Alma Mathijsen, Günter Grass

De Nederlands schrijfster en journaliste Alma Mathijsen werd geboren in Amsterdam op 16 oktober 1984. Zie ook alle tags voor Alma Mathijsen op dit blog.

Uit: Ik wil geen hond zijn

“Je kijkt anders, iets maakt me bang. Je draait de pasta met vlotte bewegingen om je vork en schuift de ragout met je mes erbij. Je hebt haast om alles binnen te krijgen, terwijl ik meestal jouw bord leegeet. Lange tijd heb ik me daarvoor geschaamd, moest ik niet minder eten? Na een tijd liet ik dat los, ik kreeg in zekere zin alles. De liefde en het eten. `Ik weet het niet,’ zeg je. Je bord is leeg en je kijkt me aan. Al meer dan een jaar heb ik die woorden gehoord op elke vraag die ik je stelde. Waarom wil je nu niet praten? Waarom mag ik je niet aanraken? Waarom mag ik niet meer dicht tegen je aan kruipen? Ik weet precies wat je bedoelt maar durf het nog niet te horen. Nu ga ik niks terugzeggen, denk ik. Nu ga ik er heel lang over doen om mijn pasta op te eten. Ik heb me dat eerder voorgenomen, toen lukte het me nooit, ik ben te gretig en te gulzig. Mijn keel vernauwt. Elk hapje is te groot, het deeg raakt mijn gehemelte. Is dit hoe het voelt om niet van eten te houden? Je zei ooit dat je liever een pil zou slikken in plaats van alle maaltijden op een dag te moeten eten. Ik denk dat ik liever dood zou willen als ik niet zou mogen eten. `Ik weet het echt niet meer,’ herhaal je. Ik had gedacht dat je het nooit een tweede keer durfde te zeggen. Mag ik doen of ik het niet gehoord heb? Zodat we door kunnen leven? Zodat ik morgen mijn stuk voor de krant kan afmaken, terwijl jij de dekens nog wat hoger trekt om door te kunnen slapen. Ik weet het immers ook niet. Waarom we hier zijn, wat voor zin het heeft en of er een einde aan het heelal is. Al bedoelde je dat niet. Je bedoelde dat je echt niet weet hoe je ons beter moet maken, hoe wij gerepareerd moeten worden. Dat woord stoort me: echt. Dat je het écht niet meer weet. Alsof je het anders niet kan weten dan echt niet. `Ik ook niet,’ lieg ik. Ik weet duizend manieren en ik heb ze jarenlang aan je voorgelegd. Nog meer zomers in Italië, meer Aperol Spritz, de volgende dag  nog meer paracetamol, minder kleren, meer vuur en dan heb ik het over echte vuren die we zelf maken in de nacht, zelfs als de brandweer moet komen en wij ons verstoppen achter de rotsen. Nog meer eten dat jij niet op kunt en dat ik allemaal zal opeten zodat jij je niet hoeft te schamen voor de ober. Juist meer op de bank, in elkaar gevlochten, nog een keer The Lobster kijken, popcorn vinden tussen de kussens, die opeten en dan de hele avond peuteren tussen onze kiezen. Nog meer liedjes aan elkaar laten luisteren en ook dat ene waar ik me voor schaam. Ik zal meedrinken van de whisky die mijn keel rokerig en gebruikt achterlaat. Nog meer `fluit en andere namen voor mij die nergens op slaan maar uit jouw mond elke keer weer klinken als een liefdesverklaring. Meer vingers in mijn oor en op andere plekken. Nog meer spiegels en daarin kijken als je me vasthoudt of als je me neukt, liever dat, veel vaker dat. Toch praten, met anderen die we niet kennen, nog nooit ontmoet hebben, die zichzelf een therapeut noemen en niet luisteren naar wat we zeggen maar naar wat we bedoelen. En daarna overdag naar de bioscoop als de zon het felste schijnt. Nog meer op elkaars telefoon om de verhalen van anderen te bekijken, jouw feed is sowieso leuker dan de mijne. Nog meer rijden in de regen en nergens heen gaan. Nog een keer boven op me komen liggen, doodstil, alleen om je gewicht te voelen en dan uiteindelijk toch dat ene. Je rekent af. Ik moet huilen en jij kijkt. Ik durf niet nog een keer op te kijken omdat ik het niet aankan om te zien dat jij nog steeds niet huilt. Terwijl we naar huis lopen bekruipt me een heel ander gevoel. Plotseling heb ik geen zin meer.”

 

Alma Mathijsen (Amsterdam, 16 oktober 1984)

 

De Duitse dichter en schrijver Günter Grass werd geboren in Danzig (tegenwoordig Gdansk) op 16 oktober 1927. Zie ook alle tags voor Günter Grass op dit blog.

 

Kersen

Als de liefde op stelten
over de grindpaden port
en tot in de bomen reikt,
zou ik ook graag kersen
in kersen als kersen herkennen,

niet langer met armen te kort,
met ladders waaraan altijd
een sport ontbreekt
leven van gevallen fruit, compote.

Zoet en zoeter, haast zwart;
merels dromen zo rood
wie kust hier wie,
als de liefde
op stelten tot in bomen reikt.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Günter Grass (16 oktober 1927 – 13 april 2015)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 16e oktober ook mijn blog van 16 oktober 2021 en ook mijn blog van 16 oktober 2018 en ook mijn blog van 16 oktober 2017 en eveneens mijn blog van 16 oktober 2016 deel 2.

