Jan Campert, Rupert Brooke, Radek Knapp, P. D. James, Marica Bodrozic, Mirko Wenig

 

Dolce far niente

 

 
Amstel Hotel en Hoge Sluis, Amsterdam door Titus Meeuws, 2012

 

Het lied van Amsterdam

Verlaat ’t Centraal en zie de stad,
die zich voor de stad ontvouwt
gelijk een waaier, baan naast baan,
van parelgrijs en goud.
Het parelgrijs der morgenlucht,
die over de Amstel stijgt,
het goud van zon en herfstseizoen,
dat al ten einde neigt.

Welk oord gij ook om haar verliet,
zij komt u tegemoet
met kaden, Damrak en de bBeurs
en schepen onder ’t roet,
met torens rank breed en sterk van steen
en rank van makelij
en, als ge goede oren hebt,
met roepen over ’t Y.

Daar is geen stad als Amsterdam
zoo ruim en zoo vertrouwd;
als ik een huis te bouwen had,
ik had het hier gebouwd
met vensters waar al ’t licht door stroomt,
dat van den Amstel slaat,
wanneer de winter ’t water stremt
en ’t volk te schaatsen gaat.

Wie ’s avonds voor die vensters staat
hij ziet den warmen gloed,
die boven Leidsche en Rembrandtplein
de wolken walmen doet doet;
hij ziet, wanneer hij oogen heeft,
de onbewogen wacht
van Heerengracht en Keizersgracht
bij ’t ingaan van de nacht.

Die, trouwloos van aard als ik,
eens Amsterdam verried,
hij vindt geen rust aleer zijn schuld
gedelgd is met een lied
en waar hij zwerft en wat hij zoekt
vindt hij ter wereld niet,
voordat hij weer de duiven rond
den Westertoren ziet.

En niet aleer zijn voetstap weer
de oude stad hervindt,
de Wallen, ’t Kolkje, de Zeedijk,
of voordat hij de wind
bij Schreierstoren heeft gevoeld
te waaien door zijn haar,
niet eer houdt Amsterdam voor hem
haar liefste vreugde klaar.

Want die het diepste wordt bemind
zij toeft in Amsterdam,
zoo brandt, in edel goud gevat,
‘t juweel gelijk een vlam,
en waar het hart slaat van mijn land
slaat ook haar franke hart
rood is haar mond, o Amsterdam,
en zie haar haren zwart.

Nu dit beeld mij niet meer verlaat,
bij dag niet noch bij nacht
weet ik dat ieder sterveling
wel eens wordt thuisgebracht.
Hij neemt zijn staf, hij schoeit den voet
en keert vanwaar hij kwam;
hij delgt zijn schuld en dicht een lied
voor haar en Amsterdam.

 

 
Jan Campert (15 augustus 1902 – 12 januari 1943)
Spijkenisse, Korenmolen Nooit Gedacht. Jan Campert werd geboren in Spijkenisse.

Lees verder “Jan Campert, Rupert Brooke, Radek Knapp, P. D. James, Marica Bodrozic, Mirko Wenig”

Dolce far niente,Tom Lanoye, Cees van der Pluijm, Pier Paolo Pasolini, Alfred Tennyson

 

Dolce far niente – Canal Parade

 

 
Canal Parade in een voorgaand jaar, Amsterdam

 

Zindelijkheidstraining

Net voor ik voorgoed uit Gent vertrek, een laatste
glas gaan drinken in Café Cirque Central, en hé!
Het snookerbiljart is gerepareerd! En, als door
het Lot georkestreerd, bemand, dat is het woord.
Met twee jonge gasten, jeunesse dorée, de een
al geiler dan de ander, elk om beurt over het laken
buigend met gespannen billen, stoot na stoot. En daar
 
is ze weer, even plots en onontkoombaar als
misselijkheid op zee, die eeuwige rotidee.
Dat wij, totterdood, een samenspel van zweet
en speeksel, zaad en slijmen, passie heten,
en dat het ons tot wanhoop drijft. Ik heb daar
al veel over nagedacht, vooral op café, maar
begrijpen? Nee. Ik zal er dan maar
weer ’s over
  
schrijven, allen vooruit: Lik mijn stijve lik
mijn kont geef de asbak eens door schat
je bent geweldig mwaaw hwaall
he hwoet
uid mwijn mwond met je lekkere met je lekkere dinges enfin
hoe heet het ook
alweer auw pas op je doet me pijn…
 
Fantastisch toch, dat
er gedichten zijn.

 

 
Tom Lanoye (Sint-Niklaas, 27 augustus 1958)
Cool Pool Player

 

Exodus

Er was een droom van duizend mooie jongens
Op witte paarden rijdend door de nacht
Met wapperende zachtfluwelen kleren

Ze hadden heel het leven in hun macht
De aarde draaide door hun galopperen
En waar zij reden, werd het nooit meer licht.

Hun schoonheid was alleen nog te bezweren
Door ’t magisch ritueel van een gedicht:
Er was een droom van duizend mooie jongens

Maar niemand kreeg die woorden uit zijn mond
Want wie hen zag, versteende waar hij stond

 

 
Cees van der Pluijm (12 januari 1954 – 14 december 2014)
De Cubaanse acteur Mario Cimarro op een wit paard

 

Uit: Seven Poems for Ninetto

5/
The wind screamed through the Piazza dei Cinquecento
as in a Church –there was no sign of filth.
I was driving alone on the deserted streets.  It was almost 2 am.

In the small garden I see the last two or three boys,
neither Roman nor of the peasantry, cruising for
1000 lire. Their faces are stone cold.  But they have no balls.

I stopped the car and called out to one of them.
He was a fascist, down on his luck, and I struggled
to touch his desperate heart. 

But in the dark I could see him watching me.
You have come with your car and had your fun, Paolo.
The degenerate individual was here next to you. He is your double.
Cheap stolen trinkets hang from his car window.

Now you must leave
but where can you go? He is always there.

 

 
Pier Paolo Pasolini (5 maart 1922 – 2 november 1975)
Ninetto Davoli

Lees verder “Dolce far niente,Tom Lanoye, Cees van der Pluijm, Pier Paolo Pasolini, Alfred Tennyson”

Dolce far niente, William Shakespeare, A. E. Housman, Friedrich Schiller, Gerrit Krol

 

Dolce far niente – Canal Parade

 

 
Gay Pride 2015, Amsterdam

 

Sonnet 104 – To me, fair friend, you never can be old

To me, fair friend, you never can be old,
For as you were when first your eye I ey’d,
Such seems your beauty still. Three winters cold,
Have from the forests shook three summers’ pride,
Three beauteous springs to yellow autumn turn’d,
In process of the seasons have I seen,
Three April perfumes in three hot Junes burn’d,
Since first I saw you fresh, which yet are green.
Ah! yet doth beauty like a dial-hand,
Steal from his figure, and no pace perceiv’d;
So your sweet hue, which methinks still doth stand,
Hath motion, and mine eye may be deceiv’d:
For fear of which, hear this thou age unbred:
Ere you were born was beauty’s summer dead.

 

 
William Shakespeare (23 april 1564 – 23 april 1616)
Joseph Fiennes als de jonge Shakespeare in de film Shakespeare in Love, 1998

 

You smile upon your friend to-day

You smile upon your friend to-day,
To-day his ills are over;
You hearken to the lover’s say,
And happy is the lover.

‘Tis late to hearken, late to smile,
But better late than never;
I shall have lived a little while
Before I die for ever.

 

 
A. E. Housman (26 maart 1859 – 30 april 1936)

 

Die Freundschaft

Freund! genügsam ist der Wesenlenker –
Schämen sich kleinmeisterische Denker,
Die so ängstlich nach Gesetzen spähn –
Geisterreich und Körperweltgewühle
Wälzet eines Rades Schwung zum Ziele;
Hier sah es mein Newton gehn.

Sphären lehrt es, Sklaven eines Zaumes,
Um das Herz des grossen Weltenraumes
Labyrinthenbahnen ziehn –
Geister in umarmenden Systemen
Nach der grossen Geistersonne strömen,
Wie zum Meere Bäche fliehn.

War’s nicht dies allmächtige Getriebe,
Das zum ew’gen Jubelbund der Liebe
Unsre Herzen an einander zwang?
Raphael, an deinem Arm – o Wonne!
Wag’ auch ich zur grossen Geistersonne
Freudigmuthig den Vollendungsgang.

Glücklich! glücklich! dich hab’ ich gefunden,
Hab’ aus Millionen dich umwunden,
Und aus Millionen mein bist du –
Lass das Chaos diese Welt umrütteln,
Durcheinander die Atomen schütteln;
Ewig fliehn sich unsre Herzen zu.

Muss ich nicht aus deinen Flammenaugen
Meiner Wollust Wiederstrahlen saugen?
Nur in dir bestaun’ ich mich –
Schöner malt sich mir die schöne Erde,
Heller spiegelt in des Freunds Geberde
Reizender der Himmel sich.

Schwermuth wirft die bangen Thränenlasten,
Süsser von des Leidens Sturm zu rasten,
In der Liebe Busen ab;
Sucht nicht selbst das folternde Entzücken
In des Freunds beredten Strahlenblicken
Ungeduldig ein wollüst’ ges Grab?

Stünd’ im All der Schöpfung ich alleine,
Seelen träumt’ ich in die Felsensteine,
Und umarmend küsst’ ich sie –
Meine Klagen stöhnt’ ich in die Lüfte,
Freute mich, antworteten die Klüfte,
Thor genug! der süssen Sympathie.

Todte Gruppen sind wir – wenn wir hassen,
Götter – wenn wir liebend uns umfassen!
Lechzen nach dem süssen Fesselzwang –
Aufwärts durch die tausendfachen Stufen
Zahlenloser Geister, die nicht schufen,
Waltet göttlich dieser Drang.

Arm in Arme, höher stets und höher,
Vom Mongolen bis zum griech’schen Seher,
Der sich an den letzten Seraph reiht,
Wallen wir, einmüth’gen Ringeltanzes,
Bis sich dort im Meer des ew’gen Glanzes
Sterbend untertauchen Mass und Zeit. –

Freundlos war der grosse Weltenmeister,
Fühlte Mangel – darum schuf er Geister,
Sel’ge Spiegel seiner Seligkeit!
Fand das höchste Wesen schon kein gleiches,
Aus dem Kelch des ganzen Seelenreiches
Schäumt ihm – die Unendlichkeit.

 

 
Friedrich Schiller (10 november 1759 – 9 mei 1805)
Borstbeeld in Rudolstadt

Lees verder “Dolce far niente, William Shakespeare, A. E. Housman, Friedrich Schiller, Gerrit Krol”

Dolce far niente, Hendrik Marsman, Gerrit Komrij, Hans Warren, James Baldwin

Dolce far niente – Canal Parade

 

 
Gay Pride, Amsterdam

 

Twee vrienden

De maan maakt den nacht tot een sneeuwwit veld.
een man heeft zijn vriend van zijn leven verteld:

er is door dit spreken een wonder gebeurd:
hun harten zijn zoozeer eender gekleurd

dat de een als hij soms naar den ander ziet
bij zichzelven zegt: maar ben ìk dat niet?

een vrouw; nog een vrouw; een verterend gemis.
het is alsof alles ten einde is:

want één hart blijft thuis en één hart gaat op reis
maar geen van twee vindt het Paradijs.

