György Konrád, Émile Zola, Brigitte Struzyk, Edgar Hilsenrath, Thomas Glavinic, Hoffmann von Fallersleben, Casanova, Johann Gleim, Hans Christian Andersen, Onno Zwier van Haren

De joods-Hongaarse schrijver György Konrád werd geboren op 2 april 1933 in Berettyóújfalu (bij Debrecen). Konrád studeerde literatuurwetenschappen, sociologie en psychologie aan de Loránd Eötvös Universiteit in Boedapest. Tot 1988 was zijn werk in Hongarije verboden. Konrád is, sinds 1997, voorzitter van de Berlijns-Brandenburgse Kunstacademie. Hij is lid van de landelijke raad van de partij SZDSZ. Sinds 1991 is hij voorzitter van het magistraat in Boedapest. Ook was hij in 1991 een van de oprichters van het Democratisch Charter. Konrád ontkwam als kind ternauwernood aan de uitmoording door de nazi’s van alle Joden in het dorp van zijn jeugd, en werd tijdens het communistisch bewind dan weer de mond gesnoerd door de censuur die het ‘socialistisch realisme’ aan kritische auteurs oplegde. Konrád bleef schrijven en aanvankelijk ondergronds en in het buitenland publiceren, tot hij na de val van het communisme vrijelijk kon reizen, spreken en publiceren. Tijdens de communistische jaren schreef hij samen met Ivan Szelényi ‘Die Intelligenz auf dem Weg zur Klassenmacht’ (1978), een sociologische studie over de mogelijkheden om intellectuele kritiek te uiten onder een communistisch regime.

Uit: Zonsverduistering

“Na het mislukken van de revolutie trof ik in de geconsolideerde jaren 60 die lichtgeraaktheid alleen daar niet aan waar ik niet keek. Hier was niet alleen de commissaris van politie maar ook de huismeester de heiligheid, de staat zelve. Dit hadden ze gekregen, en praktisch niets anders, dit recht op nobele woede, om in naam van de staat wraak te mogen nemen op andere staatsburgers. En als een burger van een andere staat hen beledigd had? Dan was de machteloosheid van de overheidsmensen echt hartverscheurend. Je kon hem er niet uitgroeien, niet achter tralies zetten, niet vertrappen, de wond te beleven branden in de ziel van de stadsmensen, ze konden op niemand anders wraak nemen dan op de plaatselijke vrienden van de vreemdeling die beledigende worden gesproken had. Zeg maar: op zijn vermoedelijke vrienden. Denk niet dat ogenschijnlijk verstandige, gemoedelijke, beschaafde mensen niet buiten zichzelf van woede raakten als de grote gelegenheid daar was, als ze zich beledigd mochten voelen in naam van de staat. Het meeste haatten ze degene die liet merken hoe overbodig hun dagelijks verraad was. Die ontkenden de zin van hun bestaan en het excuus van hun verleden. In wie anders zou een verrader zijn doodsvijand zien dan in iemand die geen verrader is?
Omdat de omgeving schrijvers van geval tot geval streng bestrafte voor wat ze geschreven hadden en dat in de helft van de wereld vandaag de dag nog doet, moest de schrijver die zijn weg bewandelt er rekening mee houden in de gevangenis terecht te komen. Dat dreigement komt als een donderslag bij heldere hemel. Er zijn altijd een dozijn of wat landen op aarde waar het risico van een gewelddadige dood, dat tot dan toe niet meer dan een weggewuifde fantasievoorstelling was geweest, ineens aan de horizon opdoemen. Het slachtoffer is het zegel dat het kunstwerk authenticiteit verleent, denken de verschrikkelijke gelovigen.”

konrad1

György Konrád (Berettyóújfalu, 2 april 1933)

 

De Franse schrijver Émile Zola werd geboren op 2 april 1840 te Parijs. Hij bracht zijn jeugd en zijn schooljaren door te Aix-en-Provence, waar zijn vader, van Italiaanse origine, ingenieur was. Door zijn planning voor de watervoorziening was zijn vader geruïneerd. In de armoedige jaren die daarop volgden, wist zijn zoon zich toch een bestaan te verwerven bij de uitgeverij Hachette. Zola werd beroemd met zijn roman Germinal (1885) en zijn open brief J’Accuse…! (1898) omtrent de affaire Dreyfus. In die brief kiest hij partij voor de Joodse kapitein Alfred Dreyfus, die ten onrechte van spionage was beschuldigd. Na de open brief J’Accuse…! in 1898 werd Zola veroordeeld tot een jaar gevangenisstraf. Hij wachtte daar niet op, maar week uit naar Groot-Brittannië. Na een jaar kon hij terugkomen en werd hij als held ontvangen.

