De Nederlandse schrijver Thomas Verbogt werd op 9 december 1952 geboren in Nijmegen. Zie ook alle tags voor Thomas Verbogt op dit blog.
Uit: Maak het mooi (Kijken in de tijd)
“Een herfstdag, natuurlijk een herfstdag, ik loop door Nijmegen, door de oude Lange Hezelstraat, ik weet wat er gaat gebeuren, wat alleen maar gebeurt omdat ik het weet maar ik stel het nog even uit. Natuurlijk loop ik hier even met mijn vader, minstens een paar seconden. Ik zeg, ik wil graag zeggen: Wat voorbijgaat, is nog gaande, dus niet voorbij.’ Hij is het met me eens: veel blijft maar voorbijgaan zonder ooit voorbij te zijn. Bijna niets eindigt ooit echt. Dan is hij weer verdwenen in wat hem na zijn dood overkwam, zijn tijd is niet voorbij, hij ook niet, het zal niet gebeuren. Ik weet dat zonder te weten hoe ik dat weet. Niet van alles wat je weet hoef je te weten hoe dat komt. Hoe lang geleden is het dat ik hier Jana zag staan, toevallig? Ik zag haar op haar rug, ze stond voor een etalage van een kleine winkel met curiosa. Aan haar rug was haar aandacht te zien. Als ik haar zou begroeten, kon ik er niet onderuit te bekennen dat ik niet wist hoe ik het moest doen met haar zusje, met Nienke, maar dat het aan mij lag, dat ik me met veel in het leven geen raad wist. Grote woorden! Veel in het leven. Ik kan kijken in de tijd, niet altijd, wel vaak. Even stilstaan en een kant kiezen, een richting, heen en terug. Het is een herfstdag waarin wat van de zomer is overgebleven, ik kijk door de straten heen, door de binnenstad heen, naar een buitenwijk, ja, daar. Na mijn eerste jaren Graafseweg, hartje stad, daas naar de rand toe, de bossen, de nieuwbouwwijk, gewoon maar kijken is het, richten, rust nemen en daar sta ik, klaar om te worden gefotografeerd. Het is een zondag in juni, 1960, zeven jaar ben ik, een zonnige dag, warm, van die slappe warmte, bijna zomer. Ik doe mijn eerste heilige communie en heb daarom een keurige lange broek aan, een grijze, met een scherpe vouw, ook een nieuw jasje, blauw, en een lichtblauw overhemd dat kriegel jeukt in mijn nek. Kleren waarin je opgesloten zit, waarmee een nieuwe fase in je leven begint. Mijn moeder noemt ze nette kleren. Mijn iets te grote schoenen zijn zo nieuw dat ik er bijna niet op durf te lopen. Ik geloof dat ik toen voor het eerst woedend werd of begreep wat dat was, woedend zijn, ik schrok ervan, een klap in mijn gezicht. Omdat ik bang was. Bang voor hoe ik mezelf zag, over mezelf dacht. Weerzin was het, haast grenzend aan haat. Dat kwam niet alleen door die kleren, hoewel die te maken hadden met een bestaan waarvan ik ver weg wilde zijn. Mijn angst was de angst dat die woede gewoon bij het leven hoorde waarin ik nu een nieuwe stap zette, een stap waarvoor ik niet gekozen had, maar die moest, die van me verwacht werd. Ook angst voor verwachtingen was het. Dat je de hele tijd besefte wat er van je verwacht werd. Je was nog steeds kind, maar nu een kind dat moest begrijpen dat het menens was met het leven, dat leven zoiets was als tegen de stroom in zwemmen.
`Je bent een plaatje,’ roept tante Mia, de zeer Limburgse zus van mijn moeder die haar helpt deze feestdag perfect te laten verlopen.”
De Amerikaanse dichteres en schrijfster Eileen Myles werd geboren in Boston, Massachusetts, op 9 december 1949. Zie ook alle tags voor Eileen Myles op dit blog.
Göteborg
Voor Daphne en Alice
Kwam thuis en verloor
tonnen bewust
zijn.
Een tijdlang
stal ik dienbladen
uit hotels
& nu steel ik
kopjes
Er was deze handdoek
die ik heel graag wou hebben.
Zweden heeft verstand
van handdoeken
Er lag een shirt
op het vliegveld,
wit, een beetje gevlokt,
in alle opzichten
iets voor mij,
behalve
deze gordel
Ik kocht
voor de gordel
een burger &
miste bijna
mijn vliegtuig.
Ik rende
en mijn hart
bonkte
Ik was niet zo
snel
Er rende
een man
met mij mee
Ik schreeuwde
36
in kameraadschap
maar hij negeerde
me, maar toen
begon hij
onzin
uit te kramen. Ik
ken dat.
Er is zoveel
koffie
Er is voldoende
koffie
Ik wou dat
iemand
hier was.
