Paolo Giordano, Jean Genet, Michelangelo Signorile, Jean-Patrick Manchette, Tristan Egolf, Jens Fink-Jensen, Alexander Gumz, Hanny Michaelis, Italo Svevo

De Italiaanse schrijver Paolo Giordano werd geboren in Turijn op 19 december 1982. Zie ook alle tags voor Paolo Giordano op dit blog.

Uit: Het menselijk lichaam (Vertaald door Mieke Geuzebroek en Pietha de Voogd)

`Misschien kunt u eens naar me kijken. Naar mijn pupillen en zo.’ `Ik ben orthopeed, kolonel.’ `Maar u zult toch wel wat meer geleerd hebben?’ `Ik kan u de naam van een collega geven, als u wilt.’ Ballesio bromt. Hij heeft twee diepe groeven rond zijn mond, die zijn snufferd omlijnen als bij een vis. Toen Egitto hem leerde kennen, zag hij er niet zo oud uit. `Ik word ziek van die pietluttigheid van u, luitenant, heb ik dat al eens gezegd? Die is er vast de oorzaak van dat u er zo beroerd uitziet. Ontspan eens een beetje, neem de dingen zoals ze komen. Of neem een hobby. Ooit aan kinderen gedacht?’ `Pardon?’ `Kinderen, luitenant. Kinderen.’ `Nee, kolonel.’ `Nou, ik weet niet waar u op wacht. Met een kind vergeet je bepaalde dingen gewoon. Ik zie wel wat u doet, hoor. Altijd maar herkauwen. Kijk toch eens hoe die compagnie erbij staat, het lijken wel een stelletje bokken!’ Egitto volgt Ballesio’s blik naar de paar man van het muziekkorps en daar voorbij, waar het gras begint. Een man die in het publiek staat trekt zijn aandacht. Hij draagt een kind op zijn schouders en staat met zijn borst vooruit, stram, in een merkwaardig krijgshaftige houding. De luitenant voelt altijd een vage angst als hij iets vertrouwds waarneemt, en plotseling is Egitto geagiteerd. Als de man een gesloten vuist voor zijn mond houdt om te hoesten, herkent hij adjudant René. ‘Maar is dat niet…’ Hij breekt zijn zin af. Wie? Wat?’ vraagt de kolonel. `Niks. Sorry.’ Antonio René. De laatste dag, op het vliegveld, hebben ze met een formele handdruk afscheid genomen en vanaf dat moment heeft Egitto niet meer aan hem gedacht — althans, niet aan hem alleen. Zijn herinneringen aan de missie hebben voornamelijk een collectief karakter. Hij verliest zijn belangstelling voor de parade en tuurt nu vanuit de verte aandachtig naar de adjudant. Hij is niet ver genoeg door de menigte heen gedrongen om op de voorste rijen te komen, waarschijnlijk ziet hij niet veel vanaf de plek waar hij staat. Hoog op zijn schouders wijst het kind naar de soldaten en de vaandels, de mannen met de instrumenten, en hij houdt het haar van René vast als een stel teugels. Dat is het: zijn haar. In de vallei droeg de adjudant het kortgeschoren, terwijl het nu bijna over zijn oren valt, donkerbruin en golvend. Ook René is zijn verleden ontvlucht, ook hij heeft zijn gezicht veranderd om zichzelf niet meer te herkennen.
Ballesio zegt iets over tachycardie, die hij vast niet heeft. Egitto antwoordt verstrooid: ‘Komt u vanmiddag maar even langs. Ik zal u een tranquillizer voorschrijven.”

 

 
Paolo Giordano (Turijn, 19 december 1982)

Lees verder “Paolo Giordano, Jean Genet, Michelangelo Signorile, Jean-Patrick Manchette, Tristan Egolf, Jens Fink-Jensen, Alexander Gumz, Hanny Michaelis, Italo Svevo”

Paolo Giordano, Jean Genet, Michelangelo Signorile, Tristan Egolf, Jens Fink-Jensen, Alexander Gumz, Hanny Michaelis, Italo Svevo

De Italiaanse schrijver Paolo Giordano werd geboren in Turijn op 19 december 1982. Zie ook alle tags voor Paolo Giordano op dit blog.