Uit: Germinal

«  Le roulement de tonnerre approchait, la terre fut ébranlée, et Jeanlin galopa le premier, soufflant dans sa corne.
– Prenez vos flacons, la sueur du peuple qui passe ! murmura Négrel, qui, malgré ses convictions républicaines, aimait à plaisanter la canaille avec les dames.
Mais son mot spirituel fut emporté dans l’ouragan des gestes et des cris. Les femmes avaient paru, près d’un millier de femmes, aux cheveux épars, dépeignés par la course, aux guenilles montrant la peau nue, des nudités de femelles lasses d’enfanter des meurt-de-faim. Quelques-unes tenaient leur petit entre les bras, le soulevaient, l’agitaient, ainsi qu’un drapeau de deuil et de vengeance. D’autres, plus jeunes, avec des gorges gonflées de guerrières, brandissaient des bâtons; tandis que les vieilles, affreuse, hurlaient si fort, que les cordes de leurs cous décharnés semblaient se rompre. Et les hommes déboulèrent ensuite, deux mille furieux, des galibots, des haveurs, des racommodeurs, une masse compacte qui roulait d’un seul bloc, serrée, confondue, au point qu’on ne distinguait ni les culottes déteintes, ni les tricots de laine en loques, effacés dans la même uniformité terreuse. Les yeux brûlaient, on voyait seulement les trous des boucles noires, chantant la Marseillaise, dont les strophes se perdaient en un mugissement confus, accompagné par le claquement des sabots sur la terre dure. »

ZOLAdoorMonet

Émile Zola (2 april 1840 – 29 september 1902)
Zola, geschilderd door Monet

 

De Duitse schrijfster en dichteres Brigitte Struzyk (eig. Brigitte Kraft) werd op 2 april 1946 geboren in Steinbach-Hallenberg/Thüringen. Zij groeide op in Weimar, waar zij een opleiding tot agrotechnicus voltooide. Van 1965 tot 1969 studeerde zij theaterwetenschappen in Leipzig. Van  1970 tot 1982 was zij lecor bij de Aufbau Verlag, eerst in Weimar, later in Oost-Berlijn waar zij in het stadsdeel Prenzlauer Berg woonde en met bevriende auteurs uit hetzelfde geboortejaar de „Gruppe 46“ vormde. Van 1982 tot 1990 was zij zelfstandig schrijfster. Na de val van de muur werkte zij als persoonlijk assistente op de afdeling bouw van de deelgemeente Pankow. Sinds 1998 is zij opnieuw zelfstandig schrijfster.

 

Weltliches über die Nacht

Nun zieht die Nacht ihr Laken
schwarz auf die Wolkenbetten
Es glühn der Sterne Zigaretten
Der All-Tag hängt den Hut nun an den Haken
und macht sich lang
und drückt ein Auge zu.

Läßt du nun einen Fensterflügel offen
dann nimmt ein kleiner Teufel deine Hand
Schwarzhandel blüht schön auf am Straßenrand
Der Teufel möchte mit dir unter einer Decke hoffen
daß mit der Lust auch Liebe wächst.

Die Sterne Zigaretten werden Kippen
Der Morgen wäscht das Laken nebelgrau
Im Spiegel grüßt dich eine schöne Frau
die schminkt sich mit dem Teufelsrot die Lippen
und stiefelt mit Verspätung
auf den Bau.

