Adriaan van Dis werd op 16 december 1946 geboren in het Noord-Hollandse Bergen aan Zee. Zijn vader was een blanke Indiër en zijn moeder een boerenmeisje uit Breda dat hij in Indië had leren kennen. Zij had toen al drie dochters uit haar huwelijk met een KNIL-militair. Ook zijn vader was in Indië al eerder getrouwd geweest. De familie was door oorlog getekend. Als overlevende van het door de Britten getorpedeerde schip Junyo Maru werd zijn vader tewerkgesteld aan de Pakan Baroe spoorlijn op Sumatra. De echtgenoot van zijn moeder werd tijdens de Japanse bezetting (1942-1945) onthoofd en zij belandde met haar dochters in een interneringskamp. Adriaan, na de oorlog in Nederland geboren, was als het enige blanke kind en zonder eigen Indische geschiedenis in dit gezin een buitenstaander. Zijn woonomgeving droeg daar ook aan bij. In Bergen aan Zee woonden veel oud-Indiëgangers en Adriaan groeide op in een huis dat door vier repatriantenfamilies werd gedeeld. In 1983 debuteerde Van Dis ook als televisiepresentator en kreeg landelijke bekendheid door zijn literaire praatprogramma Hier is… Adriaan van Dis. Het werd uitgezonden door de VPRO en in 1986 bekroond met de Nipkowschijf. De laatste uitzending was op 3 mei 1992. Van 1999 tot 2002 keerde hij terug op televisie voor vier seizoenen Zomergasten en daarmee sloot hij, naar eigen zeggen, definitief zijn televisiecarrière af. Het oeuvre van Van Dis omvat romans, novelles, verhalen, poëzie en toneel. Zijn werk is in grofweg drie categorieën in te delen. Het eerste deel is geïnspireerd op de vele reizen die hij maakte naar onder andere China, Afrika, Japan, Marokko en Mozambique. Voorbeelden daarvan zijn Casablanca (1986) en In Afrika (1991). Het tweede deel van zijn oeuvre gaat terug op zijn Indische jeugd, zoals Nathan Sid (1983), Indische Duinen (1994) en Familieziek (2002). Tot slot zijn er nog de karakterromans over ontluikende homoseksualiteit, waartoe Zilver (1988) en Dubbelliefde (1999) gerekend kunnen worden.
Uit: Indische duinen
“Ik dacht dat ik hem goed in bedwang had, vastgestampt onder zoden van cynisme, en nu piepte hij plotseling uit zijn graf. Jaren was mijn haat een houvast, alles wat ik deed of naliet kwam voort uit verzet tegen mijn vader. Hij beroepsmilitair, ik lakte mijn nagels om aan de dienst te ontsnappen. Hij een man van de klok, ik zonder en als het even kon te laat. Kracht, spieren, zweet, hoe zwak hij zelf ook was, hij spelde de sportpagina’s; ik moest al kotsen bij het zien van een voetbalschoen. Mijn haat was een bron van energie. Nuances stond ik mij niet toe. Ik weigerde verder over hem na te denken, maar met de jaren merkte ik dat ik meer eigenschappen van hem had dan ik leuk vond, en als ik het zelf niet wist was mijn familie er wel om me erop te wijzen. Ook ik kon niet met geld omgaan, ook in mij woelden drift en wellust, ik had zijn charme, zijn praatlust en zijn neiging tot overdrijven. En hoeveel hekel ik ook aan die eigenschappen had, het lukte me niet ze allemaal te weren. Al scherend zag ik mijzelf meer en meer op hem gaan lijken. Langzaam drong het tot me door dat ik mijn vader slecht kende.”
Adriaan van Dis (Bergen aan Zee, 16 december 1946)
Jane Austen werd geboren op 16 december 1775 in Steventon, Hampshire. Haar vader was een geestelijke. Het grootste deel van haar leven bleef ze in haar geboortestreek. Austen had zes broers en een oudere zuster, Cassandra, waarmee zij zeer hecht was. Het enige onbetwiste portret van Jane Austen is een gekleurde schets die door Cassandra werd gemaakt en hangt in de National Portrait Gallery in Londen. In 1801 verhuisde de familie naar Bath. In 1802 werd Austen ten huwelijk gevraagd door de rijke Harris Bigg-Wither en zij stemde toe; de volgende dag zei zij dat zij haar woord niet kon houden en trok haar instemming in. De reden hiervoor is niet bekend, maar Austen is nooit getrouwd. Na de dood van haar vader in 1805 woonden Jane, haar zuster en haar moeder daar nog verscheidene jaren tot zij in 1809 naar Chawton verhuisden. Hier had haar rijke broer Edward een landgoed met een plattelandshuisje, dat hij aan zijn moeder en zusters schonk. (Hun huis is tegenwoordig open voor het publiek.) Zelfs nadat zij naam gemaakt had als romanschrijfster, bleef zij in relatieve stilte leven, en begon aan ziekten te lijden. Het wordt nu aangenomen dat zij aan de ziekte van Addison geleden heeft, waarvan toen de oorzaak nog onbekend was. Ze reisde naar Winchester om behandeling te zoeken, maar stierf daar en werd begraven in de kathedraal.
