug doorlezen. Straks zal er wel een klein exposé volgen.
Jezuolda Kwanten, uit Tilburg, die haar bijna een half uur lang scherp had bestudeerd, zo nu en dan iets schetsend op een groot vel gelig papier, waardoor ze nog meer moeite had gehad het betoog van de burgemeester te volgen. Ze zit zelfs in de wagen achter de hare, samen met Beelaerts van Blokland en Van der Hoeven. Had dat niet anders gekund? vraagt ze zich af.”

 

 
Gerbrand Bakker (Wieringerwaard, 28 april 1962)

 

De Britse schrijver Zia Haider Rahman werd in 1969 geboren op het platteland van Bangladesh in de regio Sylhet. Zie ook alle tags voor Zia Haider Rahman op dit blog.

Uit: In het licht van wat wij weten (Vertaald door Anne Jongeling en Carla Hazewindus)

“Maar toen ik de taak op me nam om mijn gesprekken met Zafar op schrift te stellen en al het materiaal dat hij aandroeg te rangschikken en weer te geven, met inbegrip van zijn uitgebreide en overvolle notitieboekjes, indien noodzakelijk aangevuld met mijn eigen bevindingen, was toch mijn eerste zorg het zo precies mogelijk weergeven van de details van zijn verhaal. Op het gevaar af dat ik zijn geschiedenis samenvat in gezwollen bewoordingen — wat Zafar zeker had afgekeurd — komt zijn verhaal neer op het uiteenvallen van naties, oorlog in de eenentwintigste eeuw, het huwelijk in de Engelse aristocratie en de wiskunde van de liefde.
De naam van de twintigste-eeuwse Oostenrijks-Amerikaanse wiskundige Kurt Giidel had ik niet meer gehoord sinds begin jaren negentig van de vorige eeuw. Ik was vanuit Londen naar New York vertrokken om een maand stage te lopen op het hoofdkantoor van een investeringsbank waarbij ik onlangs was aangenomen. In zekere zin had ik mijn baan bij die firma, waar ik later partner werd, aan Zafar te danken. Hij was toentertijd derivatenhandelaar op de bijkantoren van dezelfde bank in Wall Street, waar hij al snel de reputatie had gekregen van briljant maar onconventioneel financieel wonder. Net als Zafar had ik aan Oxford wiskunde gestudeerd, en dat was om het maar heel grof samen te vatten, het enige wat we gemeen hadden. Ik had een bevoorrechte achtergrond. Mijn vader is geboren in Pakistan en stamde uit een bekende familie van grootgrondbezitters. Hij ontmoette mijn moeder en ze traden in het huwelijk. Vlak daarna vertrok het pasgetrouwde stel vanuit Pakistan naar Princeton, waar ik werd geboren, hetgeen me tot Amerikaans staatsburger maakte. Mijn vader haalde daar zijn doctoraal, voordat hij met zijn gezin naar Oxford vertrok om daar een leerstoel in de fysica te gaan bekleden. Ik ben geen genie en ik weet dat ik zonder die uitmuntende Engelse opleiding nooit in staat zou zijn geweest om het beste te halen uit de mogelijkheden die op mijn pad kwamen. Zafar kwam in 1987 naar Oxford. Hij had een enigszins merkwaardige schoolopleiding achter de rug, die hij voor het grootste deel op eigen houtje bij elkaar had gesprokkeld. In ieder geval had hij een hele rits scholen doorlopen, waar hij of werd weggepest, of zelf maar wegging omdat hij zich verveelde.
Zijn ouders verhuisden naar Groot-Brittannië toen hij net vijf was, maar op zijn twaalfde, of tiende, volgens de nieuwe berekening, keerde hij voor een paar jaar terug naar het platteland van Bangladesh. Voor hem betekende Oxford dat hij zogezegd ‘van ver was gekomen’. Als we tijdens ons eerste semester rondhingen in de Junior Common Room, die uitkeek op de tuin, viel het me op dat Zafar de namen van wiskundigen als Lebesque, Gauss, Cauchy, Legendre en Euler, op een zonderlinge manier uitsprak.

