Stefan Brijs, Christian Kracht, Vesna Lubina

De Vlaamse schrijver Stefan Brijs werd geboren op 29 december 1969 in Genk. Zie ook alle tags voor Stefan Brijs op dit blog.

Uit: Twee levens

“Het is nu tien voor halfacht ’s avonds. 24 december. Van het jaar 2000. Het laatste jaar van deze eeuw, hoewel niet iedereen het daarmee eens is. Volgens sommigen eindigde de twintigste eeuw op 31 december 1999 om middernacht, toen jij op kantoor voor je computer zat, in spanning de met veel tamtam aangekondigde millenniumbug afwachtend. Er gebeurde niets toen de zes nullen op je zeventien inch-scherm verschenen. Ja, vuurwerk was er, maar alleen in de omlijsting van je raam op de zeventiende verdieping van het kantoorgebouw, dat je om twee uur die ochtend verliet. ‘Zet eens wat kerstmuziek op, roept je vrouw vanuit de keuken. Je vrouw heet Nancy Winters. Ze is twee jaar jonger dan jij. Ze verkoopt verzekeringen aan bedrijven en andere grote klanten. Voor de maatschappij waarvoor jij ook werkt. Jij bent software engineer, zoals dat heet. Haar vader is jouw chef. Hij is bovendien hoofdaandeelhouder. De sierlijke letter W in het logo van de maatschappij slaat op Winters. Vanavond heeft je vrouw haar vader en haar moeder uitgenodigd om te komen eten. Je gesprekken met je schoonouders verlopen vormelijk. Meneer en mevrouw moet je zeggen. En hem in een discussie altijd gelijk geven. En haar vooral veel aandacht. Ze krijgen vanavond fondue. Dat kan moeilijk mislukken. Je hebt een elektrisch fonduestel gekocht waarin je alleen wat olie hoeft te doen. Verder heb je bij de slager een kant-en-klare schotel vlees gehaald, op de versmarkt wat groen en bij de wijnhandelaar een paar flessen dure rode wijn. Zo ontloop je elk risico op commentaar. Hij kan niets opmerken over de wijn, zij niets over jouw kookkunst of vooral het gebrek eraan. Kerstmuziek. Bij aankoop van vier pakken Douwe Egberts-koffie kreeg je een gratis cd: The greatest Christenas Songs vol. II. Op het doosje staat een besneeuwd peperkoeken dorpje afgebeeld, onder het licht van een straatlantaarn zingt een stel kinderen. Je zet je stereo aan — 2 x 240 watt muziekvermogen, Sound Blaster Surround System — waardoor het Lcd-scherm in vele kleuren oplicht. Met een druk op de afstandsbediening open je geruisloos de lade van de cd-speler. Je legt het schijfje in de opening en sluit de lade. Automatisch wordt het spelen in gang gezet. De muziek komt niet opzetten. Meteen is ze nadrukkelijk aanwezig. Al vanaf de eerste noot herken je het eenvoudige melodietje van ‘White Christmas’. Tin tintintintintin tintin. Xylofoongetingel. Pianospel op de achtergrond, huilende hobo, brushes die ritmisch neerdwarrelen op het trommelvel, dwarsfluitje tussendoor en dan een melig koortje van twee vrouwen en een man, dromend van een witte kerst. Je schakelt het geluid uit met één druk op de mute-knop, maar het is te laat. Het liedje heeft zich al tussen je oren genesteld. Tm tintimintimin tintin. En ook tot de keuken is het doorgedrongen. ‘Toe, zet harder: roept je vrouw. Je schakelt het geluid weer aan en daar weerklinken de nepsledebellen opnieuw. Je zucht en draait het cd-doosje om in de palm van je hand. Er wachten je nog onder meer ‘Silent Night’, ‘Let It Snow’ en zo dadelijk het onvermijdelijke ‘Jingle Bells’.”

 

Stefan Brijs (Genk, 29 december 1969)

 

De Zwitserse schrijver en journalist Christian Kracht werd geboren in Saanen op 29 december 1966. Zie ook alle tags voor Christiab Kracht op dit blog.

