Armando, Ton Anbeek, Michaël Zeeman, Doris Mühringer, Stephan Sarek, Jayne-Ann Igel, Einar Már Gudmundsson, Jens Rehn, William March, Justinus Kerner, Samuel Johnson, Omer Karel De Laey, Jan Mens, Tomás de Iriarte, Judite Maria de Carvalho

De Nederlandse kunstschilder, beeldhouwer, dichter, schrijver, violist, acteur, journalist, film-, televisie- en theatermaker Armando werd geboren op 18 september 1929 in Amsterdam. Zie ook mijn blog van 18 september 2006.en ook mijn blog van 18 september 2009

hij zegt

hij zegt: jij.
hoe.
gewapend staan, gehoorzaam.
tucht.

zichtbaar.
versteende leegte grijs en ijzer.
tucht.

armando1

Armando: Werkmanmonument in Groningen

 

u begrijpt mij niet

u begrijpt mij niet wij vochten tegen
een vijand een vijand begrijp mij toch
ons werd verteld dat er een vijand was
ja we hadden een vijand nodig

u begrijpt mij niet u begrijpt niet
dat er oorlog was ik was degene van toen

 armando2

Armando (Amsterdam, 18 september 1929)

 

De Nederlandse schrijver en letterkundige Ton Anbeek werd geboren in Ede op 18 september 1944. Zie ook mijn blog van 18 september 2008 en ook mijn blog van 18 september 2009.

Uit: ‘Niet het moment voor experimenten’. De twee gezichten van de jaren vijftig

“Omdat dit artikel gaat over de relatie tussen literatuur en geschiedenis, wil ik beginnen met een citaat uit een roman. In Gesloten huis van Nicolaas Matsier, een boek dat men een archeologische afgraving van de jaren vijftig zou kunnen noemen, bladert de ik-figuur in een kookboek dat door de firma Honig is uitgegeven. Dan staat er: ‘Ik kan er maar niet genoeg van krijgen. Dit kookboekje, dat zo goed past bij de kleine keukens van de jaren vijftig, bij de saaie soberheid, bij de onversierde utiliteit, bij de nette armoe- ik zou het wel uit mijn hoofd willen leren, met plaatjes en al.’

‘Saaie soberheid’: die woorden komen dicht bij de typering die Kossmann bedacht: ‘jaren van tucht en ascese.’ Wat betreft die ascese, geen enkele studie weet zo de lichaamloosheid van die periode op te roepen als juist het boek van Matsier. Het lijf bestond niet, seks was iets van horen zeggen, kinderen werden onbevlekt ontvangen.

Bij Kossmann en Blom vindt men het bekende beeld van de jaren, vijftig, dat ook oprijst uit de speciale aflevering die Groniek in 1989 aan die periode wijdde: Nederland was een verzuilde consensusmaatschappij, in veel opzichten viel er nauwelijks een breuk met de jaren dertig te bespeuren. Er werd hard gewerkt. Men zeurde niet, want men was met weinig tevreden (wat bijna zou verleiden tot moralistische beschouwingen over onze eigen verzadigde maar o zo ontevreden tijd).

Wel hadden er vlak voor en na de bevrijding ideeën over een heel nieuw, anders vaderland bestaan. Maar, schrijft Blom, ‘onder de heersende omstandigheden (…) was het juist niet het moment voor experimenten, politiek of sociaal.’ De modale Nederlander zag zich immers geconfronteerd met een aantal gigantische problemen. Daar was, wereldwijd, de dreiging van een nieuwe wereldoorlog, waarbij deze keer het gruwelijke nieuwe wapen, de atoombom, zou worden ingezet. Daar kwam voor Nederland nog bij dat de rijke kolonie Indië in opstand kwam: ‘Indië verloren, ramspoed geboren.’ En vele individuele levens werden beklemd door de woningnood.”

anbeek

Ton Anbeek (18 september 1944)

 

De Nederlandse dichter, schrijver, journalist en literair criticus Michaël Zeeman werd geboren op Marken op 12 september 1958. Zie ook mijn blog van 18 september 2008. Michaël Zeeman is op 27 juli van dit jaar overleden. Zie ook mijn blog van 28 juli 2009. en ook mijn blog van 18 september 2009.

Fragmenten

Het is geen huis dat ik voor jou
heb kunnen bouwen geen dak dat ik
uit riet gevlochten heb geen bed
dat ik heb uitgelegd.

De zomers waren droog, het koren
dat niet eens mijn enkels haalde,
de vruchten zonder vlees, waar
die nu niet van aarde meer te
scheiden hun netten vulden trok
ik lange sporen door het zand.

Ik zei jij half nog maar ontwaakt
jij tastend in het ochtendlicht
jij rillend nog in kamerjas en
vechtend met je slaperige vingers
en zoekend nog naar nachtelijke warmte:

het staat er niet er waren enkel
letters, leestekens, een regel of
wat. Zoveel te zeggen nog
in een al vergeten huis.

 

Noli me tangere

Noli me tangere: Bemin mij
voor een avond met jouw ogen,
ontketen mij, bevrijd mij van die
nooit genezen pijn. Dan kan ik
jou op vleugels dragen.

 zeeman

Michaël Zeeman (18 september 1958 – 27 juli 2009)

 

De Oostenrijkse dichteres en schrijfster Doris Mühringer werd geboren op 18 september 1920 in Graz. Na het einde van de Tweede Wereldoorlog werkte Mühringer in Salzburg als vertaler en als redacteur voor verschillende uitgeverijen. Tijdens deze activiteiten ontmoette ze de Weense schrijver en criticus Hans Weigel die haar literaire talent erkende en aanmoedigde. In 1954 publiceerde Weigel sommige gedichten van haar in zijn literaire tijdschrift Stimmen der Gegenwart. Mühringers werk werd vervolgens bekroond met de Georg Trakl-prijs voor poëzie. Doris Mühringer schreef vooral gedichten en kort proza en een aantal prentenboeken voor kinderen. Hoewel ze regelmatig lezingen bijwoonde en in 1969 op een lezingentournee ging in de Verenigde Staten zag Mühringer zichzelf als mensenschuw. In de volgende jaren werd Mühringers werk bekroond met de Literatuurprijs van de provincie Stiermarken en de Zilveren Medaille van de Oostenrijkse hoofdstad Wenen. 2001 ontving zij de Oostenrijkse Staatsprijs voor Literatuur voor kinderen

Fragen und Antworten

Hast du dein Netz über der Welt
ausgeworfen?
Ich habe mein Netz ausgeworfen.
Woraus hast du‘s gestrickt?
Aus Garn.
Was hast du für Garn genommen?
Seide, Nessel, Spinnweb und Stahl.
Woher hast du’s gewonnen?
Seide aus meiner Mutter Greisenhaar.
Nessel von meines Gatten Augen im Ehebett.
Spinnweb von meiner Schwester
Brautringlein.
Stahl von meiner Amme hölzernen
Rosenkranz.
Wie lange hast du am Netz gestrickt?
Hundert Jahr.
Wohin hast du dein Netz geworfen?
Über Berg und Tal.
Was hast du darin gefangen
Federchen. Federchen.
Ist das genug?
Es ist die Welt.

 

Reisen wir

Reisen wir
Aber wohin
frage ich
Heimwärts
Aber wo ist das
frage ich
Innen
sagte die Stimme.

mühringer

 Doris Mühringer (18 september 1920 – 26 mei 2009)

 

De Duitse dichter en schrijver Stephan Sarek werd geboren op 18 september 1957 in Berlijn.

Na een commerciële opleiding werkte hij als brandweerman, tuinarchitect, ziekenbroeder, radio-officier en in 250 films en televisieseries. Hij is echter het bekendst als de auteur van talrijke romans en korte verhalen, waarvan sommige ook werden gepubliceerd in bloemlezingen en als audioboek. Sarek woont in Berlijn.