Ik word
zo’n gevoelig
iemand
die tien uur
heeft geslapen
Ik ben net als
Vincent Price
in alles
mijn zachte stem
die van alles
fluistert
Er was
een vrouw
in mijn gedicht
nee ik bedoel
mijn droom
en ze leek
op iemand
met wie ik vroeger uitging
nee,
zij voelde aan
zoals zij
alsof zij
haar
zou worden
en het was
een intense
tijd
in ons beider
leven
zij maakte
iets
af
en ik
maakte een
berg van
slaap
het was
misschien
gek
en ze maakte me
aan het lachen,
maar
ik voelde
dat de kloof tussen ons
snel zou worden
gedicht
het moet
waar zijn
dacht ik
het voelt
Aldus
de twee
personen
die op het punt staan
ons te worden
Dit geologische
drama
tonnen van
tijd manifest
als personen
ik
boog
mezelf
langzaam
naar voren
om de kleine
afstand
te overbruggen
en ik werd
getroffen
in de droom
door het feit
dat ze
iemand was
en ik doe dit
maak
haar tot de mijne
om mijn koffie
mee te delen
het is
beter
nu
studenten!
de koffie
is goed
hij is
goed voor mij
geworden
gedurende
de dag
en dit
is de relatie
die ik wilde
de donkere
vloeistof
die mij wakker maakt
in een
gestolen
kopje.
Vertaald door Frans Roumen
De Israëlische schrijver Abraham Jehoshua werd geboren op 9 december 1936 in Jeruzalem. Zie ook alle tags voor Abraham Jehoshua op dit blog.
Uit: De tunnel (Vertaald door Kees Meiling)
“Laten we eens samenvatten hoe de zaak ervoor staat,” zegt de neuroloog. “Ja, laten we samenvatten,” fluisteren ze allebei. “De klachten zijn niet geheel en al denkbeeldig. Er heeft zich daadwerkelijk atrofie in de hersenkwab voorgedaan en die duidt op een lichte degeneratie.” “Waar precies?” “Kijk hier, in de hersenschors.” “Het spijt me, maar ik zie niets.” Zijn vrouw buigt zich voorover naar de foto. “Ja, iets donkers hier,” geeft ze toe. “Maar dat is toch maar heel klein.” “Inderdaad, heel klein,” bevestigt de neuroloog, “maar het kán zich uitbreiden.“ Kan, slechts kán? Of gaat het ook gebeuren?” Zijn stem trilt. “Kan en het gáát ook gebeuren.” “En in welk tempo?” “Er gelden geen vaste regels voor welke pathologische ontwikkeling dan ook en zeker niet in de hersenschors. Het tempo hangt verder ook van u af.” “Van mij af? Hoezo van mij?” Van uw gedrag. Dat wil zeggen, van hoe u ertegen vecht, hoe u zich teweerstelt.” “Mij teweerstel tegen mijn hersens? Hoe dan?” “De ziel tegen de hersens.” “En ik heb altijd gedacht dat dat hetzelfde was.” “In het geheel niet, in het geheel niet,” zegt de neuroloog beslist. “Hoe oud bent u, meneer?” “Drieënzeventig…” “Nog niet,” corrigeert zijn vrouw, “hij streeft altijd verder… tot het einde toe…” “Kijk eens aan,” bromt de arts, “dat is ook al niet zo best.” Voor het eerst ontdekt de patiënt dat tussen de krullen van de neuroloog een klein keppeltje verstopt zit. Toen hij liggend werd onderzocht had de arts het waarschijnlijk afgedaan uit angst dat het op zijn gezicht zou vallen. “Want kijk, bijvoorbeeld, de namen die u niet te binnen willen schieten…” “De voornamen vooral,” haast de patiënt zich de puntjes op de i te zetten. “Want achternamen komen nog betrekkelijk gemakkelijk bij me op, maar de voornamen smelten als het ware weg wanneer ik ze probeer aan te raken.” “Kijk eens aan, daarmee hebt u al een klein slagveld. Neem geen genoegen met slechts de achternamen, geef de voornamen niet zomaar op.” “Ik geef niets zomaar op, maar wanneer ik moeite doe erop te komen, springt zij er meteen bovenop en is me voor.” Dat is niet zo best,” berispt de arts zijn vrouw. Mat is niet handig, zo helpt u hem niet verder.” “Dat is waar,” erkent zij volmondig haar schuld. “Maar soms duurt het zó lang voordat hij erop komt, dat hij inmiddels vergeten is wat hij ermee wilde zeggen.” “Maar toch moet u hem de gelegenheid geven om er zelf op te komen en voor de herinnering te vechten, alleen zo zult u hem helpen.” “IJ hebt gelijk, dokter, ik beloof dat ik zo zal doen voortaan.” “Vertel me eens, bent u nog werkzaam?” “Niet meer. Ik ben met pensioen, inmiddels vijf jaar.” “Met pensioen, maar wat deed u als ik wagen mag?” “Israëlische Wegenbouw.”
Zie voor nog meer schrijvers van de 9e december ook mijn blog van 9 december 2018 deel 2 en eveneens deel 3.