 


Zia Haider Rahman (Sylhet, 1969)

 

De Chileense dichter en schrijver Roberto Bolaño werd geboren op 28 april 1953 in Santiago de Chile. Zie ook alle tags voor Roberto Bolaño op dit blog.

Uit: Mörderische Huren (Vertaald door Christian Hansen)

“So wie die Dinge liegen, hat Mauricio Silva, genannt El Ojo, das Auge, immer versucht, der Gewalt auszuweichen, auch auf die Gefahr hin, als Feigling dazustehen, aber der Gewalt, der echten Gewalt, kann man nicht ausweichen, schon gar nicht wir, die wir in den fünfziger Jahren in Lateinamerika geboren wurden und um die zwanzig waren, als Allende starb.
El Ojos Fall ist paradigmatisch und exemplarisch, und es kann vielleicht nicht schaden, ihn wieder in Erinnerung zu rufen, zumal so viele Jahre seither vergangen sind.
El Ojo Silva hatte Chile im Januar 1974, vier Monate nach dem Putsch, verlassen. Er ging erst nach Buenos Aires und wurde von den üblen Lüften, die in der Nachbarrepublik aufkamen, nach Mexiko vertrieben, wo er einige Jahre lebte und wir uns kennenlernten.
Er war nicht wie die meisten Chilenen, die damals in DF lebten: Er brüstete sich nicht mit der Beteiligung an einem mehr eingebildeten als wirklichen Widerstand, verkehrte nicht in Exilantenkreisen.
Wir wurden Freunde und trafen uns für gewöhnlich mindestens einmal pro Woche im Café La Habana in der Calle Bucareli oder in meiner Wohnung, Calle Versalles, wo ich mit meiner Mutter und meiner Schwester lebte. In den ersten Monaten hielt sich El Ojo Silva mit sporadischen, prekären Jobs über Wasser, dann fand er Arbeit als Fotograf für eine Zeitung aus DF. Ich weiß nicht mehr, welche Zeitung es war, vielleicht El Sol, wenn es je eine Zeitung dieses Namens in Mexiko gegeben hat, vielleicht El Universal, wobei ich es vorgezogen hätte, es wäre El Nacionalgewesen, dessen Kulturbeilage der alte spanische Dichter Juan Rejano leitete, aber bei El Nacionalwar er nicht, denn dort arbeitete ich, und El Ojo habe ich in der Redaktion nie gesehen. Aber er arbeitete für eine mexikanische Zeitung, daran besteht nicht der geringste Zweifel, und seine finanzielle Lage besserte sich, zunächst noch unmerklich, denn El Ojo hatte sich eine spartanische Lebensweise zu eigen gemacht, aber wenn man genau hinsah, waren untrügliche Anzeichen einer wirtschaftlichen Entspannung nicht zu übersehen.
Zum Beispiel erinnere ich mich, dass er während der ersten Monate in DFin Sweatshirts herumlief. Gegen Ende besaß er bereits ein paar Hemden, und einmal sah ich ihn sogar mit Krawatte, ein Kleidungsstück, das wir, also meine Dichterfreunde und ich, nie benutzten.”

 


Roberto Bolaño (28 april 1953 – 15 juli 2003)

 

De Duitse schrijver en vertaler Gerhard Henschel werd geboren op 28 april 1962 in Hannover. Zie ook alle tags voor Gerhard Henschel op dit blog.