Uit: 1979

“Es gab einige Militärkontrollen, denn seit September herrschte Kriegsrecht, was ja eigentlich nichts zu bedeuten hatte in diesen Ländern, sagte Christopher. Wir wurden weiter gewunken, einmal sah ich einen Arm, eine weiße Bandage darum und eine Taschenlampe, die uns ins Gesicht schien, dann ging es weiter.
Die Luft war staubig, ab und zu roch es nach Mais. Wir hatten nur zwei Kassetten dabei; wir hörten erst Blondie, dann Devo, dann wieder Blondie. Es waren Christophers Kassetten.
Wir erreichten Teheran am frühen Abend und zogen uns im Hotel um. Es war ein eher einfaches Hotel. Christopher hatte gesagt, wir müßten dort ja nur schlafen, deshalb würde sich ein teures Hotel gar nicht lohnen. Er hatte natürlich recht.
Unser Zimmer lag im fünften Stock, es war mit grauem Teppich ausgelegt, der sich stellenweise häßlich wölbte. Die Wände waren mit einer gelblichen Tapete beklebt, über den kleinen Schreibtisch hatte jemand eine Stadtansicht Teherans gehängt, allerdings in einem unmöglich schiefen Winkel zum Tisch, so daß die Proportionen des Rahmens nicht zu stimmen schienen.
Christopher setzte sich auf den Rand des Bettes und verband sich mißmutig die Waden mit dünnen Gazestreifen.
Vorhin hatte der Etagenkellner eine kühlende Salbe gebracht, auf einem weißen Plastiktablett, zusammen mit einem Fruchtkorb, der etwas dubios aussah. Ich hatte ihm einige Dollarscheine gegeben und die Zimmertür wieder hinter ihm zugemacht.
Eine Stunde verging. Ich schälte mir einen Apfel, dann blätterte ich eine Weile im Koran, der auf dem Nachttisch lag, in der englischen Übersetzung von Mohammed Marmaduke Pickthall.
Ich hatte mir den Koran vor einigen Wochen in einer englischen Buchhandlung in Istanbul gekauft und, ehrlich gesagt, große Schwierigkeiten dabei, mich darauf zu konzentrieren. Ich las manche Sure dreimal, ohne sie wirklich zu lesen. Ich legte das Buch wieder weg, schaltete die große Neonröhre an, die über der Kommode hing, und ging zum Kleiderschrank.
Während ich mir ein Hemd aussuchte, rauchte Christopher eine Zigarette. Er hatte geduscht, sich ein Handtuch um die Hüften gewickelt, nun lag er auf dem Bett, die Hand hinter den Nacken geschoben, starrte an die Decke und wartete, daß er trocken wurde. Wir hatten seit Ghazvin kein Wort mehr miteinander gesprochen“

 

Christian Kracht (Saanen, 29 december 1966)

 

Onafhankelijk van geboortedata:

De Duitse dichteres Vesna Lubina werd geboren in 1981 als dochter van Bosnische immigranten in Witten. Zie ook alle tags voor Vesna Lubina op dit blog.

 

activiteiten in een zinloos leven

we zullen elkaar weer vinden. op gelijke voet zullen we
elkaar ontmoeten en in elkaars armen vallen, handen schudden,
op een door beide partijen ondertekend document wijzen.

wij delen de hoogte van het huurbedrag door twee, onder bepaalde omstandigheden
lukt dat niet elke maand. we zullen dan taken vinden
rollen accepteren, ook al passen die niet helemaal bij ons
of hebben wij er geen recht op.

we gaan daarheen waar geen concurrentie bestaat.
waar je op je woord wordt geloofd (ook daaraan willen sommigen ontsnappen),
waar buren brandhout onder elkaar ruilen (eiken brandt het langst)

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Vesna Lubina (Witten, 1981)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 29e december ook mijn blog van 29 december 2018.

Stefan Brijs, Christian Kracht, Vesna Lubina

De Vlaamse schrijver Stefan Brijs werd geboren op 29 december 1969 in Genk. Zie ook alle tags voor Stefan Brijs op dit blog.

Uit: Berichten uit de vallei

“Op de elektriciteitsdraad die door de vallei loopt zitten al meer dan een minuut, op telkens een halve meter van elkaar, een roodkopklauwier, een groenling en een huismus. Alle drie kijken ze strak voor zich uit in dezelfde richting. Het is alsof ze daar door een poppenspeler zijn geplaatst en de voorstelling dadelijk zal beginnen, een middeleeuws blijspel met een koning, een lakei en een vagebond.
Het paartje torenvalken dat hier vorige lente vier jongen grootbracht in een nestkast is de hele winter in de buurt gebleven. Die nestkast liet ik twee jaar geleden ophangen toen er op een meter of vijftig van mijn schrijfhut een extra elektriciteitspaal werd geplaatst omdat de draad bijna op de grond hing. Aanvankelijk was ik woedend en bedroefd. De paal stond recht in mijn gezichtsveld als ik door het raam keek – het voelde alsof er opeens een balk in mijn oog stak. Nog dezelfde dag besloot ik van de nood een deugd te maken en vroeg mijn handige buurman een houten bak van veertig bij
dertig bij dertig centimeter te timmeren, die als een loge in een theaterzaal aan de voorzijde halfopen was. Toen ik nog op het Vlaamse platteland woonde had ik een soortgelijke nestkast in een hoge es gehangen en jaar na jaar brachten torenvalken er drie tot vijf jongen in groot, tot nijlganzen de kast op nogal agressieve wijze veroverden en de oorspronkelijke bewoners voorgoed verjoegen.
In de wijde omtrek zijn, op enkele eucalyptussen na, amper hoge bomen. Torenvalken broeden hier voornamelijk in spleten en holen en op richels van rotswanden, zoals die van de Peña de Hierro, waar ik al vaker een paartje had opgemerkt. Nestkasten voor deze soort zag ik nergens – en voor andere soorten evenmin. Hoewel ik de kans dat een paartje een nestkast aan een elektriciteitspaal in de open ruimte van de campo zou uitkiezen erg laag inschatte, wilde ik het toch proberen en toen de technici van de elektriciteitsmaatschappij – een jonge en een oude man – de volgende dag terugkeerden om de kabel te bevestigen, had ik de nestkast met wat draad en enkele lange schroeven al bij de voet van de paal klaargezet. In mijn toen nog ongeoefende Spaans legde ik hun mijn plan uit, waarbij ze mij in steeds grotere verbazing aankeken alsof ik in lichte (de jonge man) en misschien wel in hoge mate (de oude man) idioot was. ‘Para el cernícalo.
Voor de torenvalk,’ zei ik nogmaals met nadruk voordat ik hen weer alleen liet.”

