De Nederlandse dichter Hans Faverey werd op 14 september 1933 geboren in Paramaribo. Zie ook mijn blog van 14 september 2006 en ook mijn blog van 14 september 2007.
Ik sla een hoek om.
Ik sla een hoek om.
Zo bijt een beitel.
Ik tref een hand aan.
Zo verschrompelt een roos.
Ik leer jagen op liefde.
Zo hijgt een zaag
en ik zie de zee.
Zo word ik oud.
Houd ik mijn hart vast?
Denk ik aan wierook?
Zo huivert een hamer,
kantelt een stad.
[Mataron una paloma]
Mataron una paloma:
zij slachten een duif.
Niet loslaten, ga
kijken wie het is.
Misschien is het iemand.
Misschien is het het.
Niet loslaten. Ga
kijken of het de duif is.
Doe niet alsof het daarom is.
Nu je het zelf zou kunnen zijn,
kan het je opeens niets meer
schelen en keer je halsoverkop
jankend in ons terug.
[Stilte is niet iets]
Stilte is niet iets
dat ik omgord als een riem,
of waardoor ik omgord word
als door gordelroos.
Iemand droomt eeuwen terug, hurkt
in wolken van pijlen, bontgevederde:
fout. Landmijn waarop getrapt:
betrapt. O. kon wel die boog spannen,
maar zijn leven rekken tot hij Sindbad
was geworden, en Sindbad weer de Frei-
herr v. Münchhausen, dat kon hij niet.
Hans Faverey (14 september 1933 – 8 juli 1990)
De Duitse dichter en schrijver Theodor Storm werd geboren in Husum op 14 september 1817. Zie ook mijn blog van 14 september 2007.
Uit: Immensee
“An einem Spätherbstnachmittage ging ein alter, wohlgekleideter Mann langsam die Straße hinab. Er schien von einem Spaziergang nach Hause zurückzukehren; denn seine Schnallenschuhe, die einer vorübergegangenen Mode angehörten, waren bestäubt. Den langen Rohrstock mit goldenem Knopf trug er unter dem Arm; mit seinen dunkeln Augen, in welche sich die ganze verlorene Jugend gerettet zu haben schien und welche eigentümlich von den schneeweißen Haaren abstachen, sah er ruhig umher oder in die Stadt hinab, welche im Abendsonnendufte vor ihm lag. – Er schien fast ein Fremder; denn von den Vorübergehenden grüßten ihn nur wenige, obgleich mancher unwillkürlich in diese ernsten Augen zu sehen gezwungen wurde. Endlich stand er vor einem hohen Giebelhause still, sah noch einmal in die Stadt hinaus und trat dann in die Hausdiele. Bei dem Schall der Türglocke wurde drinnen in der Stube von einem Guckfenster, welches nach der Diele hinausging, der grüne Vorhang weggeschoben und das Gesicht einer alten Frau dahinter sichtbar. Der Mann winkte ihr mit seinem Rohrstock. “Noch kein Licht!” sagte er in einem etwas südlichem Akzent; und die Haushälterin ließ den Vorhang wieder fallen. Der Alte ging nun über die weite Hausdiele, dann durch einen Pesel, wo große Eichschränke mit Porzelanvasen an den Wänden standen; durch die gegenüberstehende Tür trat er in einen kleinen Flur, von wo aus eine enge Treppe zu den oberen Zimmern des Hinterhauses führte. Er stieg sie langsam hinauf, schloß oben eine Tür auf und trat dann in ein mäßig großes Zimmer. Hier war es heimlich und still; die eine Wand war fast mit Repositorien und Bücherschränken bedeckt; an der anderen hingen Bilder von Menschen und Gegenden; vor einem Tische mit grüner Decke; auf dem einzelne aufgeschlagene Bücher umherlagen, stand ein schwerfälliger Lehnstuhl mit rotem Sammetkissen. – Nachdem der Alte Hut und Stock in die Ecke gestellt hatte, setzte er sich in den Lehnstuhl und schien mit gefalteten Händen von seinem Spaziergange auszuruhen. – Wie er so saß, wurde es allmählich dunkler; endlich fiel ein Mondstrahl durch die Fensterscheiben auf die Gemälde an der Wand, und wie der helle Streif langsam weiter rückte, folgten die Augen des Mannes unwillkürlich. Nun trat er über ein kleines Bild in schlichtem, schwarzen Rahmen. “Elisabeth!” sagte der Alte leise; und wie er das Wort gesprochen, war die Zeit verwandelt – er war in seiner Jugend.”