Uit: De eenzaamheid van de priemgetallen (Vertaald door Mieke Geuzebroek en Pietha de Voogd)

“Alice Della Rocca haatte de skilessen. Ze haatte de wekker die ook in de kerstvakantie om half acht ’s morgens afging en haar vader die haar tijdens het ontbijt aanstaarde en onder tafel zenuwachtig met zijn been op en neer wipte, alsof hij wilde zeggen vooruit, schiet op. Ze haatte de wollen maillot die in haar dijen prikte, de skiwanten waarin ze haar vingers niet kon bewegen, de helm die haar wangen platdrukte en het gespje dat in haar kaak stak, en dan die skischoenen die altijd te strak zaten en waarmee ze liep als een gorilla.
‘Nou, drink je die melk nog op of niet?’ zei haar vader voor de zoveelste keer.
Alice werkte een paar slokken gloeiend hete melk weg, waaraan ze eerst haar tong en toen haar slokdarm en maag brandde.
‘Zo, en vandaag laat je zien wie je bent,’ zei hij. Wie ben ik dan? dacht ze.
Daarna duwde hij haar, als een mummie ingepakt in haar groene skipak vol vaantjes en lichtgevende sponsorop-schriften, de deur uit. Het was op dat uur tien graden on-der nul en de zon was niet meer dan een schijf van net iets grijzer grijs dan de mist die alles omhulde. Alice voelde de melk in haar maag klotsen, terwijl ze met haar ski’s over haar schouder in de sneeuw wegzakte, want totdat je zo goed bent dat iemand anders ze voor je draagt, moet je je ski’s zelf dragen.
‘Hou de achterkant naar voren, anders vermoord je nog iemand,’ zei haar vader.
Aan het eind van het seizoen kreeg je van de skiclub een speld met sterretjes erop. Elk jaar een sterretje meer, vanaf dat je vier was en groot genoeg om het zitje van de sleeplift tussen je benen te laten duwen, tot je negen was en je er zelf op kon gaan zitten. Drie zilveren sterren en daarna nog drie gouden. Elk jaar een speld om je duidelijk te maken dat je weer wat verder was en een stap dichter bij de wedstrijden, die Alice de stuipen op het lijf joegen. Ze was er nu al mee bezig, terwijl ze nog maar drie sterren had.
Om precies half negen, als de skistations opengingen, moest ze bij de stoeltjeslift zijn. De rest van het klasje stond er al, in een soort kring, als een regiment soldaatjes ingepakt in hun uniform en stram van de kou en de slaap. Ze prikten hun skistokken in de sneeuw en leunden erop, het uiteinde onder hun oksels geklemd. Met die naar beneden bungelende armen leken het net vogelverschrikkers. Niemand had zin om te praten, Alice al helemaal niet.
Haar vader gaf twee veel te harde tikken op haar helm, alsof hij haar stevig in de sneeuw wilde planten.
‘Geef ze van katoen. En denk eraan: gewicht naar voren, begrepen? Ge-wicht-naar-vo-ren,’ zei hij.”

 

 
Paolo Giordano (Turijn, 19 december 1982)

Lees verder “Paolo Giordano, Jean Genet, Michelangelo Signorile, Tristan Egolf, Jens Fink-Jensen, Alexander Gumz, Hanny Michaelis, Italo Svevo”

Paolo Giordano, Jean Genet, Michelangelo Signorile, Tristan Egolf, Jens Fink-Jensen, Alexander Gumz, Hanny Michaelis, Italo Svevo

De Italiaanse schrijver Paolo Giordano werd geboren in Turijn op 19 december 1982. Zie ook alle tags voor Paolo Giordano op dit blog.