Der Spiegel

Ich sah in den Spiegel ohne mich zu sehen,
und wusste sofort, jetzt ist es gescheh´n.
Und betrauerte mich, der ich so spurlos verschwand,
bis ich merkte, dass ich vor einem Fenster stand.

Dann stand ich vor dem Fenster und erkannte nur mich,
zumindest ein Bild, dass dem meinen glich.
Und als ich erschreckt hinter mich sah,
bemerkte ich, dass die Welt verschwunden war.

Geblieben nur noch ein weißes Grau,
uneben, rissig und irgendwie rau.
Da fiel ich zu Boden, hob die Arme und flehte
bis ich merkte; hey, du kniest ja vor deiner Raufasertapete.

Jetzt hab ich verspiegelte Fenster bestellt
Und wohin ich nun seh,
seh ich mich – und die Welt.

 

Du
(für M.)

Manchmal fühle ich dich hinter mir stehen,
doch wenn ich mich dann umdrehe,
bist du nicht da.

Manchmal denke ich, ich wäre ganz allein,
doch dann fühle ich,
du stehst hinter mir.

Wo auch immer du bist:
Stets habe ich Angst,
dich zu verlieren.

Wie gern würde ich diese Angst
eintauschen
gegen dich.

sarek

Stephan Sarek (Berlijn, 18 september 1957)

 

De Duitse schrijfster Jayne-Ann Igel werd als Bernd Igel op 18 september 1954 in Dresden geboren. Jayne-Ann Igel volgde een bibliotheekopleiding en werkte bij de Duitse Bibliotheek in Leipzig. In de jaren 1978 tot 1982 studeerde zij theologie, maar zij maakte de studie niet af. Gedurende deze tijd, begon Igel wel te schrijven. In 1989 publiceerde zij, na een reeks van in eigen beheer uitgegeven boeken haar eerste dichtbundel in de serie ” Poesiealbum” van de DDR-uitgeverij Neues Leben, nog onder haar oude naam. Pas na een geslachtsverandering in 1990 is haar officiële naam Jayne-Ann Igel.

Uit: Berliner Tatsachen

»Die schatten waren knapp, sommers, wenn er um die mittagsstunde im ort eintraf und mutters laden geschlossen war wie die anderen geschäfte, es keinen grund gab, auf die straße hinauszutreten, es sei denn für einen wie ihn, der allen grund zu haben schien, unerkannt die dürftige schattenwand entlang zu treiben, all dieser einsilbigen hausgewänder und hofgemäuer schlagschatten; unter den füßen war der grund dann kaum zu spüren, man konnte meinen, daß der bursche flog, zum marktplatz hin, erst dort wechselte er die straßenseite … Trieb er also in diesem rinnsal dunklen wassers dorthin, wo er nicht mehr zuhause war, tauchte der schopf ab und an auf, glänzte matt das haar, wenn der schlagschatten allzu knapp bemessen, und so er fehlte, fand er die augenbrauen sämtlicher häuser hochgezogen …«

igel

 Jayne-Ann Igel (Leipzig, 18 september 1954)

 

De IJslandse dichter en schrijver Einar Már Gudmundsson werd op 18 september 1954 geboren in Reykjavík. Hij publiceert gedichten verhalen, kinderboeken en romans. Met Engelen van het universum brak hij internationaal door. Het boek werd in 1995 bekroond met de Literatuurprijs van de Noordse Raad. 2005 verscheen Goðheimar bernskunnar (Childhood Mythologies) een verzamelbundel waarin de drie boeken die bekend staan als de Reykjavik-trilogie opnieuw werden uitgegeven.

Don’t Speak of Large Nations

Don’t speak of large nations and small nations,
outposts, corners and peripheries.
This is a globe; its centre
rests beneath your feet
and shifts its ground and follows
you wherever you go.
Here is the land
where the continents correspond
in their quest for silence and rock.
Behold the glacier,
how it pounds through the blue
like a polar bear crossing the world.
In the dream a door opens
and the darkness flows
like tears through sleep.

Here is the land
where time drops
like a newspaper through a letter-hole,
but there is no subscriber,
no space,
only fathomless depths
where the stars glitter.
When we sink
into the swamp of night
we drag ourselves up by the hair.

The Milky Way
is a street in a little hamlet,
fate a net
that spreads over the houses,
we drink a toast
with the deep ocean between us.
The northern lights
burn by the path.

 

Vertaald door Bernard Scudder

 Gudmundsson

Einar Már Gudmundsson (Reykjavík, 18 september 1954)

 

De Duitse schrijver Jens Rehn werd als Otto Jens Luther op 18 september 1918 in Flensburg geboren. Jens Rehn groeide op in Berlijn als zoon van de kamerzanger Paul Luther. Na de middelbare school en het conservatorium maakte hij vanaf 1937 carrière als officier bij de marine. Tijdens de Tweede Wereldoorlog was hij van 4 Juni 1943 tot en met 15 Juli 1943 commandant van de onderzeeër U-135. In 1943 raakte hij voor vier jaar in gevangenschap, een tijd die hij doorbracht in Afrika, Canada en Engeland. Van 1947 tot 1949 was hij freelancer, van 1950 tot 1981 redacteur van de literaire afdeling van het RIAS in Berlijn. Naast zijn werk als redacteur componeerde Rehn, schreef hij een reeks hoorspelen en reisde hij veel naar het Verre Oosten, India en de Verenigde Staten. Zijn roman Nichts in Sicht, waarin hij werkte zijn oorlogservaring verwerkte kreeg veel erkenning.

Uit: Nichts in Sicht

„Gegen Abend wachte der Einarmige wieder auf. Der Arm schmerzte dort, wo er nicht mehr war.
Der Himmel war ein weit ausgebreiteter Kardinalsmantel. Auf der See lagen Tuschkastenfarben.
Er suchte nach der Zigarettenschachtel und konnte dann kein Streichholz anreißen: die zweite Hand fehlte. Er behielt die Zigarette zwischen den Lippen. Die Zunge lag ihm holzig und dumm im Mund. Den Anderen weckte er jedoch nicht auf. Er freute sich, daß der Andere überhaupt da war, beugte sich vor und sah ihm in das schlafende Gesicht. Nur die Stirn leuchtete. In den Höhlungen und Falten lagen violette Schatten. Die Lippen sahen borkig aus. Wie Kiefernrinde, dachte er. Oder wie die Schwarte von verbranntem Braten.
Er nahm die Zigarette aus dem Mund und fühlte auf seinen eigenen Lippen nach. Es war dasselbe. Gesprungen und borkig.
Man merkt alles immer erst, wenn man es sieht, dachte er und versuchte nochmals, das Streichholz anzuzünden. Es ging nicht. Er klemmte die Schachtel zwischen die Knie, aber seine Beine zitterten plötzlich so stark, daß die Schachtel herunterfiel. Es ging einfach nicht. Er fühlte das Papier der Zigarette aufreizend glatt zwischen seinen gesprungenen Lippen.
Er suchte den Horizont ab. Es war nichts in Sicht.
So ist das also, überlegte er. Betsy wird sich wundern, daß ich Linkshänder geworden bin. Vermutlich wird sie sich nicht wundern. Dulce et decorum est pro patria mori.“

 rehn

Jens Rehn (18 september 1918 – 3 januari 1983)
Boekcover (Geen portret beschikbaar)

 

De Amerikaanse schrijver William March, pseudoniem van William Edward Campbell werd geboren op 18 september 1893 in Mobile, Alabama. Hij was een gevoelig kind dat al vroeg belangstelling had voor literatuur. Al op twaalf jarige leeftijd schreef hij een gedicht van 10.000 woorden, maar zijn ouders zagen geen heil in de literaire ambities van hun zoon. Op 5 juni 1917, Registration Day, nam hij dienst in het leger. Hij werd ingelijfd bij de mariniers. Company F was zijn eenheid. In Frankrijk nam hij deel aan de aanval op Bois de Beleau, de gevechten bij Soisson, St.-Mihiel en Blanc Mont, en deed hij mee aan het Meuse-Argonne offensief. William was een moedig soldaat. Vooral in het gevecht om Blanc Mont onderscheidde hij zich. Hij kreeg voor zijn betoonde moed een aantal belangrijke onderscheidingen. Vanaf het begin had hij een ambivalente houding jegens zijn oorlogservaringen. Aan de ene kant was hij, zoals vele van zijn ‘lotgenoten’, zwaar getraumatiseerd door de gruwelijkheden die hij had meegemaakt, maar aan de andere kant toonde hij zich trots dat hij vanaf het voorjaar van 1918 tot de wapenstilstand aan alle belangrijke acties van de mariniers had deelgenomen. Na de oorlog ging het William maatschappelijk voor de wind. Vooral na zijn indiensttreding bij de Waterman Steamship Corporation in Mobile steeg zijn ster snel. Tegen de tijd dat hij tien jaar na het einde van de oorlog het New Yorkse kantoor van die maatschappij oprichtte was hij al een man in bonis. Om zijn innerlijke demonen uit te drijven begon hij in die tijd korte verhalen te schrijven, onder andere over de oorlog. Na enkele deelpublicaties van selecties verhalen in tijdschriften zocht hij naar een uitgever die ze in boekvorm zou willen uitgeven. Eind 1932 vond hij onderdak bij Harrison Smith & Robert Haas.

Uit: The Bad Seed

„Later that Summer, when Mrs. Penmark looked back and remembered, when she was caught up in despair so deep that she knew there was no way out, no solution whatever for the circumstances that encompassed her, it seemed to her that June seventh, the day of the Fern Grammar, School picnic, was the day of her last happiness, for never since then had she known contentment or felt peace.

The picnic was an annual, traditional affair held on the beach and among the oaks of Benedict, the old Fern summer place at Pelican Bay. It was here that the impeccable Fern sisters had been born and had lived through their languid, eventless summers. They had refused to sell the old place, and had kept it up faithfully as a gesture of love even when necessity made them turn their town house into a school for the children of their friends. The picnic was always held on the first Saturday of June since the eldest of the three sisters, Miss Octavia, was convinced, despite the occasions on which it had rained that particular day, and the picnic had to be held inside after all, that the first Saturday of June was invariably a fine one.

“When I was a little girl, as young as many of you are today,” she would say each season to her pupils, “we always planned a picnic at Benedict for the first Saturday of June. All our relatives and friends came-some of whom we’d not seen for months. It was a sort of reunion, really, with laughter and surprises and gentle, excited voices everywhere. Everyone had a happy, beautiful day. There was no dissension in those days; a quarrel was unknown in the society of the well-bred, a cross word never exchanged between ladies and gentlemen. My sisters and I remember those days with love and great longing.”

 march

William March (18 september 1893 – 15 mei 1954)

 

De Duitse dichter en schrijver Justinus Andreas Christian Kerner werd geboren op 18 september 1786 in Ludwigsburg. Na de dood van zijn vader in 1799 stuurde zijn moeder de nog minderjarige Justin als leerling naar het kantoor van de hertoglijke textielfabriek in Ludwigsburg. Het stompzinnige werk beviel Kerner niet. Hij begon gedichten te schrijven als afleiding en amuseerde de patiënten van het in hetzelfde gebouw gehuisveste gekkenhuis door te spelen op zijn mondharp. Zijn voormalige pastor en leraar Karl Philipp Conz, nu dichter en professor in de oude talen aan de Universiteit van Tübingen, zette bij de moeder van Kerner door dat de zoon mocht studeren. Van 1804 tot zijn promotie in 1808 studeerde hij geneeskunde en natuurwetenschappen in Tübingen. Reeds als student was hij een vriend van Ludwig Uhland en Gustav Schwab, een vriendschap waaruit zich later de kern van de Zwabische school van dichters zou ontwikkelen. Kerner was daarvan een van de meest gerenommeerde vertegenwoordigers

Lust der Sturmnacht

Wenn durch Berg und Tale draußen
Regen schauert, Stürme brausen,
Schild und Fenster hell erklirren,
Und in Nacht die Wandrer irren,
Ruht es sich so süß hier innen,
Aufgelöst in sel’ges Minnen;
All der goldne Himmelsschimmer
Flieht herein ins stille Zimmer:
Reiches Leben, hab Erbarmen!
Halt mich fest in linden Armen!
Lenzesblumen aufwärts dringen,
Wölklein ziehn und Vöglein singen.
Ende nie, du Sturmnacht, wilde!
Klirrt, ihr Fenster, schwankt, ihr Schilde,
Bäumt euch, Wälder, braus, o Welle,
Mich umfängt des Himmels Helle!

 

Winterblüten

Ein Kritikus schrieb einst von meinen Liedern:
“Einteilen möcht ich sie” – ich konnte nichts erwidem
“In goldne, silberne und die von Eisen.”

Wie würd’ er jetzt die allerneusten heißen?
Du lieber Gott! ich fürchte, daß er sage:
“Das sind die ledernen der alten Tage.

 kerner

Justinus Kerner (18 september 1786 – 21 februari 1862)
Portret (met mondharp) door Ottavio d’Albuzzi, 1852

 

De Britse lexicograaf, dichter, essayist en criticus Samuel Johnson werd geboren in Lichfield op 18 september 1709. Zie ook mijn blog van 18 september 2008 en ook mijn blog van 18 september 2009.

One-and-Twenty

Long-expected one-and-twenty,
Ling’ring year, at length is flown:
Pride and pleasure, pomp and plenty,
Great . . . . . . ., are now your own.

Loosen’d from the minor’s tether,
Free to mortgage or to sell,
Wild as wind, and light as feather,
Bid the sons of thrift farewell.

Call the Betsies, Kates, and Jennies,
All the names that banish care;
Lavish of your grandsire’s guineas,
Show the spirit of an heir.

All that prey on vice and folly
Joy to see their quarry fly:
There the gamester, light and jolly,
There the lender, grave and sly.

Wealth, my lad, was made to wander,
Let it wander as it will;
Call the jockey, call the pander,
Bid them come and take their fill.

When the bonny blade carouses,
Pockets full, and spirits high—
What are acres? What are houses?
Only dirt, or wet or dry.

Should the guardian friend or mother
Tell the woes of wilful waste,
Scorn their counsel, scorn their pother;—
You can hang or drown at last!

johnson

Samuel Johnson (18 september 1709 – 13 december 1784)
Portret door Joshua Reynolds, 1769

 

De Vlaamse dichter, toneelschrijver en essayist Omer Karel De Laey werd geboren in Hooglede op 18 september 1876. Zie ook mijn blog van 18 september 2006 en ook mijn blog van 18 september 2008 en ook mijn blog van 18 september 2009.

Schutters

In hun gildhof zaten schutters,
onder ‘t laaiend zonnevier,
rond ‘n tafel, en zij dronken
grote kroezen schuimend bier.

Hunne koning, die in ‘t grasperk
lijk ‘n reuze voor hen stond,
uit z’n leedren koker snakte ‘n
pijl, met roode vleren rond.

En de boge, die gesloten
in z’n taaie vuisten zat,
trok hij, dat de buigers spanden
lijk de hoepels van ‘n vat.

In de zwarte schaduwstriepe,
rond z’n hoed met gespen aan,
neep hij dichte ‘n ooge toe, en
mikte, en liet de snare gaan.

Al de schutters keken scherrig,
hellend over hunnen stoel,
en de pijl, met roode vleren,
zat te daavren, in den doel.

delaey

Omer Karel De Laey (18 september 1876 – 16 december 1909)

 

De Nederlandse schrijver Jan Mens werd geboren in Amsterdam op 18 september 1897. Zie ook mijn blog van 18 september 2008 en ook mijn blog van 18 september 2009.

Uit: De Gouden Reael

„De Gouden Reael heeft horren voor haar ramen, die pronken met een overdaad van krullige lijnen.