Theodor Storm (14 september 1817 – 4 juli 1888)
De Tsjechische schrijver Ivan Klíma werd op 14 september 1931 geboren in Praag. Zie ook mijn blog van 14 september 2006.
Uit: No Saints or Angels (Vertaald door Gerald Turner)
“ I killed my husband last night. I used a dental drill to bore a hole in his skull. I waited to see if a dove would fly out but out came a big black crow instead.
I woke up tired, or more exactly without any appetite for life. My will to live diminishes as I get older. Did I ever have a great lust for life? I’m not sure, but I certainly used to have more energy. And expectations too. And you live so long as you have something to expect.
It’s Saturday. I have time to dream and grieve.
I crawl off my lonely divan. Jana and I carried its twin down to the cellar ages ago. The cellar is still full of junk belonging to my ex-husband, Karel: bright red skis, a bag of worn-out tennis balls, and a bundle of old school textbooks. I should have thrown it all out long ago, but I couldn’t bring myself to. I stood a rubber plant where the other divan used to be. You can’t hug a rubber plant and it won’t caress you, but it won’t two-time you either.
It’s half past seven. I ought to spend a bit of time with my teenage daughter. She needs me. Then I must dash off to my Mum’s. I promised to help her sort out Dad’s things. The things don’t matter, but she’s all on her own and spends her time fretting. She needs to talk about Dad but has no one to talk about him with. You’d think he was a saint, the way she talks about him, but from what I remember, he only ordered her around or ignored her.
As my friend Lucie says, you even miss tyranny once you’re used to it. And that doesn’t only apply to private life.
I don’t miss tyranny. I killed my ex-husband with a dental drill last night even though I feel no hatred towards him. I’m sorry for him more than anything else. He’s lonelier than I am and his body is riddled with a fatal disease. But then, aren’t we all being gnawed at inside? Life is sad apart from the odd moments when love turns up.
I always used to ask why I was alive. Mum and Dad would never give me a straight answer. I expect they didn’t know themselves. But who does?
You have to live once you’ve been born. No, that’s not true. You can take your life any time, like my grandfather Antonín, or my Aunt Venda, or Virginia Woolf or Marilyn Monroe. Marilyn didn’t kill herself, though; they only said she did in order to cover the tracks of her killer. She apparently took fifty pills of some barbiturate or other even though a quarter of that amount would have been enough. Her murderers were thorough. I myself carry a tube of painkillers; not to kill myself with though, but in case I get a migraine. I’d be capable of taking my life, except that I hate corpses. It was always an awful strain for me in the autopsy room, and I preferred not to eat the day before.
Why should I make the people I love deal with my corpse?
They’ll have to one day anyway. Who will it be? Janinka, most likely, poor thing.
I oughtn’t to call her Janinka, she doesn’t like it. It sounds too childish to her ears. I called my ex-husband Kajnek when I visited him recently on the oncology ward. I thought it might be a comfort to him in his pain to hear the name I used to call him years ago. But he objected, saying it was the name of a hired killer who recently got a life sentence.
Ivan Klíma (Praag, 14 september 1931)
De Surinaamse dichter, schrijver, journalist en muziekpedagoog Corly Verlooghen werd geboren op 14 september 1932 in Paramaribo. Zie ook mijn blog van 14 september 2006.
Kans op Onweer
De durf te schrijven bliksemt
het slapend volk op de been
het krijst ziet onweers
oproerkraaier is geboren
noemt onze best geklede
kinderen bij de naam
armoe de oudste chaos
de jongste het stiefkind
hoop ons petekind verdriet
dan zal ik moedig op het forum
het witboek offer opendoen
en woord voor woord
zijn nieuwe spelling geven.