 

Stefan Brijs (Genk, 29 december 1969)

 

De Zwitserse schrijver en journalist Christian Kracht werd geboren in Saanen op 29 december 1966. Zie ook alle tags voor Christiab Kracht op dit blog.

Uit: Eurotrash

“Also, ich mußte wieder auf ein paar Tage nach Zürich. Meine Mutter wollte mich dringend sprechen. Sie hatte angerufen, ich solle doch bitte mal rasch kommen, es war ganz unheimlich gewesen am Telefon. Und aus Nervosität darüber hatte ich mich das gesamte verlängerte Wochenende über so unwohl gefühlt, daß ich unter starker Verstopfung litt. Dazu muß ich außerdem sagen, daß ich vor einem Vierteljahrhundert eine Geschichte geschrieben hatte, die ich aus irgendeinem Grund, der mir nun leider nicht mehr einfällt, Faserland genannt hatte. Es endet in Zürich, sozusagen mitten auf dem Zürichsee, relativ traumatisch.
Ich war mit der ganzen Geschichte dann das erste Mal erneut in Berührung gekommen, als ich eben, wie gesagt in Zürich, unten auf der Bahnhofstrasse, einen dunkelbraunen, etwas groben Wollpullover gekauft hatte, an einem kleinen, aus Brettern zusammengezimmerten Verkaufsstand, unweit des Paradeplatzes. Es war bereits Abend gewesen, ich hatte etwas Baldrian zu mir genommen, und der Effekt der Tabletten und das Hoffnungslose des Schweizer Herbstes und die fünfundzwanzig vergangenen Jahre hatten sich bleiern und maßlos über mein Gemüt gelegt.
Kurz zuvor war ich in der Altstadt unterwegs gewesen. In einer klandestinen Filmvorführung drüben im Niederdorf war In girum imus nocte et consumimur igni gezeigt worden, der letzte Film von Guy Debord, fertiggestellt noch vor seinem Selbstmord. Man war zu viert oder zu fünft gekommen, was mir angesichts des immer noch hellsonnigen warmen Abends und des blutleeren, einschläfernden Werks wie ein Wunder erschienen war.
Und nachdem das Publikum, also die beiden Professoren, der Projektionist und ein Obdachloser, der eine Weile im Kinosessel hatte schlafen wollen, verabschiedet und die Hände fertig geschüttelt waren, bin ich wohl wieder hinab Richtung Paradeplatz gelaufen, ohne Absicht und Sinn durch die Nacht. Und dort, auf der anderen Seite der Limmat, hatte ich dann eben jenen improvisierten Verkaufsstand einer schweizerischen Kommune vorgefunden, an dem zwei bebrillte Frauen unbestimmten Alters und ein bärtiger, freundlicher junger Mann schwere Wollpullover und Decken in Naturfarben verkauften, die sie selbst gestrickt hatten.“

 

Christian Kracht (Saanen, 29 december 1966)

 

Onafhankelijk van geboortedata:

De Duitse dichteres Vesna Lubina werd geboren in 1981 als dochter van Bosnische immigranten in Witten. Zie ook alle tags voor Vesna Lubina op dit blog.

 

Eerste loopoefeningen voor het slangenhol

De kever ligt op mijn voorhoofd te wachten
Hij trekt het gordijn over zijn oog

Er komt geen geluid dan meer uit de schaduw
[die zich gewoonlijk zo slim in het graan werpt]

Uit een of ander raam komt immers altijd rook
in dit gebied en waar men de olie niet schuwt

Onze voeten betreden niet langer vijandelijk gebied
en als het dag wordt, opent mijn familie de deur

Je mond niet langer als door de slaap gesloten
Ook andere huizen staan weer

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Vesna Lubina (Witten, 1981)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 29e december ook mijn blog van 29 december 2018.

Stefan Brijs, Christian Kracht, Gilbert Adair, Paul Rudnick, Brigitte Kronauer, William Gaddis, Carmen Sylva, Vesna Lubina

De Vlaamse schrijver Stefan Brijs werd geboren op 29 december 1969 in Genk. Zie ook alle tags voor Stefan Brijs op dit blog.

Uit: Andalusisch logboek

“Het oude jaar eindigt met druiven slikken. Twaalf stuks. Las uvas de la suerte. De druiven van het geluk. Eén voor elke maand van het nieuwe jaar. Eén bij elke klokslag om middernacht. Een traditie van al meer dan een eeuw in heel Spanje.
De grote klok van het oude postkantoor op de Puerta del Sol in Madrid geeft het tempo aan. Op alle televisiezenders zoomt de camera die laatste ogenblikken in op het torenuurwerk. Zevenendertig seconden doet de klok over twaalf slagen. Zevenendertig seconden om twaalf druiven naar binnen te spelen.
In de winkel zijn de druiven al per dozijn voorverpakt. Anderhalf tot twee miljoen kilo gaat er in de dagen voor nieuwjaar over de toonbank. De meeste van die druiven komen uit Alicante.
La uva del Vinalopó. Klein van formaat. Makkelijk door te slikken. Al kan het nog makkelijker. Er worden speciaal voor deze gelegenheid gepelde druiven aangeboden, of een pitloze variant. Het mag immers niet misgaan. Elke niet op tijd geslikte druif brengt een maand lang ongeluk in het nieuwe jaar. Geen Spanjaard die het in zijn hoofd haalt om niet mee te doen. Hem of haar wacht een heel jaar vol ramp en tegenspoed.
Desondanks hebben al die druiven Spanje, en bij uitstek Andalusië, de voorbije jaren weinig geluk gebracht. De zware economische crisis heeft het land geteisterd en ook al is er voor het eerst sprake van herstel, de werkloosheid blijft hoog en in veel gezinnen heerst nog steeds armoede. Toen ik dit onlangs opmerkte tegen Pedro, die de olijfbomen kwam snoeien en het afgelopen jaar ontslagen werd als gemeentearbeider, zei hij dat het vast nog veel erger was geweest als hij geen druiven had geslikt. Hij had ziek kunnen worden, een been kunnen breken, zijn moeder had kunnen overlijden, een van zijn kinderen. Als je maar genoeg calamiteiten voorziet, kan het jaar enkel mee-vallen.
Hij had zijn ontslag trouwens begin vorig jaar voorspeld. Er kwamen gemeenteraadsverkiezingen aan en dus had de burgemeester van zijn dorp Comares in de voorgaande maanden veel geld uitgegeven aan onderhoudswerk, zoals ook elders in Spanje gebeurde. Voor die obrasworden meestal mensen uit de streek aangeworven, die vervolgens in ruil stilzwijgend hun stem op de burgemeester uitbrengen.”

 


Stefan Brijs (Genk, 29 december 1969)
Cover achterzijde

 

De Zwitserse schrijver en journalist Christian Kracht werd geboren in Saanen op 29 december 1966. Zie ook alle tags voor Christiab Kracht op dit blog.

Uit: Der gelbe Bleistift. Reisegeschichten aus Asien

„So, der Kaukasus. Was weiß ich denn so darüber? Wir hatten auf dem Internat einen Geologie-Lehrer, dem sind im Kaukasus die Zehen abgefroren, als Hitler dort unten die Ölfelder erobern wollte. Eine Zangenbewegung sollte das werden, erst die rumänischen Ölfelderunddann, weiteröstlich, die Kaukasischen Ölfelder; Öl für den Rußlandfeldzug, natürlich auch Öl gegen das britische Öl im Zweistromland. Sofort kommt man da ins Mythische hinein, wenn man darüberspricht oder nachdenkt – das Zweistromland, der Kaukasus. Das große Spiel wurde hier in der Gegend gespielt, vor dem Ersten Weltkrieg, The Great Game; Südpersien und Indien, die ja britisch waren, gegen Nordpersien, da saßen die Russen, und irgendwo dazwischen lagen die deutschen Interessen. Und die waren wiederum verwoben mit den Interessen der Türken, die, quer durch Asien, ein pan-türkisches Reich vom Bosporus bis nach China erschaffen wollten. Und dazwischen lagen die kleineren Interessen noch zweier Völker, die von allen anderen um sie herum ausgerottet wurden – die der Armenier und der Kurden. Kipling, oder irgendein anderer hat mal überTranskaukasien geschrieben, es sei das Zentrum der Welt. Und dieses Zentrum, das darf ich sagen, ist sehr verwirrend, wie wir schauen werden. Von Enver Pascha habe ich gelesen, dem türkischen Schlächter der Armenier, und von Wilhelm Wassmuss, dem deutschen T. E. Lawrence, der im Ersten Weltkrieg eine neue Front gegen die Briten aufmachen wollte, von Afghanistan kommend, und der schließlich in Kabul steckenblieb und dort, zusammen mit seinen Freunden Kapitän Oskar von Niemeyer und Otto von Hentig zwei Jahre herumsaß und Däumchen drehte, weil keiner die Deutschen ernst nahm. Wassmuss, so heißt es, habe nämlich eine Schwäche dafür gehabt, Frauenkleider anzuziehen, und das habe der Emir in Kabul damals eher als unangenehm empfunden.“

 


Christian Kracht (Saanen, 29 december 1966)

 

De Britse schrijver, filmcriticus en columnist Gilbert Adair werd geboren op 29 december 1944 in Edinburgh. Zie ook alle tags voor Gilbert Adair op dit blog.

Uit: The Real Tadzio

“Even more significantly, Adzio was not a youth but a child. Wladyslaw Moes – the real boy’s real name – was born in 1900, which means that, at the time of their encounter on the Lido, he whom Mann would complacently portray as “a longhaired boy of about 14” was not quite 11 years old, a significant difference where approaching or receding puberty is concerned. Furthermore, although his older beach companion “Jaschiu” (Mann’s phonetic spelling of a diminutive form which should be written “Jasio”) also existed, and was named Jan Fudakowski, he was in reality Adzio’s junior by a few months and therefore neither the “sturdy lad with brilliantined black hair” of the novella nor, a fortiori, the muscular hunk, visibly in his late teens or even early 20s, of the film which Luchino Visconti adapted from it in 1971.
In fairness to Mann, it should be pointed out that, if he aged Tadzio by three years, then he took a far greater liberty with his own fictional surrogate. In 1911 Mann was 36 years old. As for the hero of Death in Venice, it is in the novella’s second sentence that the reader learns that the once plain, von-less Gustav Aschenbach had officially earned the right to be addressed by the nobler moniker “Gustav von Aschenbach” only, as the text has it, “since his 50th birthday”. Aschenbach is, then, older than 50. He may well be, in fact, approaching 60, and therefore by some 20 years Mann’s senior.