Alma Mathijsen, Günter Grass

De Nederlands schrijfster en journaliste Alma Mathijsen werd geboren in Amsterdam op 16 oktober 1984. Zie ook alle tags voor Alma Mathijsen op dit blog.

Uit: Bewaar de zomer

`Neem plaats. Je weet wat er nu staat te gebeuren? Ik hoef dat niet meer uit te leggen? Goed zo. Ga maar 11:4:en op de behandelstoel. Laten we gelijk van start gaan. Nu volgt een heel klein prikje, op die manier kan ik je gegevens aflezen. Je snapt dat we niet heel veel tijd hebben? Je ouders zijn op dit moment, hier noemen we dat, bezig. Nog heel even geduld, niet schrikken. Je locatie. Eens kijken. We hadden vanochtend een glitch in het systeem; als het goed is, is die inmiddels verholpen. Maar het zou kunnen dat sommige zoekacties iets langer duren. Ah, juist. Je wordt in 1984 geboren in Nederland, het op vijf na gelukkigste land ter wereld, een rijk land, in de top twintig, de voorzieningen zijn allemaal redelijk tot goed op orde, geen grote alarmbellen hier.
Eens verder kijken, je zou geboren worden in Amsterdam, dat is de hoofdstad. Criminaliteitscijfers zijn redelijk hoog, vergeleken met de rest van het land. Al vraag ik me af of je daar last van zult krijgen, dat weten we natuurlijk nooit. We kunnen geen voorspellingen doen, ik kan je slechts de getallen geven. Je ouders wonen op het Molenpad, een straat verstopt tussen de Prinsen- en Keizersgracht. Erg mooi, wel aan de kleine kant. Ze zijn allebei geboren in Limburg, en voor hun twintigste naar de hoofdstad verhuisd. Je moeder werkt aan de universiteit, ze doceert Nederlands. Je vader is violist en speelt bij verschillende orkesten, hij heeft moeite een baan vast te houden. Ze zullen je Nederlands leren, een logge taal, als ik zo vrij mag zijn. Mijn superieuren hebben me er laatst op aangesproken, ik mag niet meer zo oordelen, maar dat is net wat ik zo plezierig vind aan dit werk. Al goed. Jij zult met een harde g praten, omdat je opgroeit in het noorden, al zullen je ouders de zachte g aanhouden. Maakt weinig uit, maar toch leuk om te weten. Dit soort opmerkingen moet ik dus laten. Dan iets bepalends, je geslacht. Ik zou je willen zeggen dat het weinig uitmaakt, maar dat is helaas niet zo. Ach jade wordt geboren met een vagina. Spijtig, daar kom ik later nog wel even op terug. Eens even in de genen kijken, ik zie astma, daar valt wel mee te leven, excuus, ik zal proberen geen oordelen te vellen, daar moeten wij ons verre van houden. Alles opdat je een weloverwogen keuze kunt maken. Astma dus, slechte ogen, het is uiteraard nog niet gezegd dat je die dan ook krijgt. Ik zie schizofrenie in de familie, een oom, ik zie ook down, nog een oom, kanker, meervoudig kanker, allemaal ooms, suikerziekte, hoge bloeddruk, zwaarlijvigheid, tja, ik zal geen oordeel vellen. Eens even kijken naar hun relatie, ze zijn getrouwd, dat hoeft weinig te zeggen. Al lange tijd samen, o, het eerste keuzemoment lag al zeven jaar terug. Je zou de eerstgeborene zijn, en waarschijnlijk ook de laatste, aangezien de moeder nu negenendertig is. Ik ben verplicht je ervan op de hoogte te stellen dat op voorgaande keuzemomenten andere potentiëlen een negatief oordeel hebben geveld. Toch wil ik je geen richting op sturen. Levensgedrag. Je vader drinkt veel, rookt ook erg veel, hij lijkt ermee te kunnen functioneren, al zal het voor jou, vooral het meeroken, in je latere leven wat complicaties geven.”

 

Alma Mathijsen (Amsterdam, 16 oktober 1984)

 

De Duitse dichter en schrijver Günter Grass werd geboren in Danzig (tegenwoordig Gdansk) op 16 oktober 1927. Zie ook alle tags voor Günter Grass op dit blog.

 

De vesting groeit

Ligt braak aan ’n kraaienzwerm ten prooi het land.
De mol plant zich er voort, loops langs de hekken
zie je verdacht vaak vreemde honden trekken.
Er dient betaald: klinkende munt, contant.

Zo rijk en onbeschut heeft angst temidden van
de rest een bouwwerk uitgezweet naar plan.
Als vesting laat Novemberland geen kieren
voor negers, Roma, joden, arabieren.

Oostwaarts dient Polen ons als grensgebied;
historie die ons grif te binnen schiet.
We hadden altijd lol in burchtcreaties,
in linies leggen of een muur oprichten
en tegen vestingkolder, waanzin, kampfrustraties
hielp steeds het broodzakje met Hölderlin-gedichten.

 

Vertaald door Matthias Rozemond

 

Günter Grass (16 oktober 1927 – 13 april 2015)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 16e oktober ook mijn blog van 16 oktober 2021 en ook mijn blog van 16 oktober 2018 en ook mijn blog van 16 oktober 2017 en eveneens mijn blog van 16 oktober 2016 deel 2.

Dolce far niente, Günter Grass, Alma Mathijsen, Oscar Wilde, Guðbergur Bergsson, Eugene O’ Neill, Gerold Späth, Gustaaf Peek

 

Dolce far niente

 

 
Herfstlandschap in de schemering door Vincent van Gogh, 1884

 

Herbstabend

Wie kann im Herbst ein Abend, hell und weich,
Uns rührend und geheimnisvoll ergreifen.
Das Laub der Bäume, schon bedrohlich bleich,
Läßt Todesahnung unsre Seele streifen.
Dunstige Bläue überspannt die Welt
Über der kummervoll verwaisten Erde.

Ein kalter Windstoß auf dem kahlen Feld
Läßt ahnen, dass bald Stürme toben werden.
Und alle Dinge lächeln im Vergehn
Ein Lächeln, das wir auch beim Menschen kennen.
Das wir, wenn wir‘s im Menschenantlitz sehn,
Des Leidens göttliche Verschämtheit nennen.

 

Vertaald door Ludolf Müller

 

 
Fjodor Tjoettsjev (5 december 1803 – 27 juli 1873)
Het landhuis van de familie Tjoettsjev in Ovstug, waar de dichter werd geboren.

 

De Duitse dichter en schrijver Günter Grass werd geboren in Danzig (tegenwoordig Gdansk) op 16 oktober 1927. Zie ook alle tags voor Günter Grass op dit blog.

Uit: Ein weites Feld

“Wir vom Archiv nannten ihn Fonty; nein, viele, die ihm über den Weg liefen, sagten: »Na, Fonty, wieder mal Post von Friedlaender? Und wie geht’s dem Fräulein Tochter? Überall wird von Metes Hochzeit gemunkelt, nicht nur auf dem Penzlberg. Ist da was dran, Fonty?« Selbst sein Tagundnachtschatten rief: »Aber nein, Fonty! Das war Jahre vor den revolutionären Umtrieben, als Sie Ihren Tunnelbrüdern bei Funzellicht was Schottisches, ne Ballade geboten haben …«
Zugegeben: es klingt albern, wie Honni oder Gorbi, dennoch muß es bei Fonty bleiben. Sogar seinen Wunsch nach dem abschließenden Ypsilon müssen wir mit einem hugenottischen Stempel beglaubigen.
Seinen Papieren nach hieß er Theo Wuttke, weil aber in Neuruppin, zudem am vorletzten Tag des Jahres 1919 geboren, fand sich Stoff genug, die Mühsal einer verkrachten Existenz zu spiegeln, der erst spät Ruhm nachgesagt, dann aber ein Denkmal gestiftet wurde, das wir, mit Fontys Worten, »die sitzende Bronze« nannten.
Ohne Rücksicht auf Tod und Grabstein, eher angestoßen vom ganzfigürlichen Monument, vor dem er als Kind oft allein und manchmal an des Vaters Hand gestanden hatte, übte sich schon der junge Wuttke – sei es als Gymnasiast, sei es in Luftwaffenblau – so glaubhaft ein bedeutendes Nachleben ein, daß der bejahrte Wuttke, dem die Anrede »Fonty« seit Beginn seiner Vortragsreisen für den Kulturbund anhing, eine Fülle von Zitaten auf Abruf hatte; und alle waren so treffend, daß er in dieser und jener Plauderrunde als Urheber auftreten konnte.
Er sprach von »meiner sattsam bekannten Birnenballade«, von »meiner Grete Minde und ihrer Feuersbrunst«, und immer wieder kam er auf Effi als seine »Tochter der Lüfte«. Dubslav von Stechlin und die aschblonde Lene Nimptsch, die gemmengesichtige Mathilde und die zu blaß geratene Stine, nebst Witwe Pittelkow, Briest in seiner Schwäche, Schach, wie er lächerlich wurde, der Förster Opitz und die kränkelnde Cécile, sie alle waren sein Personal. Nicht etwa zwinkernd, sondern durchlebter Leiden gewiß, klagte er uns seine Fron als Apotheker zur Zeit der achtundvierziger Revolution, sodann die ihm mißliche Lage als Sekretär der Preußischen Akademie der Künste – »Bin immer noch kolossal schlapp und nervenrunter« –, um gleichwegs von jener Krise zu berichten, die ihn fast in eine Heilanstalt gebracht hatte. Er war, was er sagte, und die ihn Fonty nannten, glaubten ihm aufs Wort, solange er plauderte und die Größe wie den Niedergang des märkischen Adels in pointenscharfe Anekdoten kleidete.
So hat er uns trübe Nachmittage verkürzt. Kaum saß er im Besuchersessel, legte er los. Ihm war ja alles geläufig; sogar die Irrtümer seiner Biographen, die er bei Laune »meine verdienstvollen Spurentilger« nannte, konnte er auflisten. Und als ihm sicher zu sein schien, daß er uns zum Modell wurde, rief er: »Wäre ridikül, mich als >heiter darüberstehend< zu portraitieren!«
Oft war er besser als wir, seine »fleißigen Fußnotensklaven«.