Het Dichterskoninkrijk I
Eens zullen de dichters regeren
de atoomgeleerden onttroond
zwalken als spoetnikvogels
in het radioaktief heelal
de mist van aftandse formules
maakt hun elk spoor bijster
er is geen hoop meer
in melkwitte retorten
paarsgele giftvlammen
bakteriezwangere laboratoria
worden heilige burchten
van een triomfantelijk gedicht
dan zullen de kinderen
de tinnen soldaten vergeten
poppen van schaaldieren
in hun schooltassen
door het vlechtwerk
van hun kledij
waait de wind
van de nieuwe toekomst
een man komt voorbij
en lacht tegen de kinderen
en aait zijn schouderpapegaai
wij betalen met gedichten
de zorgen van de winter
gedichten zijn warme maaltijden
voor schizofrene intellektuelen
eens zullen de dichters regeren
wij worden vogelmensen
op de nachtzee
paspoortloze vogelmensen in
parijs lissabon stockholm
maar genève hoort er niet bij
Corly Verlooghen (Paramaribo, 14 september 1932)
De Nederlandse schrijver, dichter en journalist Eric van der Steen (pseudoniem van Dick Zijlstra) werd op 14 september 1907 in Alkmaar geboren, als zoon van een tandarts. Hij groeide op in Alkmaar, en studeerde rechten in Leiden. Na zijn afstuderen werd Van der Steen secretaris van de Noord-Hollandse Voetbalbond. In 1946, trad hij in dienst van Het Parool, waar hij tot zijn pensioen als journalist aan verbonden bleef. De grootste periode van zijn tijd bij Het Parool bracht hij door als redacteur onderwijs.
Naast Het Parool schreef van der Steen o.a. ook voor het reclamevakblad Ariadne. In 1932 verscheen de eerste dichtbundel Gemengde Berichten, onder het pseudoniem Eric van der Steen. Vlot daarop volgden Nederlandsche Liedjes, en Droesem. In 1938 verschenen Voorwaardelijke Wijs, Kortom, en Controversen, kort daarop gevolgd door Paaltjens Sr. en Cadans. Na de oorlog kwam Vice Versa uit (samen met Max Schuchart), en Grote Vacantie .In 1955 verscheen een uitgebreide bloemlezing uit zes van deze bundels onder de titel Gemengde Berichten. Behalve poëzie heeft Eric van der Steen ook proza geschreven. In 1946 verscheen Loosdrecht, gevolgd door Zeepbellen en Handgranaten (1947), Finishing Touch (1947), en Vuurwater (1956). De roman Finishing Touch werd later opnieuw uitgegeven als De Beesten de Baas (1957). Genoemd moet ook worden Alfabetises, ook wel genaamd maraginalia dat in 1955 verscheen, en diverse keren werd herdrukt. Eric van der Steen wordt wel gerekend tot de groep van de zogenaamde veertigers, waar ook Adriaan van der Veen, Ed Hoornik, Vasalis, Han G. Hoekstra, Cola Debrot, Pierre H. Dubois, H.A. Gomperts, Adriaan Morriën en A. Marja deel van uit maken
Soms zou men zich in Nice …
soms zou men zich in nice
te parijs kunnen wanen
ik doe het wel wanneer
ik langs de kade loop
want in de schaduw van
de bloeiende platanen
zijn oude boeken en
kostbaar antiek te koop
zo zoek ik onder ’t groen
tussen de bruine boeken
de enkele oude verzen
die ik nimmer vind
en denk zal na een eeuw
een vrouw zo naar mij zoeken
vergeefs omdat men niet
verkoopt wat men bemint
De Journalist
Zijn stijl is staal of allerteerst:
van beursbericht tot kinderrover.
Hij weet het laatste nieuws het eerst
en schreef daar gisteren reeds over.