Uit: Arbeiterroman

“In meinem Arbeitszimmerfenster konnte ich um halb fünf Uhr morgens mein Spiegelbild betrachten: Martin Schlosser, 25. Studienabbrecher. Möchtegernschriftsteller. wohnhaft In Oldenburg. Nadorster Straße 157. Niemand kennt ihn. Zur Zeit muß er seinen Unterhalt noch als Hilfskraft in der Spedition Rhenus verdienen. doch er schreibt an seinem ersten Buch, schon seit anderthalb Jahren, und bald wird es fertig sein … My mind’s dürrnried and diff.wert )My thoughts are many miles away … Was sollte werden, wenn ich mich getäuscht hatte? In mir selbst? »Martin? Wird der nicht nächstes Jahr fünfzig? Soweit ich weiß. krebst der noch immer als Hilfsarbeiter rum. Hat lange nichts mehr von sich hören lassen. Feilt wahrscheinlich jede Nacht an dem Opus Magnum, das er für seine Schublade schreibt …« »Und was ist aus seiner Freundin geworden? Dieser komischen Sozialpädagogin?« »Frag mich was Leichteres. Oder warte mal – lebt die nicht da-von. daß sie selbstgemachte Ohrringe auf Flohmärkten verkauft?«
Ab halb sechs hinkte meistens unsere Vermieterin durch den Gar-ten. Frau Morgenstern. Hatte sich das Frühaufstehen vermutlich schon in den Schlesischen Erbfolgekriegen angewöhnt. Ich kroch noch einmal zurück zu Andrea ins Bett. und dann mußte ich hinaus ins feindliche Leben und LKWs entladen. Eine Palette nach der anderen, mit allem, was das Herz begehrte: Schweinedarmtonnen, Gartenstühle, Spielwaren. Fernsehgeräte. Farbeimer, Konserven, Dachziegel und Süßigkeiten. Einer der Kartons war aufgeplatzt, und die dämlichen Schoko-Crossies hatten sich über die halbe Ladefläche verteilt. Noch dümmer war’s, wenn lose Styroporkügelchen herum-flogen. Die wurde man nie wieder los. Meinem alten Kompagnon Matthias kippte dann eine ganze Palette mit Raviolidosen um. Die waren zwar eingeschweißt, aber die Plastikfolie riß, so daß die Dosen bis sonstwohin kullerten. Ein Geschepper wie bei einer Offensive der Blechbüchsenarmee. »Da kommt Freude auf!« schrie Voss, der Schichtleiter. Keine angenehme Arbeit. Und mit neun Mark die Stunde auch nicht gut bezahlt. Wenn Andrea putzen ging, lag ihr Stundenlohn eine Mark höher.
Zuhause setzte Ich mich ans Klavier. Bluc skies Smffing M me Nolte Gut Nue skies Do 1 see Barpianist, das wäre eine luzidere Verdienstquelle gewesen. aber dazu langte es bei mir nicht.
Wir aßen Kartoffelgratin mit Blumenkohlröschen und Parme-san. »Isch hänn dir schone mo Jesorrt, dat dat net ming Leibgerischd wörr«. sagte ich in einem Phantasiedialekt, und Andrea stieg so-fort darauf ein: »Mir könne net Immer bloß Körriwoscht fresse, du ahle Knallbotz!» So ging es hin und her. »Motze, Ja, dat kannsie, abbä koche tuste wie ‘ne Wasserlel-ache »Mußt du grad sorre, du Hängefott! Du häss doch In de Küsch noch kei einzische Handschlach getönn, seit isch disch kenn!« »Isch hänn dir äwwens schon Jesorrt, dat de gut motze kannz. Awwä sünz ooch nix!» »Dat will isch gar net wisse, wat du mir äwwens Jesorrt häss …”

 


Gerhard Henschel (Hannover, 28 april 1962)

 

De Amerikaans schrijfster Nelle Harper Lee werd geboren in Monroeville op 28 april 1926. Zie ook alle tags voor Harper Lee op dit blog.