 
Hendrik Marsman (30 september 1899 – 21 juni 1940)
Met zijn vrouw in 1934

Lees verder “Dolce far niente, Hendrik Marsman, Gerrit Komrij, Hans Warren, James Baldwin”

Dolce far niente (De Jordaan, Israël Querido)

Dolce far niente

 

 

 

Noorderkerk, Pieter Schenk, circa 1708

 

 

 

Uit: De Jordaan: Amsterdamsch epos

 

“Nu draafde de buurtpraat over een nieuwe roomijs-bedoening van Jans, nicht van Trui, die wel met gedofte duiten aan het werk zou zijn gegaan; over slenter-tochtjes langs de Maandagmarkt van Westerstraat en Noorderbuurt; over het vreeselijke gehaaide wijf uit de Krommert, die met twee broers leefde en haar mooie lijf verspilde aan een paar woeste schooiers. Plots sprongen ze op den rug van Malle Mien, van wie ze wisten dat ze zich drie jaar lang had laten blauw ranselen door haar dronken man, zonder een pink verweer, en die nu hém ram gaf, zonder dat hij een vin vertrilde. Zoo ziedde de buurtpraat rond, zich moeiend in alles, de meest persoonlijke gebeurtenissen tot op den grond omwoelend met een woedenden hartstocht en een snijdende veroordeeling.

Een vriendin van Trien de Soepketel schold op den broeder van het kliniekje in de Willemstraat.

– Sau’n luydborstige proppeschieter…. heí most d’r ’n krèp ofer se lèmpies….

– Dèt sel je loate…. onderbrak Neeltje met drift…. dèt is d’r ’n engel fèn ’n mènnetje…. ik hep er naujt nie sau’n fènt beleifd….

Al de praat-vrouwen vielen Neeltje bij, roemden de goedhartigheid van den broeder. Trien’s vriendin werd giftig en de punt van haar spitsen neus krijtbleek. Haár jongen had de vent met een grauw en een snauw wéggebonjourd, vertelde ze.

– Sau’n lefgauser…. sau’n ribbemaus….

Koekjes Na niesde schrikkerig-kort.

 

 

 

Straat in de Jordaan, Jan Korthals (1916 – 1972)

 

 

– Sie je wel dèt ’t woar is,…. lachte Trien,…. se niest d’rop.

– Loa jullie die nèfke mit rust…. hitste de blonde deern ertusschen…. omdèt d’r keirel flikt mit de peise hep jullie de pest in….

– Nei, nei…. kaàk-nouerissies…. nei… nei…. kaàk…. nei…. stotterde Rolrug…. Hei…. hei… ùg, hoe heit ie nou tug….

– Wie?…. wèt?

– Ug…. hoe heit ie tug?…. hoe….

– Gauj d’r moar ’n dwèrsstroat uyt…. lolde Trien. Rolrug wou iets heel wijs-bemiddelends er tusschenin dringen, maar ze lieten hem niet verder komen dan zijn ‘kaàkerissies’. Juist zijn gestotter sloeg den toorn weer over in spot en lach. –

– Seg Rolrug,…. je mot leire braàje…. hoonde de vrouw met het zweer-gezicht.

– Achter ’t orregel fèn Lànge Jèn…. immes!…. schaterde de sigarenmaakster…. twei steikies feùr ’t noadje!….

– Kaàk, ’n fraàje-jonge, mit lang hoar, – wie-doet-je-wèt…., gierde Trien.

Zelfs Lientje de Mosterdbak pruttelde een grapje mee over Jaap Bronk. – Onder het hoonend geschimp voelde de bochel weer sterker zijn onmacht. Zijn dooréén-gekroesde, zwarte brauwen trokken nijdig saâm, hingen laag-dreigend op zijn schelle oogen. – Maar weer zweeg hij. Eerst zou hij nog een krakertje pakken bij Moeke in de Anjelier en dan maar naar de vlet slobberen. –            “

 

 

Israël Querido (1 oktober 1872 – 5 augustus 1932)

 

 

Zie voor de schrijvers van de 11e augustus ook mijn blog van 11 augustus 2011 deel 1 en eveneens deel 2.