Jaschu (Sergio Garfagnoli) en Tadzio (Björn Arnesen) in Visconti’s ‘‘Death in Venice’’ uit 1971

 

How should we interpret the fact that Mann chose to alter the factual age, so to speak, of not one but both of these fictional characters? As part of a structural tactic whereby – it being absolutely crucial to the novella’s meaning that Aschenbach be shown to be an artist at the very height of his literary renown – it became necessary, if the “miraculous” parallels with the real incident were to be upheld, to add a few extra years to Tadzio’s own age? Or, less generously, as an attempt by Mann to underplay, even minimise, the not always latent eroticism of his story, in that the desire for a prepubescent boy on the part of a late-middle-aged man would stand a chance (back in 1911 if not necessarily today) of being regarded as less threateningly carnal than that of one in his 30s? Or simply as a rueful reflection of how old Mann actually felt when caught in the headlamps of the 11-year-old Wladyslaw Moes’s limpid gaze? Whichever, it was almost certainly these age differences to which he was alluding when he spoke of wishing to demystify his work. Mann, of course, never did write Death in Venice over again. Nor, ever more Olympian and aloof, did he trouble to ascertain who precisely was the little Polish boy on the beach of the Lido or what might have become of him. I, on the other hand, did.”

 


Gilbert Adair (29 december 1944 – 8 december 2011)

 

De Duitse schrijfster Brigitte Kronauer werd geboren op 29 december 1940 in Essen. Zie ook alle tags voor Brigitte Kronauer op dit blog.

Uit: Der Scheik von Aachen

„Stellen Sie sich diese fast magere Frau, die Anita heißt, Anita Jannemann, und an deren Ohrläppchen winzige Brillanten zucken, nun allerdings nicht als allzu ängstliches Geschöpf vor. Anita ist lediglich nervös und raucht eine Zigarette, obschon sie gleichzeitig ein großes Stück Rindfleisch resolut in Stücke schneidet, nachdem sie die Sehnen entfernt und sich dabei eine kleine Wunde zugefügt hat. Erst jetzt bemerkt sie, daß die extravagante Sonnenbrille im Zimmer unsinnig ist, sogar stört. Daher die Verletzung. Sie muß die Brille vergessen haben und schiebt sie nach oben ins Haar, in das einige feurige Höhepunkte gefärbt sind. Ihre Stimme klingt angenehm heiser, nicht etwa rechthaberisch näselnd wie bei manchen TV-Ansagerinnen. Sie ahnen das Richtige. Anita konnte beim Fernsehen nicht landen, früher mal, ist lange her.
»Daamals …«, sagt sie, horcht dem Wort wohlgefällig nach, es muß sich wie ein Gähnen, Dehnen, Sich Sehnen anhören. Nach einer Pause, die niemand unterbricht, es ist ja kein anderer da in der noch etwas kahlen Wohnung, setzt sie neu an: »Damals, bei den großen Festen, trat Emmi als unsere anerkannte Kleinkönigin, ja Feistkaiserin auf, im Sommer in Seide, im Winter in Pelz, das Urbild einer beleibten Tante. Aber dann diese Augen! Grüne Steine, grün, als würde ihr Inneres, der ganze Körper unter der Haut, nur aus Jade bestehen, aus nilgrüner Jade durch und durch.«
Schon drängen sich drei Fragen auf. Vor wem fürchtet sich Anita? Vor Emmi.
Zu wem spricht sie? Zunächst zu sich, dann zu Ihnen, jawohl, zu Ihnen, auch wenn Sie für Anita noch viel fiktiver sind als umgekehrt.
Für wen schneidet sie das Fleisch? Für ein Gulasch. Für Abendgäste. Es soll ein Fiaker Gulasch werden. Sie will, um die Gäste, vor allem einen unter ihnen, zu foppen, bei der Garnitur zwar an die obligatorischen Essiggurken und Spiegeleier denken, aber die Würstchen weglassen. Mal sehen, ob es jemand merkt.
Vielleicht übt sie aber in Wirklichkeit mit ihrem palliativischen »Daamals« für die morgen zur Einweihung ihrer neuen Wohnung erwarteten Leute? Legt sich schon heute beim Fleischschneiden (weil sie alles beim Dessert aus frivolen Geselligkeitsgründen berichten will), die Einzelheiten der düsteren Vorgeschichte ihres anstehenden Emmi-Besuchs zurecht? Sie wird Emmi spanische Veilchenschokolade mitbringen, Emmis uralten Trost in der Todtraurigkeit als hoffentlich einschmeichelnde Aufmerksamkeit. Anita persönlich findet den Geschmack leicht ekelerregend. Aroma: Parfümierte Milchkuh. Muffig wie der Tod, jedoch für Emmi, wer weiß, eine noch nicht komplett verblichene Liebeserinnerung aus sehr frühen Tagen. Anita lächelt zum ersten Mal, wenn auch nur zaghaft, nur ganz flüchtig. Das liegt an der ein wenig unstatthaften Unterstellung, da es sich jetzt doch um Emmi und ihren einstigen Kummer dreht, jenseits jeder Liebesleichtfertigkeit.“

 

 
Brigitte Kronauer (Essen, 29 december 1940)

 

De Amerikaanse schrijver Paul M. Rudnick werd geboren op 29 december 1957 in Piscataway, een voorstad van New York. Zie ook alle tags voor Paul Rudnick op dit blog.