Uit:Go Set A Watchman

“Since Atlanta, she had looked out the dining-car window with a delight almost physical. Over her breakfast coffee, she watched the last of Georgia’s hills recede and the red earth appear, and with it tin-roofed houses set in the middle of swept yards, and in the yards the inevitable verbena grew, surrounded by whitewashed tires. She grinned when she saw her first TV antenna atop an unpainted Negro house; as they multiplied, her joy rose.
Jean Louise Finch always made this journey by air, but she decided to go by train from New York to Maycomb Junction on her fifth annual trip home. For one thing, she had the life scared out of her the last time she was on a plane: the pilot elected to fly through a tornado. For another thing, flying home meant her father rising at three in the morning, driving a hundred miles to meet her in Mobile, and doing a full day’s work afterwards: he was seventy-two now and this was no longer fair.
She was glad she had decided to go by train. Trains had changed since her childhood, and the novelty of the experience amused her: a fat genie of a porter materialized when she pressed a button on a wall; at her bidding a stainless steel washbasin popped out of another wall, and there was a john one could prop one’s feet on. She resolved not to be intimidated by several messages stenciled around her compartment – a roomette, they called it – but when she went to bed the night before, she succeeded in folding herself up into the wall because she had ignored an injunction to PULL THIS LEVER DOWN OVER BRACKETS, a situation remedied by the porter to her embarrassment, as her habit was to sleep only in pajama tops.
Luckily, he happened to be patrolling the corridor when the trap snapped shut with her in it: “I’ll get you out, Miss,” he called in answer to her poundings from within. “No please,” she said. “Just tell me how to get out.” “I can do it with my back turned,” he said, and did.
When she awoke that morning the train was switching and chugging in the Atlanta yards, but in obedience to another sign in her compartment she stayed in bed until College Park flashed by. When she dressed, she put on her Maycomb clothes: gray slacks, a black sleeveless blouse, white socks, and loafers. Although it was four hours away, she could hear her aunt’s sniff of disapproval.
When she was starting on her fourth cup of coffee the Crescent Limited honked like a giant goose at its northbound mate and rumbled across the Chattahoochee into Alabama.
The Chattahoochee is wide, flat, and muddy. It was low today; a yellow sandbar had reduced its flow to a trickle. Perhaps it sings in the wintertime, she thought: I do not remember a line of that poem. Piping down the valleys wild? No. Did he write to a waterfowl, or was it a waterfall?”

 


Harper Lee (Monroeville, 28 april 1926) 

 

De Nederlandse schrijver en journalist Joop Waasdorp (pseudoniem: Frans Hals) werd geboren in Amsterdam op 28 april 1917. Zie ook alle tags voor Joop Waasdorp op dit blog.

Uit: Terneuzen-Amsterdam

“Op een julidag, enkele jaren geleden, stapte ik aan boord van een witte kajuitzeilsloep met binnenboordmotor. De boot lag in de buitenhaven van een stadje in Zeeuws-Vlaanderen. Enige weken tevoren had ik dit vaartuig gekocht en voor de helft betaald. Na overhandiging van het restbedrag zou ik dan nu als nieuwe eigenaar de sloep naar Amsterdam varen.
Ik had iemand bij me, een amicale jongeman die me zou assisteren. Hij had geen ervaring op botengebied maar was goed gezelschap, wat een voornaam ding is. En later, tijdens de tocht, deed hij bovendien erg zijn best.
De vorige eigenaar en diens zoon brachten ons bij wijze van service via een sluis naar de binnenhaven. De zoon zat aan het roer. Nadat hij met flinke vaart bijna een andere zeilboot midscheeps had geramd doordat hij de motor niet bijtijds in de achteruit kon krijgen, meerden we toch uiteindelijk in de binnenhaven aan een vlot dat met het getij rees en daalde. Dit was een meevallertje omdat je dan niet steeds de meertouwen korter of langer hoeft te maken zoals bij een vaste kade.
Ik betaalde de rest van de koopsom, waarna vader en zoon ons nog allerlei goedgemeende raad gaven hoe we het beste zonder ongelukken in Amsterdam konden komen. Het was middag, de volgende morgen zouden we met gunstig tij afvaren zodat we nog wat tijd over hadden. We kochten een scheepshoorn, verder een waterdichte zaklantaarn, ook sleepten we benzine voor de motor aan zodat we al doende een stukje van het wel aardige stadje zagen. Toen wilden we nog wat eten maar aangezien alle cafetaria’s en snackbars dicht waren kwamen we in een uitgestorven straat terecht bij een restaurant. Deze zaak had meer kelners dan stoelen, stond verder vol kistachtige kasten en buffetten met bovenop die kavaljes hele ladingen plastic bloemen en uitpuilende manden met plastic fruit, alles denkelijk bedoeld om een sfeer op te roepen die ik niet kon thuis brengen, zo’n rommeltroep was het.”

 


Joop Waasdorp (28 april 1917 – 3 september 1988)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 28e april ook mijn vorige blog van vandaag.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *