Onafhankelijk van geboortedata
De Nederlandse schrijfster, journaliste en presentatrice Yaël Vinckx werd geboren in Hazerswoude in 1968. . Ze schrijft artikelen voor NRC Handelsblad, nrc.next, Elle en HP/De Tijd. Ze presenteert de culturele talkshow Podium Pitch en interviewde artiesten in het NRC Café op North Sea Jazz. Sinds 2014 leidt Vinckx workshops ‘Familiegeschiedenis schrijven’ in samenwerking met NRC en de Universiteit Leiden. Over haar periode als correspondent in voormalig Joegoslavië, waar ze onder andere de oorlog in Kosovo versloeg, schreef ze “Joegoslavië achter de schermen, afscheid van een land.” (2004). Over (illegale) immigratie en mensenhandel schreef ze “Mensensmokkel” (1999). In 2015 verscheen de familieroman “De oorlog van mijn moeder”.
Uit: De oorlog van mijn moeder
“Vlissingen, 1940
Van het vertrek uit Vlissingen kan Inge zich weinig herinneren. In haar geheugen doemen losse beelden op, beelden van vuilbruin water dat door de straten liep. Van huilend op haar sandalen door het koude water schuifelen, omdat haar enige paar dichte schoenen droog in een koffer was opgeborgen. Van haar moeder Hubertina, die de doos met foto’s op het aanrecht had gezet, waar hij was blijven staan, want in de haast vergaten ze hem mee te nemen. Van haar speelgoed – op één pop na – achterlaten en uiteindelijk vertrekken met drie jassen over elkaar aan. ‘We moeten zoveel mogelijk meenemen,’ zei Hubertina. Zelf boog de Indische vrouw bijna dubbel onder het gewicht van twee enorme koffers.
Buiten sijpelde het water door de dijk. In mijn familie gaat nog altijd het verhaal dat de dijk was doorgestoken, in de hoop het Duitse leger tegen te houden. In de archieven van de gemeente Vlissingen vind ik daar niets van terug, en ook de stadsarchivarissen weten er niet van. Ze zeggen dat het gezin werd geëvacueerd vanwege de komst van de Duitsers.
Inge liep, vier jaar oud, over de dijk naar het station. Voor en achter haar liepen andere gezinnen, en ook zij torsten hun halve kledingkast met zich mee. Sommigen hadden hun spullen in een kinderwagen gepropt, anderen duwden een fiets of een handkar voort. Een stapel matrassen en dekens helde gevaarlijk over. Een man droeg een stoel over zijn schouder. Een ander droeg een zak aardappelen. Gehuild werd er niet. Slechts af en toe klonk een gesmoorde snik of een zacht gejammer.
Hubertina, mijn grootmoeder, sjokte wezenloos achter de anderen aan. Ze mocht dan vijf jaar geleden van Indië naar Nederland zijn gekomen, ze had in die jaren weinig over het land, zijn inwoners en hun gebruiken geleerd. Buiten kwam ze nauwelijks. Hooguit bracht ze haar enige zoon, Carl jr., naar school. Dan leverde ze hem af bij het hek, waarna ze snel weer naar huis terugkeerde. Soms ging ze met Inge een stukje wandelen op de dijk. Maar met de trein was ze maar een enkele keer op reis geweest, naar haar schoonouders in Arnhem, en ze zou de weg naar het station niet meer kunnen vinden.
Nu liep ze de mensenmassa achterna. Honderden mensen probeerden Zeeland met de trein te verlaten. Ze wilden naar Brabant, Brussel en een enkeling repte zelfs over Londen. Hubertina nam Inge en Carl jr. mee naar Scheveningen.”
Yaël Vinckx (Hazerswoude, 1968)