Uit: Gorgeous

“I grew up in what some people would call a mobile home and what other, snobbier people might call a manufactured home, but I was always fine with calling it a trailer. That’s right, I said I grew up in a trailer. Fuck you. I lived with my mom in East Trawley, Missouri, until I was seventeen. My mom weighed almost four hundred pounds and you’re probably thinking that she was lazy or every thing that’s wrong with America, or that she belonged on one of those stu-pid cable TV docudramas called stuff like Jumbo Mama or I Weigh More Than My House, but you’re way off base because my mom was the sweetest person and the best mom ever. But she did have a problem, because from as far back as I can remember I only knew one thing for sure: My mom was terrified of something, and as long as she kept eating she’d never have to go outside and face it. Whenever I asked her about my dad or about what she was so scared of she’d just sort of smile and say that I was talking crazy, and so after a while I stopped asking, because I was pretty sure that my dad, whoever he was, and her fear were the same thing. On the morning of my eigh teenth birthday, just as I was about to leave for work, my mom grabbed my hand. She’d been sick for almost a year and she could barely leave our couch, but being my mom, she wouldn’t see a doctor.
“Oh, baby,” she said, “I know it’s your birthday and I can’t buy you anything, but I have something to tell you, and that’s going to be your present.” “Mom, I don’t need presents. . . .” “Hush, just listen. I know that I haven’t been the sort of mom you deserve. . . .” I rolled my eyes because she knew this wasn’t true. “I just wish that all sorts of things were different.”

 


Paul Rudnick (Piscataway, 29 december 1957)

 

De Amerikaanse schrijver William Gaddis werd op 29 december 1922 geboren in New York. Zie ook alle tags voor William Gaddis op dit blog.

Uit: The Letters of William Gaddis

“(To John Napper)

By now you may well think that if our correspondence continues I’ll still be writing you in five more decades, that I’m still working hard on the same thing, same damned book, same parade of megalomania, for I still am scrabbling along on the thing you read ch. I of so many years ago at Chantry Mill. Last winter in an empty farmhouse was to be the end: I emerged in May with the woodchucks and a 15-pound manuscript, which dampened Harcourt- Brace’s spirits more than somewhat, but they’ve given money, money, all of it gone now and nothing to show for it but a bowler hat and a fourteen-&-three- quarter pound MS. They think I’m cutting it, but what I seem to be doing is to take out something I thought was amusing 4 years ago, and put in something equally idiotic which I find amusing now. At the moment it’s spread all over the floor, and is quite impressive if only in square feet. But honestly, it’s about over, the whole extravaganza. Another 6 or 8 weeks, they want the thing and I wish they’d take it, I am so tired of it, have entirely lost interest in every bit of it, and being quite assured that I’m never going to make any more money from it, would so happily forget the entire evidence of wasted youth.
(…)

My feeling essentially is that a book really goes out on its own, for the human remains that wrote it to run along after it is suicidal since there’s clearly no separating them until the mortal partner drops. I don’t think ‘one decent blurb or two’ is going to alter Asher’s promotion at all, I don’t think lack of them is going to deter it; and the whole God damned area is to me like trying to make magic that will shape a course already implicit and then, if the course takes the feared-for direction, blaming the ex post facto magic, or the lack of it. I’ve never had my name on anybody else’s book jack or ad that I know of, I honestly do not think it would help sell a copy, it reeks a bit of self-advertisement though perhaps, out of a deep mistrust for human motives or rather of them and the abyss between them and their expression this is merely an extreme inverted vanity on my part. Because on the other hand I do admire the generosity of people of stature like, say, Robert Graves, Norman Mailer, TS Eliot writing jacket blurbs for Faber, all of these people quite open-handed. I don’t know. I think of a boy I had at Univ of Connecticut working on a novel which I greatly encouraged, think publishable & have tried to help him place, he’s someone who’s never published and I hope to see have a chance, when/if his book is published, what. I don’t know.”

 


William Gaddis (29 december 1922 – 16 december 1998)
Cover

 

De Duitse dichteres en schrijfster Carmen Sylva werd geboren op 29 december 1843 in Neuwied als prinses Pauline Elisabeth Ottilie Luise zu Wied. Zie ook alle tags voor Carmen Sylva op dit blog.

 

Ein Sonnenblick

Ich soll nicht weinen,
Wenn ich Dich seh?
Doch thut die Freude
Mir gar zu weh!

Ich soll nicht weinen,
Nach langer Qual,
Weil durchgebrochen
Ein Sonnenstrahl?

Ich soll nicht weinen?
Da leidgekrönt
Ich doch vom Freuen
Schon lang entwöhnt?

Ich soll nicht weinen!
Du weißt es nicht,
Wie heiß ersehnet
Dein lieb Gesicht!

 

 
Carmen Sylva (29 december 1843 – 2 maart 1916)
Cover

 

Onafhankelijk van geboortedata:

De Duitse dichteres Vesna Lubina werd geboren in 1981 als dochter van Bosnische immigranten in Witten. Zie ook alle tags voor Vesna Lubina op dit blog.

 

Bericht aus dem urbanen Mesozoikum

ich habe aufgehört abzuwägen wieviel
vorbei und auf dem Laster liegt,
der morgens einfährt. Die Subvölker

aufgeladen, unter den Hufen
die Vorgänger.