Strulzyk

Brigitte Struzyk (Steinbach-Hallenberg, 2 april 1946)

 

De Joods-Duitse schrijver Edgar Hilsenrath werd geboren in Leipzig op 2 april 1926. Tijdens WO II kwam hij, gescheiden van zijn familie, uiteindelijk in Palestina terecht. Hij kon er echter niet aarden en besloot in 1947 naar de intussen weer met elkaar verenigde familie in Frankrijk terug te keren. In de jaren vijftig emigreerde de hele familie naar New York. Hier begon Hilsenrath aan zijn eerste roman, Nacht. Met zijn volgende roman, Der Nazi & der Friseur, brak hij door in Duitsland, maar ook in de rest van de wereld. In 1975 kwam hij terug naar Duitsland om in contact te zijn met de Duitse taal. Sindsdien woont hij in Berlijn.

 

Uit: Berlin… Endstation

 

„Eigentlich heiße ich Joseph Leschinsky, aber da manche Leute Leschinsky zu lang fanden, nannten sie mich Lesche. An Lesche habe ich mich gewöhnt, und dieser Name ist mir geblieben und ersetzt sogar meinen Vornamen, einfach so: Lesche.¯Und Sie wollen in Deutschland bleiben?¯Ich habe die Schnauze voll von Amerika. Singer spielte mit seinen Kreuzworträtseln, und seine Finger fuhren fast zärtlich über das Papier.¯Sie werden als Jude nicht lange in Deutschland leben können, sagte er dann.¯Ich habe mir die Sache gründlich überlegt®, sagte Lesche.¯Ich bin deutscher Schriftsteller und brauche die deutsche Sprache. Ich muß sie hören, immer und überall. Außerdem ist Deutschland heute ein demokratisches Land. Der Hitlerspuk ist längst vorüber, und inzwischen ist eine neue Generation herangewachsen.¯Der Holocaust wird Sie überall in Deutschland verfolgen. Jedes Haus, jede Straße wird Sie daran erinnern. Und die alten Leute. Es gibt kein Entrinnen. Glauben Sies mir.¯Man muß es auf einen Versuch ankommen lassen.Lesche schlürfte den wäßrigen Kaffee. ¯Ich habe unlängst in einer jüdischen Zeitung gelesen, sagte er dann, ¯daß die Deutschen in der Hauptstadt ein Holocaustmahnmal errichten wollen. Was halten Sie davon?¯Das ist ein schlechter Witz, sagte Singer. ¯Wozu brauchen die Deutschen ein Mahnmal? Ganz Deutschland ist ein Holocaustmahnmal.¯Ganz Deutschland?¯Ja. Ganz Deutschland.“

 

Hilsenrath

Edgar Hilsenrath (Leipzig, 2 april 1926)

 

De Oostenrijkse schrijver Thomas Glavinic werd geboren op 2 april 1972 in Graz. Hij werkte als taxichauffeur en (reclame)tekstschrijver. In 1998 verscheen zijn eerste roman Carl Haffners Liebe zum Unentschieden bekend. Het boek werd diverse keren vertaald en werd ook bekroond, maar verscheen niet op de bestsellerlijsten. In 2000 volgde de roman Herr Susu, een harde afrekening met het voetbalbedrijf, in 2001 de detective Der Kameramörder. In 2004 lukte eindelijk de doorbraak met de satirische ontwikkelingsroman Wie man leben soll. Deze werd zowel door de kritiek geprezen als goed verkocht. Ook zijn in 2006 verschenen roman Die Arbeit der Nacht was een succes.

 

Uit: Carl Haffners Liebe zum Unentschieden

 