Eric van der Steen (14 september 1907 –3 november 1985)
De Uruguayaanse dichter, schrijver, criticus en journalist Mario Benedetti Farugia werd geboren op 14 september 1920 in Paso de los Toros in het department Tacuarembó. Toen hij vier jaar oud was verhuisde het gezin om economische redenen van Paso de los Toros naar Montevideo. In 1928 begon Benedetti zijn schoolloopbaan aan het Colegio Alemán de Montevideo (Duitse school). Vervolgens zat hij een jaar op het Liceo Miranda. In 1934 begon hij aan Escuela Raumsólica de Logosofía. Om economische redenen verliet Benedetti in 1935 het voortgezet onderwijs voortijdig. Op veertienjarige leeftijd ging hij werken bij de firma Will L. Smith, S.A., die in auto-onderdelen deed. In 1945 sloot hij zich aan bij de redactie van het weekblad Marcha, en zou daar tot 1974 aan verbonden blijven. In dat jaar werd het weekblad verboden door de regering van de Juan María Bordaberry. In 1954 werd Benedetti benoemd tot literair directeur van Marcha. In 1949 was Benedetti lid van de redactieraad van Número, een van de meest vooraanstaande literaire tijdschriften van die tijd. Hij doet actief mee met de beweging tegen het militaire verdrag met de Verenigde Staten. Dit is was eerste militante daad. In datzelfde jaar kreeg hij een prijs van het Ministerie van Onderwijs voor zijn eerste verhalenbundel, Esta mañana. Bij verschillende gelegenheden zou hij deze prijs nog een aantal malen ontvangen. Vanaf 1958 zou hij hem systematisch weigeren vanwege onenigheid over het reglement. Samen met leden van de Beweging voor Nationale Bevrijding (Movimiento de Liberación Nacional – Tupamaros), startte hij in 1971 de “Beweging van de 26e Mei (Movimiento de Independientes 26 de Marzo), een groepering die vanaf het begin deel zou uitmaken van de linkse coalitie (Frente Amplio). Benedetti was de leider van deze beweging. In 1973, door de militaire staatsgreep en in het licht van zijn actieve steun aan het marxistisch verzet, moest Benedetti Uruguay verlaten. Hij gaf zijn post aan de universiteit op en ging in ballingschap in Buenos Aires. In maart 1983 keerde Benedetti terug naar Uruquay. In 1986 ontving hij de Bulgaarse Jristo Botev prijs voor zijn poëzie en essays. In 1997 verleende de universiteit van Alicante hem een eredoctoraat. In 1999 verwierf de Spaanse VIII Premio Reina Sofía de Poesía Iberoamericanaen in het jaar 2000 de Premio Iberoamericano José Martí. In 2005 ontving Benedetti de XIX Premio Internacional Menéndez Pelayo, bestaande uit 48.000 € en de Medalla de Honor de la Universidad Internacional Menéndez Pelayo.
Little Stones at My Window
Once in a while
joy throws little stones at my window
it wants to let me know that it’s waiting for me
but today I’m calm
I’d almost say even-tempered
I’m going to keep anxiety locked up
and then lie flat on my back
which is an elegant and comfortable position
for receiving and believing news
who knows where I’ll be next
or when my story will be taken into account
who knows what advice I still might come up with
and what easy way out I’ll take not to follow it
don’t worry I won’t gamble with an eviction
I won’t tattoo remembering with forgetting
there are many things left to say and suppress
and many grapes left to fill our mouths
don’t worry I’m convinced
joy doesn’t need to throw any more little stones
I’ll open the window
I’ll open the window.
Vertaald door Charles Dean Hatfield
Mario Benedetti (Paso de los Toros, 14 september 1920)
De Duitse dichter en schrijver Uli Becker werd geboren op 14 september 1953 in Hagen. Na zijn gymnasiumopleiding studeerde hij germanistiek en amerikanistiek. Sinds 1979 woont en werkt hij als zelfstandig schrijver in Berlijn. Beckers eerste teksten verschenen in kleine tijdschriften die behoorden tot de zogeheten Alternativpresse. Hij zette met zijn gedichten, overwegend in zeer korte vormen, de ondogmatische en libetaire traditie voort van de popliteratuur. Zijn toch al beknopte dichtwijze liep uit op het schrijven van haiku’s, door hem zelf Siebzehnsilber genoemd.
Uit: Dr. Dolittles Dolcefarniente. In achtzig Haiku aus der Welt Siebzehnsilber
Oha, ein Täubchen,
das träg auf dem Ölzweig hockt:
Der Frieden ist faul.
Als Asphaltpflanze
macht man sich keinen Begriff,
was da kreucht und fleucht!
Sperr ein letztes Mal
Augen, Mund und Nase auf –
mitnehmen geht nicht!
Uli Becker (Hagen, 14 september 1953)
Geen foto beschikbaar