 

 
Günter Grass (16 oktober 1927 – 13 april 2015)

 

De Nederlands schrijfster en journaliste Alma Mathijsen werd geboren in Amsterdam op 16 oktober 1984. Zie ook alle tags voor Alma Mathijsen op dit blog.

Uit: De grote goede dingen

“Ooit reed mijn vader over deze weg met twee violen in de kofferbak. Nu rijdt de taxichauffeur hard, mijn rug drukt dieper in de zachte achterbank. Koplampen verlichten vliegend stof, het onderscheid tussen de bergen en de hemel is bijna weggevaagd, een zwakke lijn kronkelt door de nacht.
Don wordt wakker van de hobbels in de zandweg, waar we met 70 kilometer per uur overheen rijden. De schokken komen tot in mijn stuitbeen. Als ik daar later krom van ga lopen, zal ik nog weten hoe ik een streep trok door de woestijn met de beste vriend van mijn vader en een naar appeltabak ruikende Israëliër.
Jaloezie overvalt me. Jaloezie op iemand die al lang dood is en die zoveel sigaretten leegzoog dat zijn longen in een krul draaiden. Iemand die zoveel alcohol dronk dat zijn lever het uiteindelijk begaf. Don zat toen ook in de auto, voorin, naast mijn vader. Ze gilden van plezier en van de absint, terwijl ze wisten dat ze later die nacht moesten spelen.
Tweeëntwintig jaar later is Don er nog steeds. Hij is nog steeds de beste vriend van Just, mijn vader. Dat gaat niet over. Als hij naar me kijkt staan zijn ogen zacht. Ik voel dat hij in mijn buurt wil blijven. Dat het door mijn vader komt, daar ben ik me al te bewust van. Jaren terug heeft Just iets gemaakt dat nu nog steeds bestaat.
Mijn vader speelde in een kwartet met Don, Herman en Majoor. Hun begroetingen duurden minuten, ze hielden elkaar lang vast. Bij hen was alles groter en erger, ook als het goed ging. Ze speelden strijkkwartetten van Haydn, Beethoven en Brahms, als ik in bed lag luisterde ik naar de muziek van beneden. De partijen smolten samen, het klonk niet als vier verschillende mannen, het klonk als één. Het mooiste hebben ze gespeeld in Israël, zegt Don. Toen waren ze nog jong.”

 

 
Alma Mathijsen (Amsterdam, 16 oktober 1984)

 

De Iers-Engelse schrijver Oscar Wilde werd geboren op 16 oktober 1854 in Dublin. Zie ook alle tags voor Oscar Wilde op dit blog.

 

Ballad of Reading Gaol – III (Fragment)

With the pirouettes of marionettes,
They tripped on pointed tread:
But with flutes of Fear they filled the ear,
As their grisly masque they led,
And loud they sang, and loud they sang,
For they sang to wake the dead.

“Oho!” they cried, “The world is wide,
But fettered limbs go lame!
And once, or twice, to throw the dice
Is a gentlemanly game,
But he does not win who plays with Sin
In the secret House of Shame.”

No things of air these antics were
That frolicked with such glee:
To men whose lives were held in gyves,
And whose feet might not go free,
Ah! wounds of Christ! they were living things,
Most terrible to see.

Around, around, they waltzed and wound;
Some wheeled in smirking pairs:
With the mincing step of demirep
Some sidled up the stairs:
And with subtle sneer, and fawning leer,
Each helped us at our prayers.

The morning wind began to moan,
But still the night went on:
Through its giant loom the web of gloom
Crept till each thread was spun:
And, as we prayed, we grew afraid
Of the Justice of the Sun.

The moaning wind went wandering round
The weeping prison-wall:
Till like a wheel of turning-steel
We felt the minutes crawl:
O moaning wind! what had we done
To have such a seneschal?

 

 
Oscar Wilde (16 oktober 1854 – 30 november 1900)
Cover

 

De IJslandse schrijver Guðbergur Bergsson werd geboren op 16 oktober 1932 in Grindavik. Zie ook alle tags voor Guðbergur Bergsson op dit blog.

Uit: Loss (Vertaald door Philip Roughton)

“When he wakes in the morning he lies still for a while. Before he goes to sleep shortly
before dawn he puts in earplugs and takes sleeping pills.
He stares into space, almost as if dead.
Soon afterward his eyes start flittering. Then he fumbles for the nightstand, finds the clock and looks at it. After this he dozes off. Soon he stirs again and glances around out of the corners of his eyes. He looks at the clock, uncertain of whether it is now day or night.
His eyes flitter.
He does not take out the earplugs and therefore hears no sounds.
What he sees has surrounded him for decades, yet he cannot grasp where he is. It takes him a long time. To orient himself actually does not matter. The only thing that he perceives is that he is empty. He is no longer hungry. He is just empty inside from indisposition over nothing in particular. Everything blends in feebleness, lethargy, and silence. Despite his debility he does not want to die. He has a halfformed will to live that is more habit than actual desire.
His mouth is dry but he cannot find the glass of water next to the clock on the nightstand. So he forgets the glass and his thirst. Then he burps. “Got rid of something there.” It is not exactly thought that runs through his mind. Now he feels something else. “Have to get rid of some more.”
He does not burp again. Does not get rid of more.
His face is rigid. His skin is streaked and creased after having slept on his right side with his cheek pressed against the pillow.
When his lungs start to whine he turns onto his back and rubs his eyes.
Now it seems that he has determined where he is: in his usual place in a bedroom of his apartment, but he does not remember how many years he has lived there. He stares at the walls but has lost interest in them. It is the same with the world. Although he has no desire to die he often wishes that he were dead or that he had died a long time ago. He should have been completely gone. That would have been most natural.”