„Hummel hörte sich unter den anderen Meistern um. Die Mehrheit teilte seine Ansicht. Hätte Haffner den Springer zur Mitte gezogen, hätte er eine sichere Druckstellung erlangt un zumindest das Unentschieden bequem erzwingen können. Der von Haffner gewählte Zug war objektiv betrachtet allerdings noch stärker. Doch es war ein Angriffszug, der das Remis ausschlug. Es bestand kein Zweifel: Jemand mußte Haffner ein Rauschmittel in den Kaffee gerührt haben. Der Wiener war von allen guten Geistern verlassen. Er spielte auf Sieg.
Hummel watschelte durch die Nebenräume. Nun half ihm auch der genossene Cognac nicht mehr. Mit einem nicht sehr sauberen Taschentuch wischte er sich Schweiß von der Stirn. Seine Hände zitterten so stark, daß er es fast nicht fertigbrachte, sich eine Zigarre anzustecken. Den Spielsaal wollte Hummel nicht mehr betreten. Er ließ sich von Fähndrich mit Cognac versorgen. Von einem dieser Dienstwege zurückgekehrt, berichtete Fähndrich mit sich überschlagender Stimme, daß Haffner durch den Spielsaal flaniere und in aufgeräumter Stimmung mit Bekannten spreche. Hummel tippte sich an die Schläfe. Vor Aufregung brach er beinahe in Tränen aus.
Lasker zog zum fünfunddreißigsten Mal. Ein Bote hastete durch die Räume und führte den Zug an allen Demonstrationsbrettern aus. Die Mehrzahl der Meister nickte befriedigt und rieb sich die Hände. Es war die bei weitem spannendste Partie des Wettkampfes geworden, wild, verwickelt, fast im Stil der alten Romantiker.“

 

glavinic

Thomas Glavinic (Graz, 2 april 1972)

 

De Duitse schrijver August Heinrich Hoffmann von Fallersleben werd geboren in Fallersleben op 2 april 1798. Fallersleben kwam in 1821 naar Nederland om kennis te maken met de overblijfselen van de Middelnederlandse letterkunde, waarvan hij een vurig beminnaar en beoefenaar was. Aan deze “litterarische Reise” heeft men de uitgave te danken van zijn Horae Belgicae, met daarin de eerste tekstedities van een aantal Middelnederlandse werken. In enkele gevallen bleef zijn editie tot eind 20e eeuw de enige gedrukte versie. Hij werd in 1830 buitengewoon en in 1835 gewoon hoogleraar te Breslau, maar in 1842 werd hij vanwege zijn liberale beginselen van zijn post ontheven. In 1841 dichtte hij op Helgoland Das Lied der Deutschen. In 1860 werd hij bibliothecaris in het Benedictijner klooster te Corvey aan de Wezer, waar hij op 19 januari 1874 overleed.

 

Auswanderungslied

Unsre Fürsten hatten viel versprochen,
Doch das Halten schien nicht ihre Pflicht.
Haben wir denn nun soviel verbrochen,
daß sie hielten ihr Versprechen nicht?

Schlimmer wird es jetzt von Tag zu Tage,
Schweigen ist nur unser einzig Recht:
Untertanen ziemet keine Klage,
Und gehorchen muß dem Herrn der Knecht.

Unsre Brüder werden ausgewiesen,
Mehr als alles Recht gilt Polizei.
Heute trifft es jenen, morgen diesen,
Jeder, jeder Deutsch’ ist vogelfrei.

Deutsche Freiheit lebet nur im Liede,
Deutsches Recht, es ist ein Märchen nur.
Deutschlands Wohlfahrt ist ein langer Friede –
Voll von lauter Willkür und Zensur.

Darum ziehn wir aus dem Vaterlande,
Kehren nun und nimmermehr zurück,
Suchen Freiheit uns am fremden Strande –
Freiheit ist nur Leben, ist nur Glück.

Fallersleben

Hoffmann von Fallersleben (2 april 1798 – 19 januari 1874)

 

De Italiaanse schrijver en avonturier Giacomo Girolamo Casanova werd geboren in Venetië op 2 april 1725. Zijn naam werd synoniem voor vrouwenversierder en zijn blijvende reputatie dankt hij vooral aan zijn zeer uitgebreide memoires die, met de nodige academische omzichtigheid, als een 18e-eeuws tijdsdocument kunnen worden gezien.

Uit: The memoirs of Jacques Casanova de Seingalt

“Bettina must have been in despair, not knowing into whose hands her letter had fallen; to return it to her and thus to allay her anxiety, was therefore a great proof of friendship; but my generosity, at the same time that it freed her from a keen sorrow, must have caused her another quite as dreadful, for she knew that I was master of her secret. Cordiani’s letter was perfectly explicit; it gave the strongest evidence that she was in the habit of receiving him every night, and therefore the story she had prepared to deceive me was useless. I felt it was so, and, being disposed to calm her anxiety as far as I could, I went to her bedside in the morning, and I placed in her hands Cordiani’s note and my answer to her letter.