’t Lijkt wel of een Chinees die horren gemaakt heeft, en misschien is dat wel zo. Want er komt een mengelmoes van vreemdelingen daar in die Gouden Reael, er komt wat overzees mansvolk tegen de tapkast. En naast dit kosmopolitisch varensvolk komt er nog een groep bezoekers, evenzeer gebrand

op de onversneden Hulstkamp, die tijd en eeuwigheid tezaam doet smelten. Daar zijn de bewoners

van het Bickerseiland, de stoere kerels uit de haven. De vaste ploegen van de Koninklijke Stoomvaartmaatschappij, de losse sjouwers van de Rietlanden, de mannen van de houtboten – ze komen bij Griet Manshande hun borrel pakken.’

mens

Jan Mens (18 september 1897 – 31 oktober 1967)
Jan Mens (links) met de kroegbaas van De Gouden Reael, in 1959.

 
De Spaanse dichter Tomás de Iriarte (of Yriarte) y Oropesa werd geboren op 18 september 1750 in La Orotava (nu Puerto de la Cruz), Tenerife. Tomás de Iriarte kwam uit een goed opgeleide familie van schrijvers. Op de leeftijd van 13 werd hij naar zijn oom in Madrid gestuurd om een opleiding te volgen. Op 18 jarige leeftijd begon hij Franse toneelstukken voor het Koninklijk Theater tevertalen en legde daarmee de fundamenten van zijn literaire carrière. In 1770 publiceerde hij als Tirso Imaret, een anagram van zijn naam, zijn eigen comedie Hacer que hacemos titel. In de jaren 1770 werkte Iriarte als officiële vertaler van het Staatssecretariaat, vanaf 1776 als archivaris. Hij leidde als schrijver in Madrid een beschaafd leven, hield zich bezig met literaire debatten en hield contact met intellectuele kringen. In het buitenland werd hij bekend door La Música, een leerdicht. Hij verwierf bekendheid in 1782 met zijn Fábulas literaria, een verzameling van fabels in versvorm geschreven, die in tegenstelling tot de traditionele geen morele bedoelingen hadden, maar werden opgevat als verhandelingen over klassieke theorieën.

The Ass And The Flute

This little fable heard,
It good or ill may be;
But it has just occurred
Thus accidentally.

Passing my abode,
Some fields adjoining me
A big ass on his road
Came accidentally.

And laid upon the spot,
A Flute he chanced to see,
Some shepherd had forgot
There accidentally.

The animal in front
To scan it nigh came he,
And snuffing loud as wont,
Blew accidentally.

The air it chanced around
The pipe went passing free
And thus the Flute a sound
Gave accidentally.

“O then,” exclaimed the Ass,
“I know to play it fine;
And who for bad shall class
This music asinine?”

iriarte

Tomás de Iriarte (18 september 1750 – 17 september 1791)
Portret door Joaquin Inz

 

De Portugese schrijfster en schilderes Judite Maria de Carvalho werd geboren op 18 september 1921 in Lissabonen. Ze was de vrouw van de Portugese schrijver Urbano Tavares Rodrigues. Ze woonde ook in België en Frankrijk, vooral tijdens de dictatuur van Salazar. Haar werk, (zij debuteerde in 1959 met de novelle Tous ces gens, Mariana… ,een verzameling van korte teksten), behoort tot de vreemdste, maar ook de meest interessante van de twintigste eeuw in Europa. Het wordt gekenmerkt door een vrijheid van toon, is bijzonder ironisch, en van een schijnbare lichtheid waaronder vele existentiële vragen schuil gaan.

Uit: Tous ces gens, Mariana…

« Toi aussi, tu as compris cela, dit-il tendrement. Toi aussi. Il y a des gens qui vivent soixante-dix, quatre-vingts ans et plus, sans jamais s’en apercevoir. Et toi, à quinze ans… Nous sommes tous seuls, Mariana. Seuls avec une foule de gens autour de nous. Tous ces gens, Mariana ! Et personne ne fera rien pour nous. Personne ne peut rien faire. Et si on le pouvait, personne ne voudrait. C’est sans espoir.
– Mais toi, père…
– Moi… les gens qui remplissent ton monde son différents de ceux du mien… Au fond, il se pourrait bien que certains soient les mêmes, mais voilà, s’il leur était donné de se rencontrer, ils ne se reconnaîtraient pas, même physiquement… Comment nous viendrions-nous en aides les uns aux autres ? Personne ne le peut, mon enfant, personne…
Personne n’a pu. »

 carvallho

 Judite Maria de Carvalho (18 september 1921 – 18 januari 1998)

Tachtig jaar Armando, Michaël Zeeman, Ton Anbeek

De Nederlandse kunstschilder, beeldhouwer, dichter, schrijver, violist, acteur, journalist, film-, televisie- en theatermaker Armando werd geboren op 18 september 1929 in Amsterdam. Dat is dus vandaag precies tachtig jaar geleden.  Zie ook mijn blog van 18 september 2006 en ook mijn blog van 18 september 2007 en  mijn blog van 18 september 2008.

 

 

wat vader, de lust tot wezen en inkeer, de ver-

nietiging voor mij betekende, de lust tot bewegen

en langzaam sterven, als vóór mij de doden

de stoom van hun vergissing traag lieten verglijden,

de jaren dat wij leefden.

 

de lust tot inkeer, de vader en de vernietiging zij keren

mij om, hoe langzaam, hoe ingetogen is de hand

waarmee zij de zon boetseren om slechts te leven om te doden.

 

 

armando%20kelk

Kelk

 

een bijtende spreuk verlost hem van de duivel
de schepping is voltooid.
hij voelt het zachte gras, een klein gebaar omhoog en bevend
slaapt hij in.
men zoekt hem, een machteloos dier, de vader van een dode.

de zoon is gesneuveld, de moeder, begroeid met dromen, bestuift
haar kind moet leven, het wonder wordt gehoond:
de hemel pakt de aarde woedend aan.

armando_das_haus_12505

Das Haus

 

waarom zouden we

waarom zouden we wat we gedaan hebben
om vergeving vragen waarom
hebben we gedaan wat we moesten doen

we deden wat we konden om niet
te weten dat we leefden

 

Armando_88498a

Armando (Amsterdam, 18 september 1929)

 

De Nederlandse dichter, schrijver, journalist en literair criticus Michaël Zeeman werd geboren op Marken op 12 september 1958. Zie ook mijn blog van 18 september 2008. Michaël Zeeman is op 27 juli van dit jaar overleden. Zie ook mijn blog van 28 juli 2009.

 

Halverwege, de factor t

 

Giet twee duim zwarte peper in een kolf,

daarna, voorzichtig, twee duim zout erop,

schudt dan de kolf met vaste hand naar grijs.

 

Nooit zal men zo lang kunnen schudden,

dat alle korrels hun plaats hernemen en grijs

weer wit op zwart, of zwart op wit geworden is.

 

Ook valt een beker melk wel in een plas

en scherven op de grond, maar nooit een

plas en scherven in een beker melk bijeen.

 

Er is geen wet die het verbiedt. Als kind

spoelden wij filmpjes terug; herstelden

de toestand, maakten de schade ongedaan.

 

De som te maken is zo simpel als die film te keren:

de factor t hoef ik er niet uit te elimineren,

er is geen reden en geen richting voor de tijd.

 

De weg loopt hellend naar de oever,

schuift rimpelloos het grijze water in.

Hoe ik ook zoek, ik vind geen ommekeer.

 

 

Halverwege, de factor t

 

Staand voor de spiegel, is alleen

links rechts en omgekeerd. Voor

blijft voor en achter achter –

 

maar is dan de voorwaarts afgelegde weg

niet ook even lang als wat achterwaarts nog rest?

 

Niet over mijn schouder, keek ik,

ik boog en week om achteruit te kijken,

ik kronkelde om te zien wat er nog komen ging.

 

Steeds kleiner de gestalte, steeds smaller de weg.