Driek van Wissen, Rupert Brooke, Radek Knapp, Marica Bodrozic, Mirko Wenig

Dolce far niente

 

 

 

Gay Pride, Amsterdam

 

 

Gay Pride

Een bonte stoet van boten vaart voorbij,
Bemand door halfontklede manspersonen
Die zonder gêne hun geaardheid tonen,
Maar kijk, een onderzeeër sluit de rij.

Daar zitten homo’s in uit de Antillen
Die niet graag op de televisie willen

 

 

Driek van Wissen (12 juli 1943 – 20 mei 2010)

Lees verder “Driek van Wissen, Rupert Brooke, Radek Knapp, Marica Bodrozic, Mirko Wenig”

Dolce far niente (Amsterdam, J. C. Bloem)

Dolce far niente

 

De Dapperstraat

 

 

De Dapperstraat

Natuur is voor tevredenen of legen.
En dan: wat is natuur nog in dit land?
Een stukje bos, ter grootte van een krant,
Een heuvel met wat villaatjes ertegen.

Geef mij de grauwe, stedelijke wegen,
De’ in kaden vastgeklonken waterkant,
De wolken, nooit zo schoon dan als ze, omrand
Door zolderramen, langs de lucht bewegen.

Alles is veel voor wie niet veel verwacht.
Het leven houdt zijn wonderen verborgen
Tot het ze, opeens, toont in hun hogen staat.

Dit heb ik bij mijzelven overdacht,
Verregend, op een miezerigen morgen,
Domweg gelukkig, in de Dapperstraat.

 

J. C. Bloem (10 mei 1887 – 10 augustus 1966)

 

Zie voor de schrijvers van de 23e augustus ook mijn blog van 23 augustus 2011 deel 1 en eveneens deel 2.

Dolce far niente (Amsterdam, Theo Thijssen)

Dolce far niente

Uit: Jongensdagen

‘Juffrouw, m’n broertje kocht daarnet een pakje postzegels van drie cent, maar er zit zoowat niks in. Nou staat hij buiten te huilen, – Ko kreeg zelf tranen in z’n oogen van de gedachte – en of u het nou niet ruilen wil.’

‘Heeremenschen!’ riep de juffrouw verontwaardigd uit, en zij maakte zich gereed weer naar achter te gaan. ‘Heeremenschen, sta je dáárvoor volk te schreeuwen. Ruilen doen we niet, hoor.’

Ko bleef haar sprakeloos aankijken; de enveloppe hield hij haar voor.

‘Ga maar gauw m’n winkel uit, marsch!’ zei de juffrouw.

‘Maar voor drie centen is toch afzetterij!’ riep toen Ko ineens uit.

‘Heb ik van me leven!’ schreeuwde de juffrouw, en zij kwam achter haar toonbank vandaan geloopen, regelrecht op Ko af. Die holde weg, den winkel uit. Midden op straat bleef hij staan. ‘Afzetter!’ riep hij. Henk kwam naar hem toe; hij begreep alles. ‘Afzetter!’ schreeuwde hij mee.

De juffrouw keek niet eens meer, en ging weer naar haar kamer achter den winkel.

Een man bleef staan op straat. ‘Wat is er?’ vroeg hij nieuwsgierig.

Het was een meneer; een groote, deftige meneer. Misschien kon die helpen. Ko begon te vertellen; hij liet de enveloppe zien.

 


Zicht vanuit de Jordaan op de Westerkerk

 

Verschillende, en buitenlandsche staat er op!’ zei Henk.

‘En dàt zit er in!’ sprak Ko bitter; en hij liet den heer de postzegels zien.