 

 
Guðbergur Bergsson (Grindavik, 16 oktober 1932)

 

De Amerikaanse schrijver Eugene Gladstone O’Neill werd op 16 oktober 1888 in New York City geboren. Zie ook alle tags voor Eugene O’Neill op dit blog.

Uit: Long Day’s Journey Into Night

“Tyrone’s arm is around his wife’s waist as they appear from the back parlor. Entering the living room he gives her a playful hug.
TYRONE You’re a fine armful now, Mary, with those twenty pounds you’ve gained.
MARY Smiles affectionately. I’ve gotten too fat, you mean, dear. I really ought to reduce.
TYRONE None of that, my lady! You’re just right. We’ll have no talk of re-ducing. Is that why you ate so little breakfast?
MARY So little? I thought I ate a lot.
TYRONE You didn’t. Not as much as I’d like to see, anyway.
MARY Teasingly.
Oh you! You expect everyone to eat the enormous breakfast you do. No one else in the world could without dying of indigestion. She comes forward to stand by the right of table.
TYRONE Following her. I hope I’m not as big a glutton as that sounds. With hearty satisfaction. But thank God, I’ve kept my appetite and I’ve the digestion of a young man of twenty, if I am sixty-five.
MARY You surely have, James. No one could deny that. She laughs and sits in the wicker armchair at right rear of table. He comes around in back of her and selects a cigar from a box on the table and cuts off the end with a little clipper. From the dining room Jamie’s and Edmund’s voices are heard. Mary turns her head that way
Why did the boys stay in the dining room, I wonder? Cathleen must be waiting to clear the table.
TYRONE Jokingly but with an undercurrent of resentment. It’s a secret confab they don’t want me to hear, I suppose. I’ll bet they’re cooking up some new scheme to touch the Old Man. She is silent on this, keeping her head turned toward their voices. Her hands appear on the table top, moving restlessly. He lights his cigar and sits down in the rocker at right of table, which is his chair, and puffi contentedly. There’s nothing like the first after-breakfast cigar, if it’s a good one, and this new lot have the right mellow flavor. They’re a great bar-gain, too. I got them dead cheap. It was McGuire put me on to them.”

 

 
Eugene O’Neill (16 oktober 1888 – 27 november 1953)

 

De Zwitserse schrijver Gerold Späth werd geboren op 16 oktober 1939 in Rapperswil. Zie ook alle tags voor Gerold Späth op dit blog.

Uit: Die heile Hölle

“Im Bett in seinem von vier Generationen um- und umgebauten Haus im Grünen erwachte der Vater nach einer Weile wohligen Halbschlafs vor Sonnenaufgang und blieb reglos liegen. Draussen lärmten die Vögel: fast unwirklich laut das starktönige Gepfeife einiger Amseln in der Nähe vor dem steten Hintergrund fernerer Vogelstimmen. In einem Buch über die Südsee und ihre Insulaner, wahrscheinlich vom Stamm der Maori, hatte der Vater gelesen, dort sei es Brauch, dass Erwachende mit geschlossenen Augen in der Hängematte oder am Boden auf den Bastteppichen stillhielten, dann langsam Finger und Anne bewegten und ihre nackte Haut streichelten, auch behutsam hier und dort kniffen und zupften, alles zu dem Zweck, die bei Nacht im Schlaf aus dem Leib gefahrene, frei umherstreifende Seele sanft zurückzuholen; wer zu hastig aufstand, riskierte, sie auszusperren und seelenlos durch den blühenden Tag zu staken. Dies wollte der Vater vermeiden. Und wiewohl er — entgegen dem polynesischen Brauch — die Augen beim Erwachen sogleich auftat und an die fahle Decke hinaufblinzelte, nahm er sich viel Zeit fürs Streicheln und Zupfen; denn er wollte seine Seele ganz und heil einschlüpfen lassen, war sie doch, dachte er, eine grosse und noble und also ruhig und gemessen in ihren Bewegungen —allerdings keinesfalls zu verwechseln mit der landläufigen müden Seele; ganz unähnlich aber sei sie dem, was zum Beispiel Sportler, besonders Kurzstreckenflitzer, insgeheim unter Seele, einer lauffreudig wettkampflustigen natürlich, verstehen mögen, wenn sie ihre Nervosität am Startplatz nicht wahrhaben wollen. Nicht einmal weit draussen verwandt mit solch zappeligem Ding sei seine ruhige Seele, dachte der Vater. An seinem Bauch, seinen Hüften, einigen Härchen an seiner Brust, an Oberschenkeln und Unterarmen zupfend, zweimal gähnend, gliederstreckend, fand er in den weit hinten leicht rötlich verfärbten Morgen, und als er, noch eine gute Viertelstunde vor der Sonne, aufstand, tat er es im Vollbesitz seines zurückgekehrten Innenlebens und ebenso betulich, wie er seine Seele herbeigestreichelt hatte, und so sanft, wie sie wieder in ihn eingezogen war nach dieser Nacht tiefen Schlafs.”