The girl’s spirit and talent had won my esteem; I could no longer despise her; I saw in her only a poor creature seduced by her natural temperament. She loved man, and was to be pitied only on account of the consequences. Believing that the view I took of the situation was a right one, I had resigned myself like a reasonable being, and not like a disappointed lover. The shame was for her and not for me. I had only one wish, namely, to find out whether the two brothers Feltrini, Cordiani’s companions, had likewise shared Bettina’s favours.”

CASANOVA

Giacomo Casanova (2 april 1725 –  4 juni 1798)

 

De Duitse dichter en schrijver Johann Wilhelm Ludwig Gleim werd geboren op 2 april 1719 in Ermsleben. Gleim was mit Johann Peter Uz, Friedrich Gottlieb Klopstock, Moses Mendelssohn, Johann Gottfried Herder, Johann Heinrich Voß und Johann Gottfried Seume bevriend. Tot zijn bekendste werk horen de „Preußische Kriegslieder in den Feldzügen 1756 und 1757 von einem Grenadier“ die hij bij het begin van de Zevenjarige Oorlog schreef. Daarmme was hij een voorloper van de politieke poëzie.

 

Liebe und Freundschaft

Liebe, weg! Du zankst dich nur,
Bist nur immer eifersüchtig!
Siehst nur immer nach der Uhr,
Bist, wie ihre Stunden, flüchtig!

Freundschaft, bleib’! Du zankst dich nicht,
Bist nicht immer eifersüchtig!
Siehst in’s helle Sonnenlicht,
Bist nicht unstät, bist nicht flüchtig!

Komm’ und sitz’ auf meinem Schooß,
Herrsch’ in meinem kleinen Staate! –
Wie werd’ ich die Liebe los?
Rathe, liebe Freundschaft, rathe!

gleim

Johann Gleim (2 april 1719 – 18 februari 1803)

 

De Deense schrijver en dichter Hans Christian Andersen werd geboren op 2 april 1805 in Odense, in grootte de derde stad van Denemarken. Zijn vader was schoenmaker en overleed toen Hans Christian 11 jaar oud was. Toen hij klein was, speelde hij graag met zijn poppenkast. Hij wilde graag acteur worden, maar werd niet aangenomen bij de koninklijke theaterschool (1819). Zijn opleiding kreeg hij aan een school voor armen, tot dat hij op zeventienjarige leeftijd via vrienden een beurs kreeg voor een goede school. Zijn debuut was in 1827 met het gedicht Det døende Barn (Het stervende kind) dat hem zeer onder de aandacht bracht. In 1835 werd de roman Improvisatoren (De improvisator) uitgebracht na een studiereis door Europa. Deze roman was zowel een pittoreske beschrijving van Italië als een autobiografie. In 1835 werd ook zijn eerste verzameling Eventyr, fortalt for Børn (Sprookjes, aan kinderen verteld) uitgegeven. Dit waren veelal traditionele sprookjes die hij opnieuw onder woorden had gebracht. Zijn latere sprookjesbundels, vol eigen sprookjes met een grote spanwijdte, raakten verder en verder van de kinderliteratuur. Ze vallen in meerdere categorieën uiteen, vanaf de poëtisch en filosofische mythe tot aan realistischer korte verhalen. Gemeenschappelijk is echter het humoristische inzicht van Andersen.

Uit: Het lelijke jonge eendje

“Eindelijk barstte het grote ei. “Piep! Piep!” zei het jong en waggelde naar buiten, want het was erg groot en lelijk. De moedereend keek ernaar en zei: “Je bent een vreselijk groot eendenjong. Geen van de anderen ziet er zo uit. Het zal toch geen kalkoenkuiken zijn? Daar zullen we gauw achter komen. In het water moet hij, al moet ik hem er zelf intrappen!”

De volgende dag was het heerlijk weer, de zon scheen op alle groene zuringplanten. De moedereend ging met haar hele gezin naar de gracht toe. Plons! Zij sprong in het water en riep: “Vlug! Vlug!” en het ene jonge eendje na het andere plompte er in; het water sloeg hen over het hoofd, maar ze kwamen dadelijk weer boven en dreven zo heerlijk, de pootjes gingen vanzelf. Ze waren er allemaal in; zelfs het lelijke grijze eendje zwom mee.