En onooglijk de verborgen diepte,

het vermoeden van bloed en gevecht –

 

de paling die in de Carriben begint,

de zalm uit de Schotse rivier –

 

zij weten het, ja, zij weten het:

ten halve gekeerd.

 

Zeeman

Michaël Zeeman (18 september 1958 – 27 juli 2009)

 

De Nederlandse schrijver en letterkundige Ton Anbeek werd geboren in Ede op 18 september 1944. Zie ook mijn blog van 18 september 2008.

 

Uit: Remco Campert, al die dromen al die jaren

“Is de titel van Camperts romandebuut Het leven is vurrukkulluk (1961) ironisch? Wie zijn columns kent of denkt aan de rafelige figuur van de schrijver, zal snel geneigd zijn dat zonder meer aan te nemen. Toch geeft het boek wel degelijk aanleiding om de titel zonder grijns te lezen. ‘Het leven is vurrukkulluk’ is een uitspraak van het meisje Panda, dat vederlicht door het leven danst. Haar credo vat zij als volgt samen: ‘Geld is het allerallerbelangrijkste op de wereld. Geld en lichamelijke liefde. Ik ben blij dat ze bestaan.’ Over die lichamelijke liefde doet ze niet moeilijk. Tot ontsteltenis van de andere hoofdpersoon, Mees, vat ze verhoudingen even luchthartig op als hijzelf. Moralisten zullen Panda mogelijk zien als de mannenfantasie van een voor iedereen beschikbare beeldschone vrouw, maar je kan haar ook opvatten als de belichaming van de mentaliteit die later als typerend voor de jaren zestig zal worden beschouwd.

En er is meer dat in deze roman die roerige tijd aankondigt. Uitdagend wordt de jeugdcultuur tegenover de wereld van de ouderen gesteld. De grijsaard die in het boek voortdurend opduikt, windt zich buitengewoon op over de jeugd van tegenwoordig: ‘En maar giegullen […]. Dat komt natuurlijk van het rokkenrollen en het Marie-Johanna roken.’ Zo heeft hij het ook over ‘rokkenrollende zakkenrollers.’ Hij wordt op zijn wenken bediend, want kort daarop wordt hij zonder pardon door Mees neergeslagen en door Panda van zijn centen beroofd. Het conflict tussen de generaties wordt samengevat in de volgende tirade van de retiradejuffrouw:

‘Viezerikken vind je overal,’ zei de juffrouw, ‘ook in boeken. Trouwens, wat is er zo mooi aan de werkelijkheid?’

‘Ik heb het niet over mooi,’ antwoordde Panda. ‘Ik zei dat de werkelijkheid levender is. Ik wil geen boeken lezen, ik wil leven.’

Met iets van afschuw in haar oude gezicht keek de retiradejuffrouw Panda aan. ‘Ajakkes, kind,’ zei ze, ‘ik dacht dat dat soort idealisme er in de veertiger jaren uitgebrand was. Moeten we het werkelijk weer allemaal opnieuw meemaken?’

Dus een boek dat het feest van de jaren zestig aankondigt? Zo eenvoudig ligt het niet. Panda mag dan wel een vlinder zijn, Mees zit heel wat gecompliceerder in elkaar. Hij krijgt van de schrijver een aantal treurige jeugdherinneringen mee (gescheiden ouders, de vader een Don Juan zonder scrupules) die hem niet bepaald een vrolijke kijk op het leven hebben meegegeven.”

Anbeek

Ton Anbeek (18 september 1944)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 18e september ook mijn vorige blog van vandaag.

Ton Anbeek, Michaël Zeeman, Samuel Johnson, Omer Karel De Laey, Jan Mens, Armando

De Nederlandse schrijver en letterkundige Ton Anbeek werd geboren in Ede op 18 september 1944. Hij promoveerde in januari 1978 bij Sötemann in Utrecht, was daar ook korte tijd werkzaam, doceerde een jaar in de Verenigde Staten en aanvaardde vervolgens het ambt van hoogleraar aan de Universiteit Leiden in 1982 met de oratie In puinhopen voel ik mij prettig, ergens anders hoor ik niet thuis. Hij was hoogleraar in de Nederlandse letterkunde van de Romantiek tot nu. Anbeek ging in september 2005 vervroegd met emeritaat. Op 27 september 2005 hield hij zijn afscheidscollege over ‘De jaren Zestig en de literatuur of: Is cultuurgeschiedenis mogelijk?’. In het academisch jaar 2005-2006 heeft hij aan de universiteit van Padua (Italië) Nederlandse en Vlaamse letterkunde gedoceerd.

 

Uit: Doodknuffelen

 

“Op twee punten verschilt Bouazza van Sahar: zijn verhalen spelen bijna allemaal in Marokko en zijn taal is niet flitsend als rap, maar hoogst literair. Bij Sahar komt men een enkele keer een woordspeling tegen. Zo heet een hoofdstuk ‘Het vegende lijf’: een variant op ‘het vege lijf’ dat de hoofdpersoon in de vijandige wereld moet redden, maar tegelijkertijd is ‘vegen’ hier een platte uitdrukking voor copuleren (vergelijk het Italiaans ‘scopare’). Zo’n taalspel blijft bij Sahal uitzondering; bij Bouazza is het regel.

De tweede zin van het openingsverhaal in De voeten van Abdullah luidt:

‘De stilte ging ongemakkelijk verzitten als een schroomvallige vrouw in mannelijk gezelschap.’ Deze formulering is gelukkig, niet alleen omdat zij een duidelijk beeld oproept, maar vooral ook omdat zij indirect verwijst naar een samenleving waar vrouwen schroomvallig bij mannen gaan zitten: het dorp dat Bouazza in zijn verhalen evoceert.

Elke nostalgie ontbreekt in deze beschrijvingen. In feite is het leven op het platteland dat Bouazza oproept even rauw als de asfaltjungle waarin Sahars held ronddoolt. In het Marokkaanse dorp waar de verhalen uit De voeten van Abdullah zich afspelen, overheersen seksueel geweld en godsdienst. Die twee lijken elkaar uit te sluiten waar bijvoorbeeld een fanatieke imam (Bouazza schrijft in tegenstelling tot Sahar het woord met een m op het eind) de verkoop van komkommers en aubergines verbiedt omdat de vorm van die vruchten vrouwen op verkeerde gedachten zou kunnen brengen. Maar een godsdienstleraar kan ook de koranlessen gebruiken om jongens seksueel in te wijden. Bij Bouazza wordt net als bij Sahar het koranonderricht weinig aantrekkelijk voorgesteld.”

 

anbeek_200

Ton Anbeek (18 september 1944)

 

De Nederlandse dichter, schrijver, journalist en literair criticus Michaël Zeeman werd geboren op Marken op 12 september 1958.  Zeeman studeerde enkele jaren filosofie, in Utrecht en in Groningen. In 1974 begon hij te werken bij boekhandel De Tille in Leeuwarden. Hij schreef recensies voor de Leeuwarder Courant en later ook voor NRC Handelsblad. Hij nam vaak boeken mee naar huis ter recensie. In 1986 werd hij door de eigenaar van de boekhandel aangeklaagd wegens diefstal van boeken ter waarde van honderdduizenden guldens. In 1993 werd hij veroordeeld. Volgens Zeeman was er een afspraak dat hij de boeken mocht houden, maar volgens de eigenaar van De Tille was er geen probleem met het meenemen van boeken ter recensie, maar moesten ze wel worden teruggebracht.

In 1987 werd hij stafmedewerker letteren bij de Rotterdamse kunststichting en hij begon in 1991 te werken bij de Volkskrant, waar hij chef kunst werd. Twee jaar na die aanstelling werd hij wegens ernstige interne conflicten met collega’s van de Volkskrant weer uit die functie ontheven en werd hij redacteur van het Boekenkatern. Nadat bekend werd dat hij in privécomputers van een collega van de Volkskrant had ingebroken, gaf de directie hem ontslag en veranderde het dienstverband in een freelancerdienstverband en werd hij freelance correspondent in Rome voor de krant.