 

 
Gerold Späth (Rapperswil, 16 oktober 1939)
Rapperswil.

 

Onafhankelijk van geboortedata

De Nederlandse schrijver Gustaaf Peek werd geboren in Haarlem in 1975. Zie ook alle tags voor Gustaaf Peek op dit blog.

Uit: Godin, held

“Elk jaar meer lichaam, elk jaar meer gevangen. Maar daar wilde ze nu niet meer aan denken. Ze lag goed en stil en wat maakte het uit hoe ze haar handen hield of de kleur van de deken. Er was licht, een open raam, ze rook metaal in de lucht, de zon op teer, op donkere, hete daken.
Over alles te lang nagedacht. Een situatie die niet meer zonder twijfel of tegenspraak kon bestaan. Liggen, misschien toch iemand roepen, de tijd verkeerd ingeschat, niet steeds op de klok kijken, aan Marius denken en aan Onno, zoals een kind, het kind dat ze dreigde te worden.
Ze nam een slok water, plat, koud water, zelfs dat had ze afgesproken, wat ze zou drinken, en nog veel meer had ze aangevinkt, welke laatste aanblik, welke laatste hap. Hoe ging dit vroeger? Haar vader had ze meegemaakt, zijn mond die plotseling hing alsof gebroken, de gele kleur. Om open gordijnen had ze gevraagd en om muziek, maar ze wachtte op het juiste moment, ze zou iets voelen en dan zou ze nog even hebben, lang genoeg.
Haar vader had nog negen jaar geleefd na de dood van haar moeder. Elk jaar meer de last van enig kind. Hij was rijk, gelukkig, ze vermoedde dat hij af en toe gezelschap zocht, maar hij verzekerde haar dat haar gezelschap het belangrijkste bleef. Over zijn eerste vergissingen had ze heen gekeken, tot ze hem eindelijk anders durfde te benaderen, niet meer als haar vader, maar als een arme, oude man. Hij raakte kwijt, werd een bezoeker in zijn huis. Verzorging, verpleging, steeds andere namen en gezichten, ze hielp met de inrichting van zijn nieuwe kamer. Ze dacht aan Marius terwijl ze haar vader bezocht. Ze nam foto’s mee en daarna niet meer, ze vertelde verhalen, over zijn vakantie ooit, met vrienden naar Nice, over de ontmoeting met zijn vrouw, en daarna niet meer.
De hostess kwam binnen, ze kenden elkaar bijna een jaar, hadden overlegd in huiselijke, kalm gekleurde vergaderkamers en zelfs een keer bij haar thuis. Amy heette ze en met Amy had ze dit pakket afgesloten van de kamer met het hoge plafond op een hoek en het uitzicht op de bomen. Een vrouw met heldere formules voor bejegening, met een interieur dat altijd gasten verwachtte, of een vrouw, opgewekt, zonder het stille genot vijanden te negeren en te veel ongedragen kleren in haar garderobe – zo zou ze Amy hebben beschreven.” 

 


Gustaaf Peek (Haarlem, 1975)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 16e oktober ook mijn blog van 16 oktober 2017 en eveneens mijn blog van 16 oktober 2016 deel 2.

Günter Grass, Oscar Wilde, Alma Mathijsen, Guðbergur Bergsson, Eugene O’Neill, Dino Buzzati, Gerold Späth, Albrecht von Haller, Gustaaf Peek

De Duitse dichter en schrijver Günter Grass werd geboren in Danzig (tegenwoordig Gdansk) op 16 oktober 1927. Zie ook mijn blog van 16 oktober 2010 en eveneens alle tags voor Günter Grass op dit blog.

Uit: Die Rättin

“Kürzlich wurde beschlossen, daß alle links von der Brotbänken- und der Jopengasse zur Mottlau hinführenden Gassen von uns, alle rechtsläufigen Gassen bis hinterm Vorstädtischen Graben von den Versöhnlern bewohnt werden. Die hören nicht auf, Hoffnung zu plappern: Vielleicht kann man mit ihnen auf Dauer auskommen. Wenn man sie zufriedenstellt, wird sich die Menschenratte uns anpassen. Schließlich ist sie abhängig von uns. Sie lebt von gespeicherten Vorräten, die wir überschüssig, seit vielen Ernten überschüssig gelagert haben. Wir sollten ihnen zukommen lassen, was sie benötigen. Nennt es Deputat, den Zehnten oder Tribut. Jedenfalls sollten sie nicht hungern müssen. Hunger könnte sie angriffig machen. Wir Ratten sollten wissen, was Hunger heißt!
Bitter, als stieße ihr jahrtausendealte Erfahrung auf, lachte die Rättin: Hör dir das an, Herr! Die ewiggleichen Sprüche unbelehrbarer Abwiegler und Versöhnler. Wir hingegen sehen klar, allzu klar. Mehr und mehr werden sie haben wollen. Am Ende teilen sie uns zu, was übriggeblieben ist. Auf Rationen gesetzt werden wir sein. Raffgier, ihre Habsucht wird über uns kommen. Das ist das Menschliche an den Nippels. Schlußmachen! rufen wir, machen aber nicht Schluß, sondern beißen uns mit unsereins rum. In der Wollbergasse, um den Stockturm und hinterm Zeughaus ist es zu Straßenschlachten gekommen, auf dem Land nur zu kleineren Übergriffen bisher.
Und ich sah, wie sie sich befetzten. Bis zum Verenden ineinander verbissen. Der Rattenzähne unverminderte Schärfe. Überallhin, wo ihr Streit in Kampf umschlug, führte die Rättin mich. So streng um die Speicherinsel herum Distanz gehalten wurde, damit den Manippels der Zwist der Rattenvölker verborgen blieb, im Stadtkern hemmte nichts die Parteien. Rattengruppen, die aus dem Zeughaus, das neuerdings, wie auch der Theaterbau nebenan, Lagerhaus ist, Maiskolben und nicht entkernte Sonnenblumen trugen, um diese Feldfrüchte als Zehnten durch die Wollbergasse, die Langgasse hoch und durchs Grüne Tor auf die Brücke zur Speicherinsel zu schleppen, wurden schon vorm Zeughausportal von Rattenhorden, die aus der Jopengasse einfielen, angegriffen und in Zweikämpfe verwickelt. Dezimiert und geschwächt gelang es nur wenigen Transportgruppen der Versöhnler, sich bis zur Brücke durchzukämpfen: Schmale Kost fiel den Manippels zu.
Ich rief: Ein magerer Tribut ist das!
Die Rättin: Immer noch viel zuviel!
Ich: Jedenfalls leiden sie Mangel.
Geschieht Ihnen recht! rief sie, tun ja nichts als fressen und rammeln und rammeln und fressen.“

