Antonio Muñoz Molina, Annette von Droste-Hülshoff, Mies Bouhuys, Harrie Geelen,Yasmina Khadra, Dennis Cooper, Jared Carter, Jutta Treiber, Franz Kain

De Spaanse schrijver Antonio Muñoz Molina werd geboren op 10 januari 1956 in Úbeda in de provincie Jaén. Zie ook mijn blog van 10 januari 2009.

 

Uit: In Her Absence (Vertaald door Esther Allen)

 

THE WOMAN WHO was not Blanca came down the hall toward Mario wearing Blanca’s green silk blouse, Blanca’s jeans, and Blanca’s ballet flats, her eyes narrowing into a smile as she reached him-eyes the same color and shape as Blanca’s, but not Blanca’s eyes. She welcomed him home in a tone so identical to Blanca’s that it was almost as if she really were Blanca, and she stooped a little to kiss him because she was slightly taller than he was, just like Blanca. But instead of the daily absentminded brush of her closed lips against his, she opened her mouth to Mario’s tongue, and he, startled by this unanticipated ardor, didn’t respond in time.

In the warmth of her breath and the brief, carnal softness of her lips he felt as if he’d gone back in time to Blanca’s first delicious kisses, now identical, but falsified with a flawless or almost flawless precision that made everything all the more unreal. He was grateful for the touch of those long, soft hands even though they weren’t Blanca’s hands, the odd way she had of putting her arm around his waist as she led him toward the dining room, as if he, its owner, didn’t know his way around the apartment where he’d been living for some time before he met Blanca, or as if the apartment, too, were a precise replica of something that had been lost: the apartment, the pictures in the hallway, the dining room furniture that Blanca objected to, and rightly so-when Mario bought it he’d had pitifully bad taste-the tablecloth embroidered by Mario’s mother or grandmother, the dishes, the steaming bowls of a soup just cooked by the impostor or near-double of Blanca who’d taken it off the stove and served it when she looked out from the balcony and saw Mario crossing the street toward the apartment building. (But Blanca, the real Blanca, the one from before, might never have looked out from the balcony to see if he were coming.) The soup smelled better than ever, Mario thought almost remorsefully, noticing for the first time not that he was beginning to give in, but that the possibility of giving in existed, comprehending with melancholy and relief that he wouldn’t be able to keep up this suspicious hostility, uncompromising vigilance, and desperate solitude forever.“

 

Molino

Antonio Muñoz Molina (Úbeda, 10 januari 1956)

 

De Duitse dichteres en schrijfster Annette von Droste-Hülshoff werd op 10 januari 1797 op het slot Hülshoff in Westfalen geboren. Zie ook mijn blog van 10 januari 2007 en mijn blog van 31 december 2007. Zie eveneens mijn blog van 10 januari 2008 en ook mijn blog van 10 januari 2009.

 

Die Linde

 

»Ich breite über ihn mein Blätterdach,
So weit ich es vom Ufer strecken mag.
Schau her, wie langaus meine Arme reichen,
Ihm mit den Fächern das Gewürm zu scheuchen,
Das hundertfarbig zittert in der Luft.
Ich hauch’ ihm meines Odems besten Duft,
Und auf sein Lager lass’ ich niederfallen
Die lieblichste von meinen Blüten allen;
Und eine Bank lehnt sich an meinen Stamm,
Da schaut ein Dichter von dem Uferdamm,
Den hör’ ich flüstern wunderliche Weise
Von mir und dir und der Libell’ so leise,
Daß er den frommen Schläfer nicht geweckt;
Sonst wahrlich hätt’ die Raupe ihn erschreckt,
Die ich geschleudert aus dem Blätterhag.
Wie grell die Sonne blitzt! schwül wird der Tag.
O könnt’ ich, könnt’ ich meine Wurzeln strecken
Recht mitten in das tief kristall’ne Becken,
Den Fäden gleich, die, grünlicher Asbest,
Schaun so behaglich aus dem Wassernest,
Wie mir zum Hohne, die im Sonnenbrande
Hier einsam niederlechzt vom Uferrande.«

 

 

 

Kinder am Ufer

 

»O sieh doch! siehst du nicht die Blumenwolke
Da drüben in dem tiefsten Weiherkolke?
O, das ist schön! hätt’ ich nur einen Stecken,
Schmalzweiße Kelch’ mit dunkelroten Flecken,
Und jede Glocke ist frisiert so fein,
Wie unser wächsern Engelchen im Schrein.
Was meinst du, schneid’ ich einen Haselstab
Und wat’ ein wenig in die Furt hinab?
Pah! Frösch’ und Hechte können mich nicht schrecken –
Allein, ob nicht vielleicht der Wassermann
Dort in den langen Kräutern hocken kann?

Ich geh’, ich gehe schon – ich gehe nicht –
Mich dünkt’, ich sah am Grunde ein Gesicht –
Komm, laß uns lieber heim, die Sonne sticht!«

 

Droste-Hülshoff

Annette von Droste-Hülshoff (10 januari 1797 – 24 mei 1848)

 

 

De Nederlandse dichteres en schrijfster Mies Bouhuys werd geboren op 10 januari 1927 in Weesp. Zie ook mijn blog van 10 januari 2008. en ook mijn blog van 30 juni 2008 en ook mijn blog van 10 januari 2009.

 

Voorjaar

 

De torenklok slaat zeven keer,

gewoon als iedre dag,

maar’ t is dezelfde klok niet meer,

zo licht klinkt elke slag.

 

De vroege mannen op hun fiets,

op weg naar de fabriek,

groeten elkaar en fluiten iets;

de straat is vol muziek.

 

Een man zet stoeltje voor ‘t café,

daar gaan – hij kijkt er naar –

de meisjes van het aterlier

als duiven langs ‘t trottoir.

 

Heel vroeg al heeft de bloemenvrouw

haar kraampjes ingericht.

De rozen zijn nog nat van dauw,

de tulpen zijn nog dicht.

 

Het is haast of het hardop lacht,

dat orgel dat daar klinkt,

dat aan de zonkant van de gracht

tot in zijn buik toe zingt.

 

Een kring, een kind er midden, –

wie vond het touw zo vlug?

“De bocht gaat uit, de bocht gaat in”.

In en uit en dan terug.

 

O, kind dat mij het touw voorhoudt

ik sta weer aan ‘t begin.

De hele stad wordt enkel goud.

Ik spring er middenin.

 

bouwhuys

Mies Bouhuys (10 januari 1927 – 30 juni 2008)

 

De Nederlandse schrijver, dichter, tekenaar, illustrator, regisseur, animator, en vertaler Harrie Geelen werd geboren in Heerlen op 10 januari 1939. Geelen kreeg een roomse opvoeding en kwam bij Franciscaner paters op school. Als gymnasiast schreef en tekende hij in de schoolkrant en maakte hij de kleuromslagen. Hij studeerde Nederlands in Amsterdam. In 1962 brak hij deze studie af. Vanaf 1967 werkte hij voor de Toonder Studio’s, waar hij later de creative director zou worden. Via een ex-collega kwam Geelen in datzelfde jaar in contact met het VARA-team dat een show ging opzetten rondom het jeugdige talent Rob de Nijs. Geelen leverde – als freelancer – gedurende de hele periode (1964 – 1966) dat de show werd uitgezonden, veel liedjes.  Vanaf eind jaren ’60 ging hij voor bekende televisie programma’s schrijven. KRO-regisseur Bram van Erkel vroeg Geelen in 1968 om mee te werken aan een nieuw kinderprogramma Oebele.

In 1972 produceerde Geelen de serie Avonturen van meneer Prikkebeen, naar het boek van Töpffer.

In de tijd dat Geelen schreef voor “ Kunt u mij de weg naar Hamelen vertellen, mijnheer?” (1972-1976) bedacht hij op verzoek van Van Erkel nog een andere jeugdserie, Q&Q.  Q & Q werd net als “Oebele” en “Hamelen” een klassieker in het genre. Geelen was jaren later ook de schrijver van het scenario voor de tekenfilm Als je begrijpt wat ik bedoel met de figuren van Marten Toonder. Geelen schreef o.a ook liedteksten voor Boudewijn de Groot, Liesbeth List, Leen Jongewaard, Lex Goudsmit, Adèle Bloemendaal, Herman van Veen. De vele illustraties die Geelen maakte voor boeken omvatten niet alleen het werk van Imme Dros, maar bijvoorbeeld ook versjes van Annie M. G. Schmidt.

 

Uit: Het Nijlpaard Ellende

 

„Ik heb altijd het gevoel dat spiegels zich vergissen wanneer ik erin kijk. Want ik weet dat ik er eigenlijk anders uitzie. Gewoner. Minder erge flaporen. Ouder. Je kunt aan mijn echte gezicht minder goed zien wat ik denk. Niemand zou bijvoorbeeld ooit om me lachen als ik eruitzag zoals ik werkelijk ben. Spiegels zijn prutsers. Ik hoor een rustig, regelmatig gezicht te hebben dat nooit verandert.

De etalagepoppen uit de steunkousenwinkel hebben zulke gezichten.

Toen ik nul was, was ik van binnen precies zo als toen ik vier was en naast het kabouterhuis op de kleuterschool werd gezet maar evengoed bleef krijsen dat ik naar mijn moeder wou.

Ik dacht dat een spiegel misschien preciezer zou worden als je ouder werd. Ik ben nu bijna dertien en er is nog steeds geen spiegel die klopt.

Op de laatste klassenfoto van de lagere school sta ik naast Joop Sikkema. Hij heeft met zijn vingers achter mijn hoofd om gemeen hard tegen mijn linkerflapoor geknipt, net op het moment dat de foto genomen werd. Ik sta dus op die foto met één bewogen oor. En Joop Sikkema met een valse grijns.

Ik vraag me af hoe Joop Sikkema er eigenlijk uitziet. Ook regelmatig als een etalagepop? Ik denk dat iemand van binnen niet loenst. Maar mooi kan Joop Sikkema nog steeds niet zijn.

 

Ik weet eigenlijk niet waarom ik dit vertel.

Ik heb warempel wel wat anders aan mijn hoofd.

 

Als ik naar mijn vader kijk, bij het ontbijt, krijg ik geen hap door mijn keel. En mijn moeder zegt ook bijna niks.

Dingen als: ‘Waarom neem je niet ook een eitje? Lekker vers uit de tuin…’ Ik kijk in het deksel van de broodrooster en ik zie weer een heel ander gezicht dan ik heb. En mijn moeder ziet me kijken.“

 

Geelen

Harrie Geelen (Heerlen, 10 januari 1939)

 

De Algerijnse schrijver Yasmina Khadra (pseudoniem van Mohammed Moulessehoul) werd geboren op 10 januari 1955 in Kenadsa. Zie ook mijn blog van 10 januari 2008 en ook mijn blog van 10 januari 2009.

 

Uit: The Swallows of Kabul (Vertaald door John Cullen)

 

“Atiq Shaukat flails about him with his whip, trying to force a passage through the ragged crowd swirling around the stalls in the market like a swarm of dead leaves. He’s late, but he finds it impossible to proceed any faster. It’s like being inside a beehive; the vicious blows he deals out are addressed to no one in particular. On souk day, people act as if in a trance. The throng makes Atiq’s head spin. In thicker and thicker waves, beggars arrive from the four corners of the city and compete with carters and onlookers for hypothetically free spaces. The porters’ effluvia and the emanations of rotting produce fill the air with an appalling stench, and a burden of relentless heat crushes the esplanade. A few spectral women, segregated inside their grimy burqas, extend imploring hands and clutch at passersby; some receive a coin for their trouble, others just a curse. Often, when the women grow too insistent, an infuriated lashing drives them backward. But their retreat is brief, and soon they return to the assault, chanting their intolerable supplications. Others, encumbered by brats whose faces are covered with flies and snot, cluster desperately around the fruit vendors, interrupting their singsong litanies only to lunge for the occasional rotten tomato or onion that an alert customer may discover at the bottom of his basket.

“You can’t stay there!” a vendor shouts at them, furiously brandishing a long stick above their heads. “You’re bringing my stall bad luck, not to mention all kinds of bugs.”
Atiq Shaukat looks at his watch and clenches his teeth in anger. The executioner must have arrived a good ten minutes ago, and he, Atiq, is still dawdling in the streets. Exasperated, he starts hitting out again, wielding his many-thonged whip in an effort to part the flood of humanity, futilely harrying a group of old men as insensible to his blows as they are to the sobs of a little girl lost in the crowd. Then, taking advantage of the opening caused by the passage of a truck, Atiq manages to squeeze into a less turbulent side street and hastens, despite his limp, toward a building that stands oddly upright amid an expanse of rubble. Formerly a clinic, but fallen into disuse and long since ransacked by phantoms of the night, the building is used by the Taliban as a temporary prison on the occasions when a public execution is to take place in the district.“

 

Yasmina

Yasmina Khadra (Kenadsa, 10 januari 1955)
Collage

 

 De Amerikaanse dichter en schrijver Dennis Cooper werd geboren op 10 januari 1953 in Arcadia, Californië. Zie ook mijn blog van 10 januari 2009.

 

Uit: My Loose Thread

 

I’m at breakfast. It’s always something easy to make like a cold cereal. Dad watches taped golf from the weekend, and my mom reads the paper. Something in her is going off about me. I can see it’s not the world. Jim’s food is already a ruin, which is the only thing wrong.
“Jim rode his bike,” she says. Not hello, or anything. That’s news, since I always drive him to school.
“Yeah?”
She turns a page fast, and it rips. But I’m tired enough from one or maybe two hour’s sleep, that her shit doesn’t reach me.
“Say it, mom.”
“Your dad had a cramp, and I was up, and I saw you,” she says.
“Meaning what?” I’m pretty sure I was naked, and holding my clothes and my shoes in a wad.
“I called Dr. Thorne,” she says.
“What did Jim say?”
“He protected you,” she says.
“From what?” I throw my cereal bowl at the wall.

I think Rand is still on the floor of my bedroom. I mean in some way. I know he didn’t die there. He got up after a couple of minutes, and left. But I think he’d come there if he could go anywhere. That’s the Franks’ big idea, or their excuse. The dead don’t want to be dead, and they only give a shit about life. When I got back to my bedroom last night, I thought a lot about Rand, then decided. I killed the boy because I can’t kill myself. That’s why I hit him so hard. I realize he isn’t Jim. When I get that upset, it doesn’t take much to remind me.

I always hang out with Will. Sometimes Tran is there, too. They’re what’s left of my friends. Everyone else thinks I’m cold. Will and Tran are so into themselves, they don’t notice. We like to watch the other students show up, and talk angrily about them. It’s mostly Will. They’re still too sleepy to hate us. When they do, I’ll definitely feel it. It usually takes until lunch.
“I didn’t sleep.” Will’s noticed something in me, but that’ll probably do it. He used to go out with Jude, which is our mutual thing.
“Her again?” he says.”

 

cooper

Dennis Cooper  (Arcadia, 10 januari 1953)

 

De Amerikaanse dichter Jared Carter werd geboren op 10 januari 1939 in Elwood, een dorpje in Indiana, VS. Zie ook mijn blog van 10 januari 2009.

 

First Snow

To clear the walk before the children start
for school, you rise and dress, and take the broom
beside the door, and go out into darkness
where the snow you sweep from side to side

is followed by the snow that falls behind
your progress down the squares. A dream returns
you half remember having when you woke,
and when you pause to look back toward the porch

it seems you’ve been nowhere—the walk you swept
is whiteness now, and as before. To take
a step from where you stand would be to risk
acknowledging you’ve come this far by losing

track of things. Then someone flicks the porch light
off and on, to say you’re needed there.
You go, leaving a line of prints behind,
and even these are filled by daylight, when

the kids have vanished down the walk to catch
the bus, and everything is bright and still.
So for a second time you take the broom
and go to sweep the snow away. And find,

as though recalling now the other half
of what you dreamed, the pattern of your steps
impressed upon the walk and turned to ice—
the children’s, too, going the other way—

revealed beneath the snow that flies before
your broom, until you reach the end, and stop
to see the footprints clear this time. The dream
comes back entire: a line of stones across

a stream in summer, when you know not where
to step, and yet in choosing merge with what
is swirling all around you. And, still searching,
waken to silence, and a first snow falling.

 

Errata Slip

By an unfortunate error a number of lines
were somehow left out of the preceding pages.
But the book’s finished now, and the time
for making changes is past. In other ages
corrections were dropped in loose, on a slip
of paper, but nobody ever read them, or cared
if it should have been “tripe” and not “trip,”
or the heroine been not “speared” but “spared.”
And now that words are processed, we ourselves
no longer need to spell or punctuate;
software provides a group of learnéd elves
to shift our prose from third- to second-rate.
Farewell, then, fluttering slip of old errata!
There are no slips, when everything is data.

carter

Jared Carter (Elwood, 10 januari 1939)

 

De Oostenrijkse dichteres en schrijfster Jutta Treiber werd geboren op 10 januari 1949 in Oberpullendorf. Na het gymnasium studeerde zij in Wenen Duits en Engels. Sinds 1988 is zij zelfstandig schrijfster. De eerste schrijfsels dateren al vanaf dat zij acht jaar oud was. In 1976 won zij haar eerste prijs voor een kort verhaal. Zij schrijft het liefste jeudboeken, waarbij de grens naar literatuur voor volwassenen vloeiend is.  Haar werk omvat echter ook gedichten, theaterstukken, hoorspelen en zelfs korte films.

Uit: Der blaue See ist heute grün

„Zwischen Schilf ein blauer Himmel. Die Föhren, die das andere Ufer säumten, spiegelten sich im Wasser. Wenn die Sonne schien, lag das Bild eines blauen Seidenhimmels darin. Aber dieser graue Himmel konnte nichts ausrichten. Der blaue See war heute grün. Sie war hierher gekommen, denn sie hatte es zu Hause nicht mehr ausgehalten. Hatte das Gefühl gehabt, dass ihre Haut platzen würde. Weg, nur weg. Gehen. Laufen. Irgendeine Art von Fortbewegung. Sie war mit dem Rad gefahren, schnell. Die wenigen Kilometer aus dem Dorf, das sich Stadt nannte, auf der Landstraße, und dann den Forstweg entlang zum blauen See. Hatte gekeucht, als sie abgestiegen war. War den lehmigen Weg durchs Dickicht gegangen, hatte sich an den Rand des Wassers gesetzt. Beruhigte sich allmählich, keuchte nicht mehr so schwer. Auf dem Wasserspiegel tanzten Schattenbilder. Als sich im Teströrchen ein kleiner roter Ring abgezeichnet hatte, war in ihrem Inneren eine Tür zugefallen und ein schwerer Riegel hatte sich vorgeschoben. Lebenslänglich! Plötzlich hatte sie Mauern um sich wachsen gefühlt, die sie von allem trennten, was ihr Leben bisher ausgemacht hatte. Nie wieder würde irgendetwas so sein wie bisher. Im ersten Moment hatte sie sich einer trügerischen Hoffnung hingegeben. Ein Test war nicht hundertprozentig sicher. Sie machte die Augen zu, löschte alle Bilder im Kopf. Schaute wieder auf das Teströhrchen. Der rote Ring war da. Sie war nicht enttäuscht, weil sie die Täuschung schon vorher als solche erkannt hatte. Noch nie hatte sie sich so einsam gefühlt. Sie saß wie versteinert auf dem Boden. War lange Zeit unfähig sich zu rühren. Kauerte sich zusammen, schlang die Arme um die Beine, wiegte sich hin und her. Ihre Wangen brannten, sie drückte ihr Gesicht gegen die Knie. Und plötzlich war diese Unruhe in ihr aufgestiegen, und Gisela hatte das Gefühl gehabt, ihre Haut müsse platzen. Und war dem Gefühl davongelaufen. Davongefahren. Ein Frosch zappelte im See, das Wasser kreiselte. Wind strich durch das Schilf. Wenn der See blau gewesen wäre, hätte er vielleicht mehr Trost geben können.“

juttatreiber

Jutta Treiber (Oberpullendorf, 10 januari 1949)

 

De Oostenrijkse schrijver, journalist en politicus Franz Kain werd geboren op 10 januari 1922 in Goisern, het huidige Bad Goisern. Als 14-jarige werd hij voor het eerst gearresteerd wegens het uitdelen van pamfletten van de verboden communistische jeugdorganisatie KJV. Tijdens WO II werd hij Amerikaans krijgsgevangene. Na zijn vrijlating in 1946 begon hij te schrijven en als journalist te werken. Vanaf 1953 was hij enige jaren in de DDR waar hij o.a. Bertolt Brecht en Anna Seghers leerde kennen. Tot aan zijn pensioen in 1982 was hij hoofdredacteur van de Neue Zeit. Zijn romans, verhalen en novellen werden vaak voor het eerst in de DDR gepubliceerd.

Uit: Auf dem Taubenmarkt

Der kleine Platz heißt seit altersher Taubenmarkt, obwohl sich kein Mensch mehr daran erinnert, daß hier tatsächlich Tauben feilgeboten worden wären. Aber ältere Menschen und Kinder füttern hier die Stadttauben wie vor hundert Jahren.
Der Platz ist begrenzt von allerlei Geschäftigkeit, einem kleinen Café, einer Buchhandlung, einer Bank, der kräftigsten und vornehmsten des Landes, einem Modegeschäft, einem Blumen- und einem großen Würstelstand. In der kälteren Jahreszeit haben sich auf dem Taubenmarkt auch noch ein Maronibrater und ein Glühmoststand niedergelassen.
Der Platz ist kommunikationsfreudig. Das macht ihn zu einer Art Hyde-Park. Ständig gibt es Informationsstände und wer für irgendetwas auf halbwegs originelle Art zu werben hat,
der meldet bei der Polizeidirektion einen Informationsstand auf dem Taubenmarkt an. Große Parteien verschmähen allerdings diese Möglichkeit. Sie wollen sich mit ihrer Ware »nicht hinstellen«, wie die Seifentandler, wie sie hochmütig sagen. Nur wenn Wahlen vor der Tür stehen, dann kommen auch sie auf den Taubenmarkt geschritten, leutselig mit Most und Schmalzbrot, weil das bodenständig ist. Ihre Anhänger, die sich auch sonst auf dem Platz aufhalten, sind meist kleinere Funktionäre, richtige Räsoneure, aber noch im Raunzen treu und ergeben. Die Altnazi und die Konservativen stehen am Rand, aber sie mengen sich eifrig in die Auseinandersetzungen ein.“

f_kain_be

Franz Kain (10 januari 1922 – 27 oktober 1997)

Zie voor nog meer schrijvers van de 10e januari ook mijn vorige blog van vandaag.

 

Antonio Muñoz Molina, Annette von Droste-Hülshoff, Yasmina Khadra, Dennis Cooper, Vicente Huidobro, Robinson Jeffers, Giselher Werner Hoffmann, Alexei Tolstoy, Mies Bouhuys, Philip Levine, Jared Carter, Jan H. Eekhout

De Spaanse schrijver Antonio Muñoz Molina werd geboren op 10 januari 1956 in Úbeda in de provincie Jaén. Hij studeerde journalistiek in Madrid en kunstgeschiedenis in Granada. Zijn journalistieke werk werd in diverse boeken gebundeld. Zijn debuutroman Beatus Ille (1986) en zijn tweede roman El invierno en Lisboa (1987) werden met belangrijke Spaanse prijzen bekroond. Zijn roman Ruiter in de storm werd in Spanje in een eerste oplage van 300.000 exemplaren gedrukt en won de prestigieuze Premio Planeta.

Uit: Sepharad  (Vertaald door Margaret Sayers Peden)

 

„The owner of the Museo is a countryman of ours who, as Godino says, often personally oversees the catering of our feasts, in which there isn’t a single ingredient that hasn’t come from our city, not even the bread, which is baked in La Trini’s oven, the very oven that to this day produces the mouthwatering madeleines and the Holy Week cakes with a hard-boiled egg in the center that we loved so much when we were kids. Now, to tell the truth, we realize that the oily dough sits a little heavy on our stomachs, and though in our conversations we keep praising the savor of those hornazos, which are absolutely unique in the world and no one but us knows the name of, if we start eating one, we quit before we’re through, even though it’s painful to waste food-something our mothers always taught us. We remember the early days in Madrid, when we used to go to the bus station to pick up a food package sent from home: cardboard boxes carefully sealed with tape and tightly tied with cord, bringing from across all that distance the undiluted aroma of the family kitchen, the delicious abundance of all the things we have missed and yearned for in Madrid: butifarros and chorizos, sausages from the recent butchering, borrachuelos sparkling with sugar, even a glass jar filled with boiled red pepper salad seasoned with olive oil, the greatest delicacy you can ask for in a lifetime. For a while the dim interior of the armoire in our boardinghouse room would take on the succulent and mysterious penumbra of those cupboards where we kept food in the days before the advent of refrigerators. (Now when I tell my children that back when I was their age there was no refrigerator or television in my house, they don’t believe it, or worse yet, they look at me as if I were a caveman.)“

 

Molina

Antonio Muñoz Molina (Úbeda, 10 januari 1956)

 

De Duitse dichteres en schrijfster Annette von Droste-Hülshoff werd op 10 januari 1797 op het slot Hülshoff in Westfalen geboren. Zie ook mijn blog van 10 januari 2007 en mijn blog van 31 december 2007. Zie eveneens mijn blog van 10 januari 2008.

 

Ein harter Wintertag

 

Daß ich dich so verkümmert seh’,

Mein lieb lebend’ges Wasserreich,

Daß ganz versteckt in Eis und Schnee

Du siehst der plumpen Erde gleich;

 

Auch daß voll Reif und Schollen hängt

Dein überglaster Fichtengang:

Das ist es nicht, was mich beengt,

Geh’ ich an deinem Bord entlang.

 

Zwar in der immer grünen Zier

Erschienst, o freundlich Elemet,

Du ähnlich den Oasen mir,

Die des Arabers Sehnsucht kennt;

 

Wenn neben der verdorrten Flur

Erblühten deine Moose noch,

Wenn durch die schweigende Natur

Erklangen deine Wellen doch.

 

Allein auch heute wollt’ ich gern

Mich des kristallnen Flimmers freun,

Belauschen jeden Farbenstern

Und keinen Sommertag bereun:

 

Wär’ nicht dem Ufer längs, so breit,

Die glatte Schlittenbahn gefegt,

Worauf sich wohl zur Mittagszeit

Gar manche rüst’ge Ferse regt.

 

Bedenk’ ich nun, wie manches Jahr

Ich nimmer eine Eisbahn sah:

Wohl wird mir’s trüb und wunderbar,

Und tausend Bilder treten nah.

 

Was blieb an Wünschen unerfüllt,

Das nähm’ ich noch gelassen mit:

Doch ach, der Frost so manchen hüllt,

Der einst so fröhlich drüber glitt!

 

 

Der Weiher

 

Er liegt so still im Morgenlicht,

So friedlich, wie ein fromm Gewissen;

Wenn Weste seinen Spiegel küssen,

Des Ufers Blume fühlt es nicht;

Libellen zittern über ihn,

Blaugoldne Stäbchen und Karmin,

Und auf des Sonnenbildes Glanz

Die Wasserspinne führt den Tanz;

Schwertlilienkranz am Ufer steht

Und horcht des Schilfes Schlummerliede;

Ein lindes Säuseln kommt und geht,

Als flüstre’s: Friede! Friede! Friede! —

 

Drostebueste

Annette von Droste-Hülshoff (10 januari 1797 – 24 mei 1848)
In de tuin van Burg Hülshoff

 

De Algerijnse schrijver Yasmina Khadra (pseudoniem van Mohammed Moulessehoul) werd geboren op 10 januari 1955 in Kenadsa. Zie ook mijn blog van 10 januari 2008.

Uit: Ce que le jour doit à la nuit

 „Accroupi sur un amas de pierraille, les bras autour des genoux, il regardait la brise enlacer la sveltesse des chaumes, se coucher dessus, y fourrager avec fébrilité. Les champs de blé ondoyaient comme la crinière de milliers de chevaux galopant à travers la plaine. C’était une vision identique à celle qu’offre la mer quand la houle l’engrosse. Et mon père souriait. Je ne me souviens pas de l’avoir vu sourire; il n’était pas dans ses habitudes de laisser transparaître sa satisfaction – en avait-il eu vraiment?… Forgé par les épreuves, le regard sans cesse aux abois, sa vie n’était qu’une interminable enfilade de déconvenues; il se méfiait comme d’une teigne des volte-face d’un lendemain déloyal et insaisissable.…’

Je ne lui connaissais pas d’amis.

Nous vivions reclus sur notre lopin de terre, pareils à des spectres livrés à eux-mêmes, dans le silence sidéral de ceux qui n’ont pas grand-chose à se dire: ma mère à l’ombre de son taudis, ployée sur son chaudron, remuant machinalement un bouillon à base de tubercules aux saveurs discutables; Zahra, ma cadette de trois ans, oubliée au fond d’une encoignure, si discrète que souvent on ne s’apercevait pas de sa présence; et moi, garçonnet malingre et solitaire, à peine éclos que déjà fané, portant mes dix ans comme autant de fardeaux.

Ce n’était pas une vie; on existait, et c’est tout.

Le fait de se réveiller le matin relevait du miracle, et la nuit, lorsqu’on s’apprêtait à dormir, on se demandait s’il n’était pas raisonnable de fermer les yeux pour de bon, convaincus d’avoir fait le tour des choses et qu’elles ne valaient pas la peine que l’on s’attardât dessus. Les jours se ressemblaient désespérément; ils n’apportaient jamais rien, ne faisaient, en partant, que nous déposséder de nos rares illusions qui pendouillaient au bout de notre nez, semblables aux carottes qui font avancer les baudets. » 

yasmina_khadra

Yasmina Khadra (Kenadsa, 10 januari 1955)

 

De Amerikaanse dichter en schrijver Dennis Cooper werd geboren op 10 januari 1953 in Arcadia, Californië. In zijn jeugd imiteerde hij het werk van Rimbaud, Verlaine, de Sade en Baudelaire. In 1976 reise hij naar Londen en hield zich een tijd op in de punkscene. Hij richtte er ook het tijdschrift Little Caesar Magazin op. Door het succes ervan kon hij in 1978 de uitgeverij Little Caesar Press beginnen, waarin hij werk van o.a. Amy Gerstler, Elaine Equi, Tim Dlugos, Joe Brainard en Eileen Myles publiceerde. In 1987 ging Cooper naar Amsterdam waar hij zijn roman Closer voltooide. Ook schreef hij er voor tijdschriften als Art in America, The Advocate, en Village Voice. Datzelfde  jaar keerde hij terug naar New York en in 1990 verhuisde hij naar Los Angeles. Daar voltooide hij de vijfdelige romancyclus George Miles. Ander
werk volgde, zoals: My Loose Thread, The Sluts en God Jr.Sinds 2006 woont Cooper in Parijs.

 

 

THE FAINT
for Paul Otchakovsky-Laurens

This is an immaterial poem about a ghost,
name of Dennis. I appear less important
to those few among you who knew me
when I was composed more realistically.

Once my empty sockets seemed like evil
eyes to you, and you had no idea their
trick wasn’t great art. Now I barely exist,
but train your sights on this nevertheless.

It’s past your bedtime. I’ve painted myself
into a corner. A ghost has been sketched
here haphazardly. I’m still myself but inspire
no illusions no matter how I’m executed.

To believe in a ghost was small potatoes.
next to the fear in your eyes. I scared you.
All I was is this marked up white sheet, so
I ask you again. Read into my black holes.