Zeeman ontving in 1991 de C. Buddingh’-prijs voor het beste poëziedebuut voor de bundel Beeldenstorm. Vanaf 1995 presenteerde hij voor de VPRO Zeeman met boeken (onderdeel van het cultuurprogramma Laat op de avond na een korte wandeling onder eindredactie van George Brugmans) waarvoor hij in januari 2002 de Gouden Ganzenveer kreeg. In datzelfde jaar 2002 ging hij bij de VPRO weg en vestigde hij zich in Rome.

 

Bericht aan de laatkomers

U bent te laat: wij zijn vertrokken.
als u goed luistert is misschien
de echo van een laatste voetstap
nog te horen. De rest is stof:
’t geluid van vallend puin lijkt
louter van een afstand nog op lachen.

Op u viel niet te wachten;
de lichten zijn gedoofd,
zie maar dat u ons vindt.
Wij werden data in uw boeken,
wat u van buiten leert, het
heeft ons uit de slaap gehouden.

Wij hebben u benijd: u zult de uitkomst
kennen van het spel dat wij begonnen.
Wij moesten voor de pauze weg: geen mens
speelt ooit een stuk van achteren naar voren.

Stoor u eens niet aan tijd,
en schrijf ons terug. Wij
zouden graag wat van u houden.

 

Uit: Halverwege, de liefde

En altijd moet, bijvoorbeeld, Troje dringend bevrijd,
moet Rome vandaag nog gesticht of tot de orde geroepen,
moet de boodschap beslist nu beantwoord, de oproep
gehoorzaamd, de groente gewassen en de was nog gedaan.

En terwijl ik nog maar net aan haar tepel proef
hoont op het nachtkastje een mobiele telefoon,
terwijl mijn hand nog pas zoekt in haar schoot,
sommeren rode cijfers zich en tellen de nacht af.

Wat hebben wij om ’s lichts wil op te staan,
die om het donker niet het bed in zijn gegaan?
Een beest, twee koppen, jawel, maar ook:
een borst met op zijn minst twee zielen –

dat is twee borsten met een legioen, het bed
een bijeenkomst, de nacht een agenda.

zeeman2

Michaël Zeeman (Marken, 18 september 1958)

 

De een Britse lexicograaf, dichter, essayist en criticus Samuel Johnson werd geboren in Lichfield op 18 september 1709. Johnson was de zoon van een boekverkoper, in zijn jeugd nogal ziekelijk. Hij deed niets liever dan lezen. Toen hij negentien was, verhuisde hij naar Oxford om daar te studeren. Johnson liep de eerste week nauwelijks college, maar zat boeken te lezen in zijn kamertje boven de poort. Samuel gaf de studie na anderhalf jaar op wegens geldgebrek en reisde terug naar zijn geboortestad, waar zijn vader op sterven lag. Een carrière in Lichfield als boekverkoper zag hij niet zitten; terwijl ook zijn publicaties in de plaatselijke courant niet aansloegen. Zijn leven veranderde toen hij een twintig jaar oudere weduwe, Elisabeth Porter trouwde. Johnson richtte een school op en David Garrick was een van zijn (weinige) leerlingen. In 1737 verhuisden alle drie naar Londen. Johnson schreef een aantal lange gedichten, essays en boeken, de meeste van nogal morele, stichtende strekking. Ze worden dan ook niet of nauwelijks meer gelezen. Johnson heeft zich echter vooral onsterfelijke roem verworven, omdat James Boswell, een jongere, maar na hun eerste ontmoeting in 1763 verder levenslange vriend, in 1791 een biografie over hem publiceerde The Life of Samuel Johnson, waarin zijn vlijmscherpe geest en briljante aforismen bewaard zijn gebleven. Samen maakten ze in 1773 een reis naar de westelijke eilanden van Schotland. Beide mannen publiceerden een verslag. Johnson hield van conversatie en goed eten en drinken, en een belangrijk deel van Boswell’s biografie is gevuld met de tafelgesprekken die Johnson hield met andere vooraanstaande intellectuelen en kunstenaars van zijn tijd. In ieder Engels citatenwoordenboek heeft Johnson een aanzienlijk hoofdstuk voor zichzelf.

 

Uit: A Journey to the Western Islands of Scotland

                       

“Inverness was the last place which had a regular communication by high roads with the southern counties. All the ways beyond it have, I believe, been made by the soldiers in this century. At
Inverness therefore Cromwell, when he subdued Scotland,* stationed a garrison, as at the boundary of the Highlands. The soldiers seem to have incorporated afterwards with the inhabitants, and to have peopled the place with an English race; for the language of this town has been long considered as peculiarly elegant.

Here is a castle, called the castle of Macbeth, the walls of which are yet standing. It was no very capacious edifice, but stands upon a rock so high and steep, that I think it was once not accessible, but by the help of ladders, or a bridge. Over against it, on another hill, was a fort built by Cromwell, now totally demolished; for no faction of Scotland loved the name of Cromwell, or had any desire to continue his memory.

Yet what the Romans did to other nations, was in a great degree done by Cromwell to the Scots; he civilized them by conquests, and introduced by useful violence the arts of peace. I was told at Aberdeen that the people learned from Cromwell’s soldiers to make shoes and to plant kail.

How they lived without kail, it is not easy to guess. They cultivate hardly any other plant for common tables, and when they had not kail they probably had nothing. The numbers that go barefoot are still sufficient to show that shoes may be spared. They are not yet considered as necessaries of life; for tall boys, not otherwise meanly dressed, run without them in the streets; and in the islands the sons of gentlemen pass several of their first years with naked feet.”

 

Samuel_Johnson_by_Joshua_Reynolds_2

Samuel Johnson (18 september 1709 – 13 december 1784)
Portret door Joshua Reynolds

 

De Vlaamse dichter, toneelschrijver en essayist Omer Karel De Laey werd geboren in Hooglede op 18 september 1876. Zie ook mijn blog van 18 september 2006.

 

Het boek des levens

 

Op ’t agenda waar de cijfers

onzer levensdagen staan,

teekent Sinte Pieter nevens

vele dagen zero aan.

 

Slechts den schijn der waarheid vragen

in de dingen, of te wel

Als men zelf den weg kan vinden

zoeken eenen reisgezel;

 

Derschen, met gespannen spieren

op de terweschoven slaan,

en dan weerom ’t kaf oprapen

in de plaatse van het graan;

 

Gaven krijgen en verachten

’t gene er ons geschonken wordt,

Dat is alles aan te teeknen

langs den kant van het: te kort.

 

Zoo, de mensch die op den akker

zijner ziele al zweeten zwoegt,

vindt er, als ’t gedaan is, enkel

eene brokke van geploegd.

 

DeLaey_oke

Omer Karel De Laey (18 september 1876 – 16 december 1909)

 

 

De Nederlandse schrijver Jan Mens werd geboren in Amsterdam op 18 september 1897 als zoon van Jan Mens, diamantslijper en Helena Elisabeth Falke. Hij groeide op in een sober milieu. Op 9-jarige leeftijd verloor hij zijn vader, en zijn moeder was gedwongen als schoonmaakster de kost voor het gezin te winnen. Jan ging naar de ambachtsschool om het meubelmakervak te leren, en kreeg in 1922 een vaste baan. Datzelfde jaar trouwde hij met Abeltje Stenhuis. In 1933 verloor Mens zijn baan, en hij begon te schrijven, eerst wat kinderboeken en verhalen. In 1934, onder het pseudoniem J. Rebel werd een selectie sociale schetsen uitgegeven met de titel Rafels. In 1935 kwam hij in contact met de schrijver en oud-schoolmeester Theo Thijssen, die hem van aanbevelingen voorzag en zijn manuscripten corrigeerde. In 1938 won Mens de Kosmos Eerstelingen Prijs voor jonge schrijvers met zijn manuscript van Mensen zonder geld, en dit was het begin van zijn doorbraak als schrijver. Begin jaren zestig, kort voor zijn dood, was hij de best verkochte schrijver van Nederland.