“Neen, dat is geen kalkoen!” zei ze. “Kijk eens, hoe mooi hij zijn poten gebruikt en wat houdt hij zich recht. Dat is mijn eigen jong. Hij is toch eigenlijk heel aardig, als je hem goed bekijkt. Vlug! Vlug! Kom met me mee, dan zal ik jullie in de wereld brengen en je voorstellen op het eendenveldje, maar jullie moeten altijd vlak bij me blijven, zodat niemand op je trapt, en pas op voor de kat!” En zo kwamen ze op het eendenveldje. Daar heerste een vreselijk lawaai, want er waren twee gezinnen, die om een palingkop vochten, en tenslotte kreeg de kat hem nog.”

Andersen

Hans Christian Andersen (2 april 1805 – 4 augustus 1875)

 

De Nederlandse schrijver Onno Zwier van Haren werd geboren in Leeuwarden op 2 april 1713. Zwier van Haren is een van de merkwaardigste figuren uit de Nederlandse literatuur van de achttiende eeuw geweest. Hij en zijn broer Willem (1710-1768) – ook deze onderscheidde zich als dichter – waren Friese edellieden. Zij waren vurig Prinsgezind en tijdens het korte bewind van Willem IV vrij belangrijke diplomaten. Vooral Onno Zwier was een originele persoonlijkheid, die in zijn literaire werk dikwijls zijn tijd ver vooruit was. Zo publiceerde hij in 1766 het treurspel ‘Agon’, dat toestand
en op Java en wandaden van de Nederlanders aldaar behandelt. Hij was practisch de eerste, die de aandacht van het publiek voor dit onderwerp vroeg, en dus een voorloper van Multatuli. Zijn grote, in 1771 verschenen epische gedicht ‘De Geuzen’, resultaat van een omvangrijke voorstudie, behandelde de glorietijd van onze nationale geschiedenis en liep vooruit op de later geformuleerde verlangens van Potgieter. Maar ook in het dagelijks leven nam hij stelling tegen de opvattingen van zijn tijd. Ondanks zijn uitgebreide Franse cultuur – hij was uitstekend thuis in het werk van Voltaire – bleef hij een vroom Christen, wiens verzet tegen de lichtzinnigheid van de leidende kringen in Den Haag en tegen de baantjesjagerij en onbekwaamheid der regenten steeds bleek. Hij wees dan terug op de stoere en eenvoudige zeden, die Nederland vroeger groot gemaakt hadden. Toen hij zich reeds lang uit het openbare leven teruggetrokken had, publiceerde hij in 1779 zijn toneelstuk ‘Pietje en Agnietje of De Doos van Pandora’. Hij schreef dit ter gelegenheid van het tweede eeuwfeest van de Unie van Utrecht

Uit: Pietje en Agnietje, of de doos van Pandora

Prometheus.

Ik heb uw wil volbracht, o grootste van de Goden,

Pandora’s beeld is afgemaakt.

Ik weet, de sterveling moet volgen Gods geboden,

Hetzij ’t bevel hem in ’t byzonder raakt,

Of voor ’t Heelal mocht zijn van nooden.

Doch waartoe dient dit kunstig werk?

De Goden hebben nog geen tempels,

De tomben eischen nog geen zerk,

Geen vaas of beeld benauwt de drempels;

De eenvoudigheid alleen, in dit gelukkig perk,

Met goede trouw gepaard, beheerscht onnoozle menschen,

Die geene sierselen, maar rust en vrede wenschen.

En wat is de schoonheid zonder reden,

Wat is de schoonheid zonder ziel?

Of wie zal volgen hare treden,

Daar zij alleen aan ’t oog geviel!

Gun gij, o Jupiter! haar ’t leven,

Mijn welzijn is er aan verpand;

Ik heb aan ’t marmer vorm gegeven,

Gun haar een ziel van uwe hand!