Uit: Het zwart en het zilver (Vertaald door Mieke Geuzebroek en Pietha de Voogd)

“Op mijn vijfendertigste verjaardag liet Signora A. plotseling de onverzettelijkheid varen die haar in mijn ogen meer dan elke andere karaktereigenschap kenmerkte, en verliet, reeds opgebaard in een bed dat veel te groot leek voor haar lichaam, de wereld die wij kennen.
Die ochtend was ik naar het vliegveld gereden om Nora op te halen, die even was weg geweest voor haar werk. Hoewel het al laat in december was, liet de winter nog op zich wachten, en over de eentonige velden aan weerszijden van de autoweg lag een witte mistsluier, bijna een imitatie van de sneeuw die nog steeds niet viel. Nora nam haar telefoon op en zei daarna niet veel, ze luisterde vooral. Ze zei goh, oké, dinsdag dus, en daarna zei ze een van die zinnetjes die we paraat hebben voor als we iets moeten zeggen maar niet de juiste woorden kunnen vinden: ‘Misschien is het beter zo.’
Ik ben bij het eerste tankstation afgeslagen om haar de gelegenheid te geven uit te stappen en in haar eentje naar een plek ergens op de parkeerplaats te lopen. Ze huilde zachtjes, haar rechterhand in een kommetje over haar neus en mond. Een van de ontelbare dingen die ik in tien jaar huwelijk over mijn vrouw heb geleerd, is dat ze de hebbelijkheid heeft om zich op momenten van verdriet af te sluiten. Ze is dan opeens onbenaderbaar, niemand mag haar troosten, ze dwingt me op afstand te blijven en machteloos toe te zien hoe verdrietig ze is – ik heb die terughoudendheid wel eens verward met het onvermogen om te delen.
De rest van de weg heb ik een lagere snelheid aangehouden, dat leek me een rationele manier om respect te betuigen. We praatten over Signora A., haalden een paar anekdotes op, al waren de meeste geen echte anekdotes – die hadden we niet over haar – het waren eerder gewoontes, gewoontes die zo bij ons gezinsleven waren gaan horen dat ze voor ons bijna traditie waren geworden: hoe ze ons elke ochtend verslag deed van de horoscoop die ze op de radio had gehoord terwijl wij nog lagen te slapen; hoe ze zich sommige delen van het huis, vooral de keuken, zo toe-eigende dat we zelfs toestemming vroegen om onze eigen koelkast open te doen; de gevleugelde uitspraken waarmee ze ons tot de orde riep als wij, jongelui, de dingen onnodig ingewikkeld maakten volgens haar; haar mannelijke, krijgshaftige pas, en ook haar onverbeterlijke krenterigheid – weet je nog die keer dat we vergeten waren geld voor haar klaar te leggen voor de boodschappen? Ze haalde de pot met kleingeld leeg, tot de laatste cent aan toe.”

 

 
Paolo Giordano (Turijn, 19 december 1982)

Lees verder “Paolo Giordano, Jean Genet, Michelangelo Signorile, Tristan Egolf, Jens Fink-Jensen, Alexander Gumz, Hanny Michaelis, Italo Svevo”

Alexander Gumz

De Duitse dichter, schrijver en vertaler Alexander Gumz werd geboren op 19 december 1974 in Berlijn. Gumz studeerde Duitse literatuur en filosofie. Hij is redacteur bij Texttonlabel KOOK en organisator voor het poëziefestival berlin. Hij is ook mede-oprichter van het festival LAN Drie dagen jonge literatuur en muziek in Berlijn en van HAM.LIT. Lange Nacht van de jonge Duitse literatuur en muziek in Hamburg. Gumz werkte onder andere bij seminars en workshops van de Literatur Werkstatt Berlin en aan de Vrije Universiteit Berlijn. Gumz ‘ eigen gedichten werden gepubliceerd in diverse tijdschriften en bloemlezingen. Geselecteerde gedichten werden vertaald in het Engels, Pools, Perzisch, en Slowaaks. Zelf heeft hij dichten vertaald uit het Pools en het Engels en gepubliceerd in Duitsland. Zijn eerste dichtbundel “ausrücken mit modellen”werd in 2011 gepubliceerd. Zie ook alle tags voor Alexander Gumz op dit blog.