Uit: De Maasbode, 17 oktober 1953, aan de vooravond van de presentatie van zijn roman Elisabeth

 

“Nadien ben ik zelf gaan snuffelen in Betje’s verleden – een fascinerende bezigheid, die tot gevolg had dat ik haar heel anders ben gaan zien dan voorheen. […] Ik had altijd gedacht, dat ze een van die vervelende oude vrijsters was, waar de jeugd van onze middelbare scholen mee geplaagd wordt. Niets is minder waar! Betje Wolff was een ontzaglijk geestige en strijdbare vrouw, die na een amoureus avontuur te Vlissingen, haar geboortestad, op twintigjarige leeftijd met de anderhalf maal zo veel oudere dominee Wolff trouwde. Een roman in optima forma! “

 

Jan_Mens

Jan Mens (18 september 1897 – 31 oktober 1967)

 

 Zie voor onderstaande schrijver ook mijn blog van 18 september 2006.

 

De Nederlandse kunstschilder, beeldhouwer, dichter, schrijver, violist, acteur, journalist, film-, televisie- en theatermaker Armando werd geboren op 18 september 1929 in Amsterdam.

 

Armando, Ivan Diviš

De Nederlandse kunstschilder, beeldhouwer, dichter, schrijver, violist, acteur, journalist, film-, televisie- en theatermaker Armando werd geboren als Herman Dirk van Dodeweerd in Amsterdam op 18 september 1929. Hij bracht zijn jeugd door in Amersfoort. Later studeerde hij een aantal jaren kunstgeschiedenis. Als beeldend kunstenaar maakte hij deel uit van de in1959 door Jan Henderikse opgerichte Nederlandse Informele Groep, die in 1960 opging in de Nederlandse Nul-beweging. Als dichter en kunstenaar was hij verder betrokken bij De Nieuwe Stijl en Gard Sivik. Naast de beeldende kunst en de literatuur was hij ook actief in de journalistiek, theater, televisie, muziek (als violist in het zigeunerorkest van Tata Mirando) en sport (bv. amateurboksen). Hij speelde gedurende vijfentwintig jaar met Cherry Duyns en Johnny van Doorn in Herenleed, eerst in de televisieserie en daarna in de theaterversie: absurde, traag verlopende taferelen uit een leven met meester-knechtverhoudingen. Armando was betrokken bij verschillende kunstenaarsgroepen zoals de Liga Nieuw Beelden, de Informele Groep en Nul. De leden van de Nul-groep brachten in hun werk een geheel nieuwe, verwondering wekkende visie op bekende dingen In 1957 was hij een van de leden van de Nederlandse Informele Groep (Informelen) samen met de Nederlandse kunstschilders Kees van Bohemen, Jan Henderikse, Henk Peeters, Jan Schoonhoven en andere. Vanaf 1979 woont hij in Berlijn, waar hij tot 1989 in het oude atelier van de nazi-beeldhouwer Arno Breker werkte.

 

niemand weet wie ik zal zijn wie ik was

 

niemand weet wie ik zal zijn wie ik was
u overschat mij
ik ben radeloos ik was een ander

geef mij touwen bind mij vast
dood mij niet
ik ben onschuldig ik ben de vijand

 

 

Herenleed

Fragment

Man 1 staat te bewegen, hij kan geen moment stil staan, wat heeft hij toch.

Man 2: Meneer, staat u toch eens even stil, wilt u.
Man 1: Ja, dat is het danseresje in me, dat doet me steeds bewegen, het danseresje.
Man 2: Ach juist.
Man 1: Want wat ik al niet in me heb, ik heb in me: het pelgrimmetje, het bloemenverkoopstertje, het roverhoofdmannetje, en het danseresje natuurlijk, dat zei ik al.
Man 2: Dat is veel te weinig om prat op te gaan, wilt u.
Man 1: Ik ga niet prat!
Man 2: U ging heel erg prat.
Man 1: Ja, soms ga ik wel es een beetje prat ja.
Man 2: Zeg, had u nog een nummertje te berde?
Man 1: O, zeker te berde ja, dat zeker, namelijk…
Man 2: Ja?
Man 1 onduidelijk: Declameren.
Man 2: Wat?
Man 1: Declameren.
Man 2: Duidelijker voor de draad graag.
Man 1: Declameren.
Man 2 kucht: Declameren?
Man 1: Ja, declameren.
Man 2: En hoe gaat het dan toe tijdens het genoemde declameren?
Man 1: Declameren, dat is praten met schone klanken, een beetje als een lakei, of als een schoolopziener, of als een mandenmaker.
Man 2: Ach, op die manier. Ja, doet u maar.

 

Armando

Armando (Amsterdam, 18 september 1929)
Armando in 1962

 

De Tsjechische dichter Ivan Diviš werd geboren op 18 september 1924 in het gezin van een bankemployé in Praag. Hij doorliep zijn middelbare school bij het reaalgymnasium in Praag. In 1941 werd hij in de septima (laatste klas) gearresteerd door de Gestapo en vastgezet. Naast zijn werk studeerde hij en legde in 1945 zijn eindexamen af. Daarna ging hij filosofie en esthetiek studeren bij de faculteit geesteswetenschappen van de Karelsuniversiteit te Praag (1945-49).In 1949 werkte hij kort als leider van een boekhandel in Liberec. In de jaren 1949-1953 was hij eerst propagandaredacteur van uitgeverij Svoboda, later werd hij corrector van de krant Rudé právo (De Rode Waarheid) te Praag. Van 1953 tot 1960 werkte hij als bankwerker in Liberec en in Praag. In de jaren 1961-1968 was hij redacteur van uitgeverij Mladá fronta (Het Jonge Front). in 1964 werd hij gedoopt en converteerde hij tot het katholicisme. In 1969 werd hij redacteur van het tijdschrift Sešity pro literaturu a diskusi (Schriften voor de Literatuur en Discussie).In datzelfde jaar emigreerd hij naar West-Duitsland, waar hij bij Radio Free Europe ging werken. Hij keerde na de Fluwelen Revolutie van 1989 terug naar Tsjechië, waar hij de rest van zijn leven doorbracht.

Les tilleuls face aux vitres

 

Les tilleuls face aux vitres sous une tente de miel
l’un après l’autre comme des vierges

d’un vert de grâce m’imprègnent
me concilient un instant avec le mal

Dans peu de temps, déjà demain soir
armé d’un canif innocent j’irai cueillir des pivoines

pivoines, rouges fées,
toute plante bénéfique qui embaume:

Ô mon eau, ruisseau de grand’maman,
où ma mère venait rafraîchir ses seins,
seins d’espoir sauvage

Qu’est du donc, soulagement du thé,
d’où viens-tu donc, parfum?
Je ferme les yeux un instant,

je lêche du sel, à une biche semblable
lorsqu’elle a froid

 

 

Vertaald door Jana Boxberger et Petr Kral.

 

 

divis

Ivan Diviš (18 september 1924 – 7 april 1999)

 

De Laey, Armando en Johnson

De Vlaamse dichter, toneelschrijver en essayist Audomarus Carolus Desiderius De Laey werd geboren op 18 september 1878 te Hooglede. In 1890 ging Omer Karel De Laey naar het Klein Seminarie in Roeselare en in 1896 naar Leuven, waar hij rechten studeerde. Vanaf 1900 was hij medewerker aan de “Dietsche Warande en Belfort”, een literair tijdschrift dat nog steeds bestaat. In datzelfde jaar promoveerde hij tot doctor in de rechten en ging hij werken bij de advocatuur.
In 1902 debuteerde hij met de dichtbundel Ook verzen. Een jaar later verscheen een tweede bundel en moest hij zich vanwege een aangeboren hartkwaal terugtrekken uit de advocatuur.
De Laey bracht nog enkele dichtbundels uit, schreef twee toneelstukken en leverde bijdragen aan een aantal literaire tijdschriften. In 1909 overleed hij, 33 jaar oud.