 

VanHaren

Onno Zwier van Haren  (2 april 1713 – 2 september 1779)

Eduard Mörike en Casanova

Geboren werd Eduard Mörike op 8 september 1804 in Ludwigsburg. Na de vroege dood van zijn vader kwam de 13jarige op het gymnasium in Stuttgart. Aansluitend bezocht hij het Niedere Theologische Seminar in Urach als voorbereiding op de studie theologie in Tübingen. Tussen 1`826 en 1834 was hij vicaris en plaatsvervangend predikant in Möhringen, Köngen, Filderstadt-Plattenhardt, Leonberg-Eltingen, Owen en Ochsenwang, voordat hij hij een vaste predikantenplaats kreeg in Cleversulzbach waar hij negen jaar lang bleef. Wegens ziekte werd hij al vroeg, op zijn 39e, gepensioneerd.  Eduard Mörike overleed op 4 juni 1875 in Stuttgart en werd daar op de Pragfriedhof begraven. Mörike gold lang als een typische vertegenwoordiger van de Biedermeier die de vertrouwde en nabije Heimat bezingt. Tegenwoordig heeft men meer oog voor het afgrondelijke in zijn werk en voor de moderniteit van zijn radicale afzondering van de wereld.

Auf eine Lampe

Noch unverrueckt, o schoene Lampe, schmueckest du,
An leichten Ketten zierlich aufgehangen hier,
Die Decke des nun fast vergessnen Lustgemachs.
Auf deiner weissen Marmorschale, deren Rand
Der Efeukranz von goldengruenem Erz umflicht,
Schlingt froehlich eine Kinderschar den Ringelreihn.
Wie reizend alles! lachend, und ein sanfter Geist
Des Ernstes doch ergossen um die ganze Form –
Ein Kunstgebild der echten Art. Wer achtet sein?
Was aber schoen ist, selig scheint es in ihm selbst
.

 

Liebesglück    

Wenn Dichter oft in warmen Phantasieen,
Von Liebesglück und schmerzlichem Vergnügen,
Sich oder uns, nach ihrer Art, belügen,
So sei dies Spielwerk ihnen gern verziehen.

Mir aber hat ein gütger Gott verliehen,
Den Himmel, den sie träumen, zu durchfliegen,
Ich sah die Anmut mir im Arm sich schmiegen,
Der Unschuld Blick von raschem Feuer glühen.

Auch ich trug einst der Liebe Müh und Lasten,
Verschmähte nicht den herben Kelch zu trinken,
Damit ich seine Lust nun ganz empfinde.

Und dennoch gleich ich jenen Erzphantasten:
Mir will mein Glück so unermeßlich dünken,
Daß ich mir oft im wachen Traum verschwinde.

 

»Er ist’s«

Frühling läßt sein blaues Band
Wieder flattern durch die Lüfte;
Süße, wohlbekannte Düfte
Streifen ahnungsvoll das Land.
Veilchen träumen schon,
Wollen balde kommen.
– Horch, von fern ein leiser Harfenton!
Frühling, ja du bist’s!
Dich hab ich vernommen!

Eduard Mörike (8 september 1804 – 4 juni 1875)

 

Giacomo Girolamo Casanova (2 april 1725 – 4 juni 1798) was een beroemd 18e-eeuwse avonturier uit Venetië, wiens naam synoniem werd voor vrouwenversierder.

Casanova was de zoon van een actrice en een violist. Het is, gezien de zeden van zijn tijd, zeer goed mogelijk dat hij in werkelijkheid de zoon van een patriciër, mogelijkerwijs zijn beschermheer de senator Bragadin, was. Casanova’s broer was de, in zijn tijd vermaarde, schilder Giovanni Casanova.

De memoires zijn bewaard gebleven omdat Casanova’s uitgebreide manuscript, opgeschreven om zich in het eenzame en afgelegen Dux met zijn herinneringen te troosten, door zijn neef aan de uitgever Brockdorf werden verkocht. Toen de zwaar gecensureerde memoires in 1830 verschenen, veroorzaakten zij een sensatie.

 

Citaten:

“Als je andere mensen wilt laten huilen, moet je zelf huilen. Als je andere mensen wilt laten lachen, moet je gezicht ernstig blijven.”  

 

“Vergif is in handen van een wijs mens een geneesmiddel, een geneesmiddel is in handen van een broddelaar vergif.”  


Giacomo Girolamo Casanova (2 april 1725 – 4 juni 1798)