Uit: Pride And Prejudice
“IT is a truth universally acknowledged, that a single man in possession of a good fortune must be in want of a wife.
However little known the feelings or views of such a man may be on his first entering a neighbourhood, this truth is so well fixed in the minds of the surrounding families, that he is considered as the rightful property of some one or other of their daughters.
“My dear Mr. Bennet,” said his lady to him one day, “have you heard that Netherfield Park is let at last?”
Mr. Bennet replied that he had not.
“But it is,” returned she; “for Mrs. Long has just been here, and she told me all about it.”
Mr. Bennet made no answer.
“Do not you want to know who has taken it?” cried his wife impatiently.
“_You_ want to tell me, and I have no objection to hearing it.”
This was invitation enough.
“Why, my dear, you must know, Mrs. Long says that Netherfield is taken by a young man of large fortune from the north of England; that he came down on Monday in a chaise and four to see the place, and was so much delighted with it that he agreed with Mr. Morris immediately; that he is to take possession before Michaelmas, and some of his servants are to be in the house by the end of next week.”
“What is his name?”
“Bingley.”
“Is he married or single?”
“Oh! single, my dear, to be sure! A single man of large fortune; four or five thousand a year. What a fine thing for our girls!”
“How so? how can it affect them?”
“My dear Mr. Bennet,” replied his wife, “how can you be so tiresome! You must know that I am thinking of his marrying one of them.”
“Is that his design in settling here?”
“Design! nonsense, how can you talk so! But it is very likely that he _may_ fall in love with one of them, and therefore you must visit him as soon as he comes.”
Jane Austen (16 december 1775 – 18 juli 1817)
Adriaan van der Veen werd geboren op 16 december 1916 in Schiedam. Van der Veen schreef zijn eerste proza voor het tijdschrift Groot Nederland. Jan Greshoff hielp hem aan een baan als journalist bij het tijdschrift Hollandsch Weekblad. In 1940 ging hij naar de Verenigde Staten als correspondent voor Het Vaderland. Na WO II kwam hij terug naar Nederland en ging werken als redacteur letteren bij het NRC. Ook werkte hij voor het blad Criterium. Zijn eerste roman, Wij hebben vleugels (1946), draagt een autobiografisch karakter. Dit geldt nog meer voor Kom mij niet te na (1968) en de vervolgdelen Vriendelijke vreemdeling (1969) en Blijf niet zitten waar je zit (1972); het daarin gegeven relaas van zijn vertrek naar, verblijf in en terugkomst uit Amerika en zijn talrijke ontmoetingen in de schrijverswereld is tevens dat van het zoeken naar vrijheid en zelfbevrijding – persoonlijke herinneringen waarin de lezer evenwel veel van zichzelf herkent. Van zijn latere romans maakte vooral het ontroerende In liefdesnaam (1975, Vijverbergprijs 1977) diepe indruk. Zijn beste liefdesverhalen verzamelde hij in de bundel Alibi voor het onvolkomen hart (1983), naar de eerder verschenen novelle onder die titel (1953). Het werk van Van der Veen draagt sterk het karakter van bekentenisliteratuur. Het ontwikkelde zich onder invloed van de Forum- en Criterium-generatie en van de moderne Amerikaanse schrijvers. De emotionaliteit gaat schuil achter een zakelijke stijl en een on-Hollandse lichtvoetigheid.
Uit: Het wilde feest.
Het was niet helemaal waar. Ik had aan boord wel degelijk onderscheid gevoeld. Onschuld is ook afwezigheid van elke richtlijn. Daardoor was ik heen en weer geslingerd, maar zonder te kiezen, boven de partijen uit, alleen waarnemend, aanvaardend wat ik kon gebruiken zonder ooit verband te leggen. Dat is mij nu pas duidelijk geworden. Ik hoor hen weer door de afstand van de tijd met zware brouwgeluiden elkaar in het Engels aanspreken, bewust hun moedertaal verloochenend om dan af en toe met gedempte stem toch in het Duits terug te vallen. Ik zie hen weer aan het begin van hun lange tocht naar de vrijheid, geduldig opschuivend naar hun beurt in de tochtige paspoortkantoren. Uren hadden zij gezeten in de koude gangen te Parijs, Londen, Luxemburg, Antwerpen, Rotterdam, de ogen gericht op het loket, glimlachend, buigend, dank mompelend als zij weg gingen. Er werd verteld over stadjes in neutrale landen waar zulke goede vluchtelingenkampen waren. Kleine kinderen spraken Duits, Engels, Frans door elkaar, zij hadden al met Duitsland afgerekend.