Zu Atem Kommen

sagst du in diesen aufkochenden monat hinein
die kinder im hof einfach schreien lassen

die geräte abstellen kahl für jeden blick jedes
überfüllte u-bahnabteil das am morgen unsern schlaf

durchzuckt eine weile bodenlos sagst du dann aber
vier wochen sind auch nur was wir weitermachen nennen

wenn uns jemand die hand auf die schulter legt
in der überbevölkerten gegend stehen bleibt

vor deinem zimmer zwischen ungebetenen gästen
in meinem kopf mit immer entfernteren sätzen

ein frisch erfundener akzent am ohr zwei töne
die in dir wie strom alle paar sekunden wechseln

 
Alexander Gumz (Berlijn, 19 december 1974)

Brigitte Kronauer, Carmen Sylva, Alexander Gumz, Vesna Lubina

De Duitse schrijfster Brigitte Kronauer werd geboren op 29 december 1940 in Essen. Zie ook alle tags voor Brigitte Kronauer op dit blog.

Uit: Frau Mühlenbeck im Gehäus

»Absolute Finsternis ist etwas Grausames. Mein Vater war ein jähzorniger Mann, aber schon damals stellte er uns Kindern, wenn wir uns im Dunkeln fürchteten, ein Öllichtchen ins Schlafzimmer. Das kostete fast nichts und half so. Wenn wir nachts schrien, trug er uns singend den langen Flur auf und ab, bis wir uns beruhigt hatten. Vor nichts, vor keinem Menschen habe ich in meinem Leben Angst gehabt, nur vor dem Dunkeln.

(…)›Der dich behütet schläft nicht‹ stand auf dem Leinentuch entlang dem Bett, in dem wir alle einmal schliefen.Wir alle wußten es rückwärts auswendig.«

»Meine Mutter war eine geduldige, weichherzige Frau, die sehr schön weinen konnte, vor so schrecklich vielen Jahren, aber in der Erbitterung über eine Ungerechtigkeit schlug sie beim Bettenmachen laut schimpfend auf die Kissen ein und prügelte sie anstelle ihrer leibhaftigen Feinde, bis sie wieder lachen wollte.«

»Meine Mutter war immer eine großzügige, fromme Frau. Einmal allerdings, lange vor meiner Geburt, passierte folgendes: Zur selben Tanzstunde, die mein späterer Vater besuchte, ging auch ihre Kusine. Meine Mutter sollte Schneiderin werden, zu Hause war kein Geld für Vergnügungen dieser Art. Mein Vater, ein eleganter, leidenschaftlicher Tänzer, wurde von den Mädchen sehr umschwärmt, besonders die Kusine hatte beschlossen, ihn zu heiraten. Statt dessen holte ihn meine Mutter im hübsch geschneiderten Kleid jedesmal von der Tanzstunde ab. Keiner anderen gelang es, ihn zu erobern.

Lange nach ihrer Heirat und kurznach dem Tod der Kusine erfuhr meine Mutter durch Zufall von einer sehr abschätzigen Äußerung der Verstorbenen über ihr ›Heranmachen‹ an meinen Vater. Da ruhte nun also die tote Kusine in der Familiengruft und hatte doch sie, meine sonst nicht rachsüchtige Mutter, verleumdet, Schändliches, Erlogenes über sie verbreitet, während sie so ahnungslos Tränen vergossen hatte an ihrem Grab.”

 

Brigitte Kronauer (Essen, 29 december 1940)

Lees verder “Brigitte Kronauer, Carmen Sylva, Alexander Gumz, Vesna Lubina”