 

DISTINGUE SEMPER

“Zonder dorst te kunnen drinken,
is de schoonste faculteit,
die de menschen, op de wereld,
van de beesten onderscheidt.”

Zoo beweerde Bommel, die de
deugden van het gerstenvat
– dank aan twintig jaar pratieke –
grondig ondervonden had.

Dit beweerde Bommel, ‘s avonds,
toen hij, voor zijn schuimend glas,
neergezeten in de herberg,
nog perfectus homo was.

Maar, als hij, bij de eerste klaarte,
‘s nuchtens, en met veel getuit,
huiswaarts keerde al wagglen, riep hij,
riep hij duizelachtig uit:

“Zonder dorst te kunnen drinken,
is de schoonste faculteit,
die de beesten, op de wereld,
van de menschen onderscheidt.”

‘t Was ‘t contrarie, dat hij wilde;
Bommel miste, lijk gij ziet,
miste, zeg ik, waarlijk missen,
en pertank, hij miste niet.

 

HERFST

De zonne zinkt, de dag vervalt;
de boomen worden bloot,
en langs de velden sleept de mist
den sluier van de dood.

‘n Bende kraaien vliegt om:mij,
en breekt met haar gekras
de boezemwonden open, die
de zomerlucht genas.

De wind verschudt het gele loof;
de klaarte ligt versmacht
in ‘t purperblauwe bosch versmelt
en duikelt in den nacht.

Intusschen voelt de ziel, alleen
de pijn van ‘t leven nog,
en buldert haren oorlogskreet:
de wereld is bedrog.

En dan, gelukkig hij, die met
den blaai der menschen spot,
de ellende van z’n eigen kent
en ruste zoekt bij God.


Omer Karel De Laey (18 september 1878 – 16 december 1909)

 

Armando werd geboren op 18 september 1929 in Amsterdam. Hij is een Nederlands kunstschilder, beeldhouwer, dichter, schrijver, violist, acteur, journalist, film-, televisie- en theatermaker. Armando (zich wapenend) is zijn officiële naam; zijn geboortenaam, het pseudoniem zoals hij het noemt, bestaat voor hem niet meer. Zelf ziet hij zijn werk als Gesamtkunstwerk, waarvoor zijn ervaringen uit de Tweede Wereldoorlog in de omgeving van Kamp Amersfoort de basis vormen. De kunstenaar is geboren in Amsterdam maar brengt zijn jeugd door in Amersfoort. Later studeert hij een aantal jaren kunstgeschiedenis. Als beeldend kunstenaar maakt hij deel uit van de in 1959 door Jan Henderikse opgerichte Nederlandse Informele Groep, die in 1960 opgaat in de Nederlandse Nul-beweging. Als dichter en kunstenaar is hij verder betrokken bij De Nieuwe Stijl en Gard Sivik. Naast de beeldende kunst en de literatuur is hij ook actief in de journalistiek, theater, televisie, muziek en sport. Vanaf 1979 woont hij in Berlijn, waar hij tot 1989 in het oude atelier van de nazi-beeldhouwer Arno Breker werkte.

Uit: Magere Hein

“Er was eens een meneer die heel graag dood wilde. Daar hoor je van op, hè, want iedereen wil zo lang leven als maar kan. Nou, deze meneer wilde niets liever dan dood. Dat mag toch! Kijk, dood gaan we allemaal. Op een dag word je geboren, wat betekent dat er op den duur een dag komt dat je doodgaat, dat is nu eenmaal zo. Alleen, het eigenaardige is dat de mensen dolblij zijn als er iemand geboren wordt en ze zijn diepbedroefd als er iemand doodgaat. Vreemd, hè?

Maar goed, deze meneer was achtentachtig, hij had van alles gezien en gehoord, had heel veel pret gehad want hij was een grappenmaker van de bovenste plank, dus hij vond het tijd worden om dood te gaan.

Zijn vrouw was het daar niet mee eens. Hij mocht niet dood van z’n vrouw. Af en toe vroeg hij: ‘Ach, mag ik dood?’ – ‘Nee, zei z’n vrouw dan, nee, dat wil ik niet hebben, ik vind je nog veel te grappig, ik moet nog steeds erg om je lachen. Ik zal je vertellen: als Magere Hein komt, dan smijt ik ‘m de deur uit, daar kun je van op aan.’

Ken je Magere Hein, weet je wie dat is? Magere Hein is een geraamte met een pet op en een tas om. In die tas zitten de namen en adressen van degenen die dood moeten. Hij komt je halen. De ooievaar komt je brengen en Magere Hein komt je halen. Je komt ‘m wel eens tegen op straat, let maar eens goed op. Af en toe staat-ie even stil om op z’n papieren te kijken, hij moet weten waar hij nou weer heen moet. Hij kijkt een beetje zuur en dat is niet zo verwonderlijk, want hij werkt dag en nacht, hij heeft nooit eens een moment vrij, op elk uur van de dag is er wel iemand die doodgaat. O ja, en hij heeft ook nog een zeis bij zich. Niemand weet waarom-ie die zeis bij zich heeft, eerlijk gezegd denk ik dat het aanstellerij is….”

Armando (Amsterdam, 18 september 1929)

 

De Britse schrijver en lexicograaf Samuel Johnson werd geboren op 18 september 1709 in Lichfield. Johnson was de samensteller van het eerste echte Britse woordenboek. Daarnaast schreef hij een aantal lange gedichten, essays en boeken, de meeste van nogal morele, stichtende strekking. Ze worden dan ook niet of nauwelijks meer gelezen. Een nog relatief bekend gedicht van hem is het moraliserende The Vanity of Human WishesToch heeft Johnson zich onsterfelijke roem verworven, omdat James Boswell, een jongere maar na hun eerste ontmoeting in 1763 verder levenslange Schotse vriend, een biografie over hem heeft geschreven (‘The Life of Samuel Johnson’) waarin zijn vlijmscherpe geest en briljante aforismen bewaard zijn gebleven. Johnson was in zijn tijd een van de belangrijkste figuren van het Londense intellectuele milieu. Deze biografie is ook tegenwoordig nog zeer leesbaar. In ieder Engels citatenwoordenboek heeft Johnson dan ook een aanzienlijk hoofdstuk voor zichzelf. Een bekend maar weinig vrouwvriendelijk citaat:

“A woman’s preaching is like a dog walking on his hind legs. It is not done well, but you are surprised to find it done at all.” (Een prekende vrouw is als een hond die op zijn achterpoten loopt. Het gaat niet goed, maar je bent verrast dat het überhaupt gaat).

Johnson definieerde zijn eigen vak, lexicograaf, in zijn eigen woordenboek als ‘a harmless drudge’, een ongevaarlijke ploeteraar.

One And Twenty

 

LONG-EXPECTED one and twenty
Ling’ring year at last has flown,
Pomp and pleasure, pride and plenty
Great Sir John, are all your own.

Loosen’d from the minor’s tether,
Free to mortgage or to sell,
Wild as wind, and light as feather
Bid the slaves of thrift farewell.

Call the Bettys, Kates, and Jenneys
Ev’ry name that laughs at care,
Lavish of your Grandsire’s guineas,
Show the spirit of an heir.

All that prey on vice and folly
Joy to see their quarry fly,
Here the gamester light and jolly
There the lender grave and sly.

Wealth, Sir John, was made to wander,
Let it wander as it will;
See the jocky, see the pander,
Bid them come, and take their fill.

When the bonny blade carouses,
Pockets full, and spirits high,
What are acres? What are houses?
Only dirt, or wet or dry.

If the Guardian or the Mother
Tell the woes of willful waste,
Scorn their counsel and their pother,
You can hang or drown at last.

  

Samuel Johnson (18 september 1709 – 13 december 1784)