Een schip topzwaar van uitgestotenen, waar de vluchtelingen met alle neerbuigendheid van Hollanders die een rijk en onafhankelijk land achter zich wisten, door de stewards werden bediend. Zij stalden bij de maaltijden grote stukken vlees uit voor een oude vrouw met een haviksneus en verschrikt dichtgeknepen ogen. Velen liepen tijdens het eten weg, anderen bleven dagen in hun hut. De saus, het vet, de kip, het vlees, voor de welgedane Hollander een achtergrond voor zijn dikke sigaar, deden hen in elkaar krimpen. De schoolmeester met halve brillenglazen en een bescheiden kuif van gladgestreken dof haar, Duits gebleven tot in zijn bevelende kraakstem die men alleen per vergissing nog een enkele keer hoorde uitschieten, lachte schuldig tegen de bediende over zijn gebrek aan eetlust.”
Adriaan van der Veen (16 december 1916 – 7 maart 2003)
Noël Coward werd geboren op 16 december 1899 in Teddington, Londen. Hij kreeg al vroeg onderwijs in dansen en zingen en stond al op elfjarige leeftijd op het toneel. Nadat hij het eerst als schrijver van korte verhalen geprobeerd had legde hij zich vanaf 1925 toe op brutaal-frivole komedies, waarin hij meestal de hoofdrol speelde en deels ook zelf de regie voerde. Ook vierde Coward successen als filmacteur, operette- en musicalauteur, componist, zanger, schilder en zelfs alleen al met zijn persoonlijkheid. Zijn stukken zijn technisch perfecte komedies waarmee hij de Engelse traditie van de comedy of manners nieuw leven inblies. Hij bespotte daarin morele conventies en achterhaalde gedragswijzen, betrekt erotische thema’s erin die hij met briljante invallen, grappige dialogen en verrassende situaties tot een amusant, soms diepergaand, geheel samenvoegt. De laatste jaren van zijn leven woonde Coward op Jamaica, waar hij ook overleed.
Uit: Operette (1937)
The Stately Homes of England
“The stately homes of England we proudly represent,
We only keep them up for Americans to rent
.
Tho’ the pipes that supply the bathroom burst
And the lavat’ry makes you fear the worst
It was used by Charles the First (quite informally),
And later by George the Fourth on a journey north,
The state apartments keep their historical reknown,
It’s wiser not to sleep there in case they tumble down;
But still if they ever catch on fire
Which with any luck they might,
We’ll fight for the stately homes of England”.
Noël Coward (16 december 1899 – 26 maart 1973)
Tip Marugg werd geboren op 16 december 1923 in Willemstad, Curaçao als vijfde van zeven kinderen. Zijn ouders waren beiden rooms-katholiek maar Marugg werd zowel katholiek als protestants opgevoed. Hij haalde zijn mulo-diploma in 1942 en moest daarna vijf jaar in militaire dienst. Vervolgens werkte hij enkele decennia bij Shell. Toen hij meewerkte aan het personeelsblad van Shell, ‘Passaat’, ontdekte hij het plezier van schrijven. Hij debuteerde in 1958 met de roman Weekendpelgrimage. In 1967 volgde In de straten van Tepalka. Pas in 1988 verscheen zijn derde roman, De morgen loeit weer aan die werd genomineerd voor de AKO-Literatuurprijs. Marugg was toen al bijna twintig jaar met pensioen (sinds 1970) en leefde teruggetrokken. Zijn boeken werden onder andere in het Engels en het Russisch. De laatste jaren van zijn leven had hij te kampen met een sterk achteruitgelopen gezichtsvermogen waardoor hij niet goed meer in staat was te lezen en te schrijven. Ook moest hij sinds een jaar voor zijn dood een been missen vanwege een infectie. Alhoewel christelijk opgevoed was Marugg niet gelovig. Zijn ongeloof vormde voor hem een motivatie om te schrijven om zodoende te trachten het leven nog enige zin te geven. Tip Marugg overleed op 22 april van dit jaar. (Zie ook mijn blog van 30 april 2006).
Uit: De morgen loeit weer aan
“Telkens opnieuw ervaar ik het tafereel als absurd. Door de tegenstrijdigheid in het samengaan van de prachtvolle luister van de geboorte van een nieuwe dag met de onnatuurlijke zelfvernietiging van wezens als vogels die ik zo met de natuur vereenzelvig en vooral door de abruptheid waarmee de vogels die te pletter slaan hun krijgshaftige gekrijs tot de zon uitzinnig afbreken, zonder een echo na te laten. En toch, (..) verbaas ik mij erover dat het toneel met die vogels zulk een indruk op mij maakt: heb ik niet altijd, als jongen reeds, het aanbreken van de dag geassocieerd met de dood?”
Tip Marugg (16 december 1923 – 22 april 2006)