 
Günter Grass (16 oktober 1927 – 13 april 2015)

Lees verder “Günter Grass, Oscar Wilde, Alma Mathijsen, Guðbergur Bergsson, Eugene O’Neill, Dino Buzzati, Gerold Späth, Albrecht von Haller, Gustaaf Peek”

Günter Grass, Oscar Wilde, Alma Mathijsen, Guðbergur Bergsson, Eugene O’Neill

De Duitse dichter en schrijver Günter Grass werd geboren in Danzig (tegenwoordig Gdansk) op 16 oktober 1927. Zie ook mijn blog van 16 oktober 2010 en eveneens alle tags voor Günter Grass op dit blog.

Uit: Der Butt

„Gegen Ende des dritten Jahrtausends vor der Fleischwerdung des Herrn – oder wie ein Computer es ausrechnete, am 3. Mai 2211 vor unserer Zeitrechnung – es soll ein Freitag gewesen sein – an einem jungsteinzeitlichen Tag, bei Ostwind und unter Wolken in losem Verband geschah, was später aus Gründen patriarchaler Selbstherrlichkeit zum Märchen verfälscht wurde; das kränkt meine Ilsebill immer noch.
Jung war ich, aber schon bärtig. Am späten Nachmittag wollte ich meine dreifach verengte Korbreuse einholen, die ich am frühen Morgen, noch vor der ersten Stillzeit, ausgesetzt hatte. (Etwa dort war mein bevorzugter Fangplatz, wo später der beliebte Badeort Heubude mit der Straßenbahn, Linie 9, bequem zu erreichen war.) Meiner Zeichenkunst wegen wurde ich von Aua fürsorglich durch Nachstillen außer der Reihe bevorzugt. Deswegen sagte mein erster Gedanke, als ich den Butt in der Aalreuse sah: Den bringe ich Aua. Den soll sie, nach ihrer Art, mit feuchten Lattichblättern umlegen und in heißer Asche garen.
Da sprach der Butt.
Ich bin nicht sicher, ob mich seine schiefmäulige Ansprache mehr erstaunt hat als die platte Tatsache, einen breitgelagerten Butt in einer Aalreuse gefangen zu haben. Jedenfalls habe ich auf die Worte »Guten Tag, mein Sohn!« nicht mit der Frage nach seinem erstaunlichen Sprechvermögen geantwortet. Vielmehr wollte ich wissen, was ihn, den Plattfisch, bewegt haben mochte, sich durch alle drei Verengungen in eine Reuse zu zwängen.
Der Butt gab Auskunft. Von Anfang an belehrend, mit allwissender Überlegenheit und deshalb, trotz seiner kategorischen Punktumsätze, geschwätzig näselnd, professoral, wie von der Kanzel herab abkanzelnd oder penetrant väterlich: Er habe mit mir ins Gespräch kommen wollen. Nicht etwa dumme (oder sagte er damals schon) weibliche Neugierde sei sein Antrieb gewesen, sondern ein wohlbedachter Entschluß aus männlichem Willen. Schließlich gebe es einige über den jungsteinzeitlichen Horizont weisende Erkenntnisse, die er, der wissende Butt, mir, dem dumpfen, durch totale Weiberfürsorge kindlich gehaltenen Mann und Fischer vermitteln wollte. Vorsorglich habe er das baltische Küstenplatt zu sprechen gelernt. Viele Worte mache man hierzulande ja nicht. Ein armseliges, nur die Notdurft beendendes Gemaule. In relativ kurzer Zeit habe er sich den alles breitschlagenden Zungenschlag eingeübt. Schon könne er »Pomuchel« und »Ludrichkait« sagen. An Sprachschwierigkeiten werde der Dialog gewiß nicht scheitern. Doch auf Dauer empfinde auch er das Weidengeflecht als eng.“