‘’t Zijn toch mooie postzegels, voor drie centen,’ meende de heer. Hij lachte even en liep verder.

Stom van verbazing keken de broers elkaar aan. Dát mooie postzegels!

‘Laat dan nòg eens kijken,’ zei Henk.

En voor den derden keer keken ze de postzegels na. Er was geen enkele bijzondere bij. Ze wierpen woedende blikken naar het winkeltje.

‘Ga mee maar, Henk!’ zei toen Ko, ‘ga nou maar mee naar huis. Tegen zulke afzetterij kunnen wij niet op.’

En hij nam de mand weer aan z’n arm, en stapte voort.

Henk volgde met een bedrukt gezicht en sprak geen woord.

Zoo liepen ze stil door tot de Westermarkt.

‘Jammer, hè?’ vroeg Ko zacht.

‘Wat?’ kwam Henk onnoozel.

‘Van je drie centen,’ antwoordde Ko.

Henk zuchtte eens, en gaf geen antwoord. Het wàs hard.“

 


Theo Thijssen(16 juni 1879 – 23 december 1943)
Beeld van Theo Thijssen in de Amsterdamse Jordaan door Hans Bayens

 

Zie voor de schrijvers van de 22e augustus ook mijn blog van 22 augustus 2011 deel 1 en eveneens deel 2.

Dolce far niente (Amsterdam, Gerard Reve)

Dolce far niente

 

Uit: De Avonden

 

“Het was nog donker, toen in de vroege morgen van de tweentwintigste december 1946 in onze stad, op de eerste verdieping van het huis Schilderskade 66, de held van deze geschiedenis, Frits van Egters, ontwaakte. Hij keek op zijn lichtgevend horloge, dat aan een spijker hing. Kwart voor zes, mompelde hij, het is nog nacht. Hij wreef zich in het gezicht. Wat een ellendige droom, dacht hij. Waar ging het over? Langzaam kon hij zich de inhoud te binnen brengen. Hij had gedroomd, dat de huiskamer vol bezoek was. Het wordt dit weekeind goed weer, zei iemand. Op hetzelfde ogenblik kwam een man met een bolhoed binnen.


Op de hoek: Jozef Israëlskade (Schilderskade 66)

 

Niemand lette op hem en hij werd door niemand begroet, maar Frits bekeek hem scherp. Opeens viel de bezoeker met een zware bons op de grond.
Was dat alles? dacht hij. Wat gebeurde er verder? Niets, geloof ik. Hij sliep weer in. De droom ging voort, waar hij was opgehouden. De man lag, met de bolhoed over zijn gezicht gedrukt, in een zwarte doodskist, die in een hoek van de kamer op een lage tafel stond. Die tafel ken ik niet, dacht hij, zou die geleend zijn? Hij keek in de kist en zei luid: Daar zitten we in ieder geval morgen nog mee opgescheept. Dat hoeft niet, zei een man met een kaal hoofd, een rood gezicht en een bril, wedden dat ik de begrafenis nog op vanmiddag twee uur geregeld kan krijgen?
Hij werd opnieuw wakker. Het was twintig minuten over zes. Ik ben al uitgeslapen, zei hij bij zichzelf, daarom word ik zo vroeg wakker. Ik heb nog een flink uur.
Hij sluimerde langzaam in en trad voor de derde maal de huiskamer binnen. Er was niemand. Hij liep op de kist toe, keek erin en dacht: Hij is dood en begint te bederven.

(…)

 


In het midden: Jozef Israëlskade (Schilderskade 66)

 

“Een heerlijke verkwikkend ochtendwandeling’ mompelde hij. Bij het afdalen van de trap kefte een hond bij de benedenburen, toen hij hun deur passeerde. Hij trok de straatdeur zacht dicht en volgde de met ijs bedekte gracht tot de rivier. Die, uitgezonderd in het midden, met een donkere ijslaag was toegevoren.”