In diesem Aufgang der Fossilien,
unter den Zeugnissen alter Konserven,
dem Grätentrennen,

bekannten Habichten in ihrem Aufflug
und den Namen die ich hatte,

erkunde ich den Spinnenbiss am Nachmittag
unter der feuchten Sonne
ein Rascheln in den Kisten trockenen Tees

 


Vesna Lubina (Witten, 1981)

Stefan Brijs, Christian Kracht, Gilbert Adair, Paul Rudnick, Brigitte Kronauer, William Gaddis, Carmen Sylva, Vesna Lubina

De Vlaamse schrijver Stefan Brijs werd geboren op 29 december 1969 in Genk. Zie ook alle tags voor Stefan Brijs op dit blog.

Uit: Maan en zon

“En je das recht hangen, Max. Never forget you’ tie.’
Max droeg al een eeuwigheid geen das meer. ‘Doe ik, pai.’
Roy vond het een goed idee. Hij begreep zijn zoon als geen ander. Alles voor de Dodge. En dat Max daarvoor helemaal naar Nederland zou vliegen, riep geen vragen bij hem op. In zijn oude hoofd lag het koninkrijk vast niet veel verder dan Aruba, waar hij een deel van zijn leven had doorgebracht en tijdens de Tweede Wereldoorlog het Amerikaans-Engels had opgepikt waarmee hij zijn zinnen kruidde.
Lucia, de vrouw van Max, had zich vreselijk opgewonden toen hij haar op de hoogte bracht van zijn plannen.
‘Naar Nederland? Voor oud ijzer? Ben je nog wel goed bij je hoofd? Laat die rotzooi per post komen!’
‘De douane steelt alles, Lucia, het zijn gangsters.’
‘En wie gaat dat betalen?’
‘Ik heb gespaard.’
‘Je hebt gespaard voor Sonny! Voor zijn studie! Niet voor dat wrak!’
‘Dat wrak zorgt wel voor brood op de plank. Als ik hem niet opknap dan hebben we straks niets meer. Niets!’
‘En toch ga je niet naar Nederland. Mi morto akibou!’ Over mijn lijk!
‘Toen heb ik me omgedraaid en ben weggelopen. Met veel pijn in mijn hart.’ Dat vertelde Max aan mij. Hij legde zijn grote hand op zijn borst. ‘Ik hou van haar. Zij is mijn alles. Zij en Sonny. Luna ku solo. Wil je dat tegen haar zeggen zodra ik weg ben? Dat zij de maan is die mijn donkere nachten verlicht.’
De gevoelige ziel van Max. Innerlijk kan hij niet méér verschillen van zijn vader. Zijn krachtige fysieke verschijning heeft hij wel van hem geërfd. Het lichaam van Roy raakte echter al vroeg door reuma verteerd. Zijn vingers, zijn tenen, zijn handen en voeten, rug en nek, alles aan hem is mettertijd kromgetrokken, zijn staalkabels van spieren zijn vezel per vezel geknapt, de gewrichten vergroeid tot knobbels die zijn huid zo oprekken dat die er bleek van is geworden.”

 

 
Stefan Brijs (Genk, 29 december 1969)

Lees verder “Stefan Brijs, Christian Kracht, Gilbert Adair, Paul Rudnick, Brigitte Kronauer, William Gaddis, Carmen Sylva, Vesna Lubina”

Stefan Brijs, Christian Kracht, Gilbert Adair, Paul Rudnick, Brigitte Kronauer, William Gaddis, Carmen Sylva, Vesna Lubina

De Vlaamse schrijver Stefan Brijs werd geboren op 29 december 1969 in Genk. Zie ook alle tags voor Stefan Brijs op dit blog.

Uit: Maan en zon

“Waar zal ik beginnen? Bij wie? Bij Max, wiens vliegtuig op ditzelfde moment vanaf Hato opstijgt en die over enkele ogenblikken op de grond onder hem de rode en blauwe tralies van neonlicht zal zien waarachter de meisjes van Campo Alegre gevangenzitten?
Of bij zijn vader Roy, die om dit uur al naar bed is gebracht en naar het portret van zijn vrouw Myrna zit te staren in het straatlicht dat door de halfgesloten shutters zijn kleine kamer in schijnt?
‘Ze was een goede vrouw, broeder, and ooooh so pretty.’
Of bij Sonny, de zoon van Max, die nu ongetwijfeld van zijn horloge opkijkt en zijn blik naar boven richt, zoekend naar een knipperlicht dat zich weldra tussen de sterren noordoostwaarts zal bewegen?
Nee, laat ik beginnen bij een lied, een oud Antilliaans kinderlied, gezongen, gestameld, gebrabbeld door een groep bejaarden, vanochtend in de grote zaal van Huize Welgelegen, waar Max afscheid ging nemen van zijn vader.
‘Naar Nederland, pai. Onderdelen voor de Dodge halen.’
‘Welke onderdelen?’ vroeg Roy. Zijn luide stem wekte in de zaal meer aandacht dan het gezang van de verpleegster die het lied had ingezet. Max daarentegen had alleen nog oor gehad voor de Papiamentse klanken.
‘Luna ku solo laga mi pasá kon todo mi yu ku Dios a duna mi.’
Ik zag hoe hij verstarde bij het horen van die woorden: Maan en zon laat me door met al de kinderen die God me gegeven heeft.
‘Welke onderdelen, Max?’ herhaalde Roy zijn vraag.
Max richtte zich weer tot zijn vader en zei: ‘Deurkrukken van de achterste portieren, voorbumper en buitenspiegel.’
‘In goede staat?’
‘In uitstekende staat, pai! Ik heb foto’s gezien. Geen spatje roest. En in het chroom kun je je haren kammen.’