 
Günter Grass (16 oktober 1927 – 13 april 2015)
Het beeld “Butt im Griff“ van Günter Grass in de tuin van het Grass-Haus in Lübeck

Lees verder “Günter Grass, Oscar Wilde, Alma Mathijsen, Guðbergur Bergsson, Eugene O’Neill”

Günter Grass, Oscar Wilde, Alma Mathijsen, Guðbergur Bergsson, Eugene O’Neill, Gustaaf Peek

De Duitse dichter en schrijver Günter Grass werd geboren in Danzig (tegenwoordig Gdansk) op 16 oktober 1927. Günter Grassoverleed op 13 april van dit jaar. Zie ook mijn blog van 16 oktober 2010 en eveneens alle tags voor Günter Grass op dit blog.

Uit: De Blikken Trommel (Vertaald door Jan Gielkens)

“Er bewoog iets tussen de telegraafpalen. Mijn grootmoeder deed haar mond dicht, trok de lippen iets naar binnen, kneep haar ogen tot spleten en kauwde langzaam en voorzichtig op de aardappel. Er bewoog iets tussen de telegraafpalen. Daar sprong iets rond. Drie mannen sprongen tussen de telegraafpalen rond, alle drie op de schoorsteeen toe, daarna eromheen naar voren en één liep terug, nam opnieuw een aanloop, leek klein en breed te zijn, slaagde in zijn sprong, over de steenfabriek heen, de twee anderen, meer lang en spichtig, op het nippertje maar toch over de steenfabriek heen, al weer tussen de palen, maar die klein en breed was maakte zijsprongen, klein en breed had meer haast dan lang en spichtig, de andere springers, die weer terug naar de schoorsteen moesten, zodat de ene er reeds overheen rolde terwijl de anderen, twee kaboutersprongetjes verwijderd, nog een aanloop namen en plotseling verdwenen waren, er geen zin meer in hadden, zo leek het, en ook de kleine viel midden in zijn sprong van de schoorsteen achter de horizon.”
(…)

“Hij haalde de holle weg en was nauwelijke klein en breed daarin verdwenen of daar klommen ook reeds lang en spichtig de twee anderen, die misschien ondertussen een bezoek aan de steenfabriek hadden gebracht, over de horizon en stapten zo lang en spichtig, maar toch niet werkelijk mager, haastig over de leemgrond, dat mijn grootmoeder opnieuw haar aardappel miste.”

 
Günter Grass (16 oktober 1927 – 13 april 2015)
David Bennent als Oskar in de film “Die Blechtrommel“ van Volker Schlöndorff uit 1979.

Lees verder “Günter Grass, Oscar Wilde, Alma Mathijsen, Guðbergur Bergsson, Eugene O’Neill, Gustaaf Peek”

Alma Mathijsen

De Nederlands schrijfster en journaliste Alma Mathijsen werd geboren in Amsterdam op 16 oktober 1984. In New York studeerde ze een half jaar Creative Writing aan het Pratt Institute. In 2011 studeerde ze af aan de Gerrit Rietveld Academie, afdeling Beeld & Taal. Daarvoor schreef ze columns in het online jongerenmagazine Spunk. In Het Parool schreef ze iedere week met Fanny van de Reijt in de zaterdagbijlage. Sinds 2008 schrijft ze voor nrc.next. In maart 2006 verscheen bij Prometheus haar verhalenbundel “Binnen spelen”, waarin ze seks heeft met dertien publieke figuren. Haar eerste roman, “Alles is Carmen”, verscheen in september 2011 bij De Bezige Bij. Mathijsen presenteerde ook het VPRO-programma Villa Live.

Uit: Alles is Carmen

“Ik ben Carmen. Ik raak veel spullen kwijt. De laatste twee jaar is mijn paspoort zoek. Wonderlijk dat er altijd een moment is geweest wanneer je het ding dat zoek is voor het laatst hebt aangeraakt. Die momenten vergeet ik blijkbaar. Ooit heb ik mijn moeders kat kwijt gemaakt. Ik was een boterham aan het smeren toen dat beest op het aanrecht bleef bedelen. Als straf had ik haar in de magnetron gezet, die gebruikt mijn moeder niet meer omdat je er kanker van krijgt.”
(…)

“Nog nooit heb ik zoveel liefde voor iemand gevoeld. Een liefde die ik niet ken. Onaards. Ik kan niet geloven dat andere mensen zich ooit zo hebben gevoeld. En als dat wel zo is, waarom hebben ze het er dan niet veel vaker over? Dit is meer dan Goddelijk. Dit is bovenaards. Alsof de planeten hun route om de zon via mij afleggen. Ze moeten door me heen en dat is wat ik nu voel. Saturnus, Jupiter, een meteorietenregen; ze willen allemaal tegelijk en ik kan het bijna niet meer aan.”
(…)

“Hoe kan je iemand liefhebben om je de volgende dag te bedenken? Ik begrijp dat niet. Het is oneerlijk. Mijn lippen worden droog, ik wrijf mijn gezicht wakker. Dan moet het nu, zeg ik tegen mezelf. Vanavond gaat de wereld leren, niet ik. Ik wil iets vertellen wat waar is.”

 
Alma Mathijsen (Amsterdam, 16 oktober 1984)