 

Gerard Reve (14 december 1923 – 8 april 2006)

 

Zie voor de schrijvers van de 20e augustus ook  mijn blog van 20 augustus 2011`deel 1 en eveneens deel 2 en eveneens deel 3.

» Reageer (0)

Dolce far niente (Amsterdam, Mezrab, verhalen aan het IJ)

Dolce far niente

 

De Iraanse dichter, zanger, acteur en politiek wetenschapper Fereydoun Farrokhzad werd geboren op 7 oktober 1938 Teheran. Farokhzad voltooide de opleiding politieke wetenschappen met een doctoraat in de Bondsrepubliek Duitsland. Hij was de jongere broer van de beroemde Perzische dichteres Forough Farrokhzad. Farokhzad wordt nog steeds beschouwd als een van de meest bekende zangers en entertainers van de moderne Iraanse muziek geschiedenis. Veel sterren van de Iraanse muziek scene van de jaren 1970 bereikten in zijn uitzendingen een grotere bekendheid. In politieke opzicht zette Farokhzad zich in voor een seculiere koers en voor de scheiding tussen staat en religie. Hij pleitte voor het herstel van het Iraanse Keizerrijk op een democratische grondslag en thematiseerde dat, net zo goed als zijn verzet tegen de heersende geestelijken sinds 1979, in politieke strijdliederen. Als criticus van het theocratische regime in Iran vanaf 1979 werd hij op 6 Augustus vermoord in 1992 in zijn huis in Bonn. Fereydoun Farrokhzad werd begraven op de Bonner Nordfriedhof.

 

Atombombe


Sie wollen uns überzeugen,
dass es nur ein weisser Pilz ist –
der mit den Pappeln flüstert.
Oder ein Pfau der gerade sein Rad schlägt.
Aber der weisse Pilz hat schwarze Schatten –
und der junge Pfau trägt giftige Pfeile.
Man kann ein Buch –
über den Kopf halten –
und an Wunder glauben.
Man kann auch wie ein kranker Hund –
unter den Tisch kriechen –
und sich einen besseren Tod wünschen.

 


Mezrab, naast het Wilhelmina Pakhuis, Veemkad

 

Warmates


Warmates, Warmates were human and free
Men and women of pride and simplicity
Had put themselves amongst the nation’s unrest
Warmates, Warmates

Their death cloths, tri color Flag of Iran
In their minds, nothing but a promise and a pact
The pact which would charge them in the battlefield
Warmates, Warmates

They were loaded with the love of nation
They were away from temptations of the spirit and body
They were the green sincerity of “The Word”
Warmates, Warmates

Warmates were the heroes of dignity
All their lives, they have struggled only for one goal
Until they had opened the doors of freedom
Warmates, Warmates

Warmates were like rain drops
Pure and honest, they were Warmates to all lovers
They were the lion and sun of the Iranian Flag
Warmates, Warmates

They have risen up and become martyrs
They have climbed beyond the inferior human needs
They have reached the pure human integrity
Warmates, Warmates

They have risen and died for us
They have died amongst our arms
They have left us the pieces of motherland
Warmates, Warmates

The children who will be born tomorrow
Will know about the story of our Warmates
Will read their names upon the sunshine
Warmates, Warmates

Where are those brave men and women today?
That our being is due to their uprising!
That their hearts are beating inside the Iranian Flag
Warmates, Warmates

Once again we will all gather around
We will speak of our Warmates
We will write in the history and on the sorrow, about our
Warmates, Warmates

Thousands of springs and summers will come and go
Thousands of snows and rains will fall
Masses will once again love “The essence of Love”
By the will of our
Warmates, Warmates ……

 

Vertaald door Ahreeman X

 



Fereydoun
Farrokhzad (7 oktober 1938 – 6 augustus 1992)

 

Zie voor de schrijvers van de 18e augustus ook mijn blog van 18 augustus 2011 deel 1 en eveneens deel 2.