 
Stefan Brijs (Genk, 29 december 1969)

Lees verder “Stefan Brijs, Christian Kracht, Gilbert Adair, Paul Rudnick, Brigitte Kronauer, William Gaddis, Carmen Sylva, Vesna Lubina”

Christian Kracht

De Zwitserse schrijver en journalist Christian Kracht werd geboren in Saanen op 29 december 1966. Kracht studeerde in Zwitserland, Duitsland, Canada en de Verenigde Staten. Hij werd geboren als zoon van een directeur van multinational-uitgever Axel Springer AG. In de jaren negentig werkte Kracht als journalist, onder meer voor Der Spiegel. Midden jaren negentig werd hij correspondent in India, ging wonen in Bangkok en schreef een serie veelgeprezen reisartikelen voor het dagblad “Welt am Sonntag”, later gebundeld in “Der Gelbe Bleistift” (2000). Van 2004 tot 2006 was hij samen met Eckhart Nickel redacteur van het litaratuurtijdschrift “Der Freund”. Krachts eerste roman, “Faserland” (1995), wordt gezien als een sleutelwerk in de Duitse golf van “popliteratuur”, die toen opgang maakte. Internationale bekendheid verwierf Kracht met zijn roman “1979” (2001). Deze toont het fragiele en decadente karakter van het Westerse waardesysteem en haar onmacht tegen Oosterse totalitaire modellen zoals de islam. Het boek trok veel aandacht, met name ook omdat het vrijwel gelijktijdig gepubliceerd werd met de aanslagen op 11 september 2001. Een toneelversie van 1979 had in 2004-2010 internationaal groot succes. Kracht handhaafde zijn naam als literator met de romans “Metan” (2007) en „Ich werde hier sein im Sonnenschein und im Schatten“ (2008). Van dit laatste boek verscheen in 2010 de Nederlandse vertaling. Voor zijn roman “Imperium” ontving Kracht in 2012 zowel de Kulturpreis van het Kanton Bern als de Wilhelm-Raabe-Preis. Kracht geldt in de Duitstalige literaire wereld als een controversiële persoon. Doorgaans presenteert hij zich als een ironische, kosmopolitische dandy en hij schrikt niet terug voor gepeperde uitspraken over de Taliban, Noord-Korea en actuele maatschappelijke ontwikkelingen, op een wijze die critici wel als ‘nieuw-rechts’ betitelen. Kracht woont tegenwoordig in Florence en Afrika.

Uit: Die Toten

„Es war der nasseste Mai seit ]ahrzehnten in Tokio; das schlierige Grau des bewölkten Himmels hatte sich seit Tagen in ein tiefes, tiefes Indigo verfärbt, kaum jemand vermochte sich jemals an derartig katastrophale Wassermengen zu erinnern; kein Hut, kein Mantel, kein Kimono, keine Uniform saß noch, wie sie sollte; Buchseiten, Dokumente, Bildrollen, Landkarten begannen sich zu wölben; dort war ein widerspenstiger Schmetterling im Flug von Regenschauern hinab auf den Asphalt gedrückt worden – Asphalt, in dessen Vertiefungen
voller Wasser sich abends die hellbunten Leuchtschilder und Lampions der Restaurants beharrlich spiegelten; künstliches Licht, zerbrochen und portioniert von arrhythmisch prasselnden, ewigen Schauern.
Ein junger, gutaussehender Offizier hatte diese oder jene Verfehlung begangen, weshalb er sich nun im Wohnzimmer eines ganz und gar unscheinbaren Hauses im Westen der Stadt bestrafen wollte. Die Linse der Filmkamera wurde an ein entsprechendes Loch in der Wand des Nebenzimmers geführt, dessen Ränder man mit Tuchstreifen wattiert hatte, damit das Surren des Apparats nicht die empfindliche Szenerie störe:
Der Offizier kniete sich hin, öffnete die weiße Jacke links und rechts, fand prüfend mit nahezu unmerklich zitternden, gleichwohl präzise suchenden Fingerspitzen die korrekte Stelle, verneigte sich und tastete nach dem vor ihm auf einem Sandelholzblock liegenden, hauchscharfen tantö. Er hielt inne, horchte, hoffte darauf, noch einmal das Geräusch des fallenden Regens zu hören, aber es ratterte lediglich leise und maschinell hinter der Wand.
Gleich nachdem die hellgeschlilfene Spitze des Dolchs die Bauchbinde und die darunterliegende feine weiße Bauchhaut angeritzt hatte, deren sanfte Wölbung von nur wenigen schwarzen Schamhaaren umspielt wurde, glitt die Klinge schon durchs weiche Gewebe in die Eingeweide des Mannes hinein – und eine Blutfontäne spritzte seitwärts zur unendlich zart getuschten kakejiku, zur Bildrolle hin. Es sah aus, als sei das kirschrote Blut mittels eines Pinsels, den ein Künstler mit einer einzigen, peitschenhaften Bewegung aus dem Handgelenk ausgeschüttelt hatte, absichtlich quer über die kakejiku geklatscht worden, die dort in erlesener Einfachheit im Alkoven hing.“

 
Christian Kracht (Saanen, 29 december 1966)