 

 

 

FRIENDSHIP

Like Craig L., journalist, hopelessly in love with the fourteen year old bassist of Red Kross but prevented by law from confessing his feelings or getting said rock star drunk enough to grope or blow him unbeknownst. So Craig raves about Red Kross in the Los Angeles Times and gets to be the kid’s best friend and watch him skinny dip one night in his parents’ backyard pool, and that’s enough. Or Steve O., med student, who bought some unrequited sex with a fourteen year old Mexican who’d snuck into the States from Tijuana. Jorge looked staggering in clothes but just poignantly poor and addicted to heroin without them, though Steve is too consumed these days with getting him off dope to remember how that felt. Steve can’t begin to taste or smell what made their life together worth it. So he works the lack of love into his usual feelings and calls it friendship

 

dennis-cooper

Dennis Cooper  (Arcadia, 10 januari 1953)

 

De Chileense dichter Vicente García-Huidobro Fernández werd op 10 januari 1893 geboren in Santiago. Als zoon van Vicente García-Huidobro en María Luisa Fernández Bascuñán behoorde hij tot een rijke aristocratische familie van katholieke gezindte. Huidobro was de oudste van zes broers en de toekomstige beheerder van het familievermogen.Zijn eerste gedicht “El Cristo del monte” (Christus op de berg) verscheen op 15 oktober 1910 in La Estrella de Andacollo. Huidobro studeerde Letteren aan de Universidad de Chile, in Santiago. In het Atheneum in Santiago sprak hij in 1914 de rede “Non serviam” uit, de fundamentele stellingname van zijn esthetische credo. Hij publiceerde Pasando y Pasando (Voorbijgaan en Voorbijgaan), waarin hij duchtig van leer trok tegen maatschappij en religie, en daarbij vooral de jezuïeten niet spaarde. In 1916, na de succesvolle publicatie van verscheidene
dichtbundels in Chili en bekendheid en na erkenning te hebben genoten met  literaire manifesten zoals Nonserviam vertrok hij naar  Parijs.  Daar werkte hij samen met de avant-gardistische Franse dichters zoals  Guillaume Appolinaire en Pierre Réverdy aan het invloedrijke literair blad Nord-
Sud.  Hij ging vervolgens naar Madrid in 1918, waar hij enthousiast werd  ontvangen in de plaatselijke literaire avant-gardistische kringen en werd in 1921  een van de oprichters van Ultraísmo, de Spaanse versie van Creacionismo .(Avantgarde)  Hij reisde veel van Europa naar Chili en omgekeerd en stond grotendeels aan de  basis van een klimaat van literaire experimenten gebaseerd op de Franse voorbeelden. Zijn  werk heeft een grote invloed uitgeoefend op de latere generaties van Latijns-
Amerikaanse dichters.  

Stunden

Eine kleine Stadt
Ein auf der Ebene haltender Zug

Taube Sterne schlafen
in jeder Pfütze
Und das Wasser zittert
Vorhänge im Wind

                   Die Nacht hängt in den Bäumen der Allee

Im blumenbewachsenen Turm
Blutet ein beständiges Tröpfeln
Die Sterne aus

         Dann und wann
Fallen die reifen Stunden

                   Auf das Leben

 

Nacht

Die Nacht gleitet hörbar über den Schnee

Das Lied fiel aus den Bäumen
Und durch den Nebel klangen Stimmen

Ich zündete meine Zigarre an einem Blick an

Mit jedem Öffnen der Lippen
Überflute ich die Leere mit Wolken

                                    Im Hafen
Sind die Masten voller Nester

Und der Wind
seufzt in den Flügeln der Vögel

   DIE WELLEN WIEGEN DAS TOTE SCHIFF

Ich pfeifend am Ufer
Betrachte den zwischen meinen Fingern glimmenden Stern

 

Vertaald door Johannes Beilharz

HuidobroFernandez,Vicente

Vicente Huidobro (10 januari 1893 – 2 januari 1948)

 

De Amerikaanse dichter en schrijver John Robinson Jeffers werd geboren op 10 januari 1887 in Allegheny, nu Pittsburgh, Pennsylvania. Zijn familie stimuleerde hem in zijn literaire ambities. Hij kreeg les in Hebreeuws, Latijn en Grieks en werd naar privéscholen gestuurd in Duitsland en Zwitserland, waar hij Duits en Frans leerde en onder de invloed kwam van de geschriften van Freud en Nietzsche. Vanaf zijn vijftiende jaar studeerde hij aan verschillende universiteiten astronomie, geologie, filologie, filosofie, theologie en medicijnen. Zijn eerste dichtbundel Flagons and Apples verscheen in 1912, maar pas in 1924 kreeg hij grotere bekendheid met zijn vertellende gedicht Tamar. Het boek werd een verkoopsucces en betekende voor Jeffers het begin van een productieve tijd. In de jaren erna ontstonden de gedichten Roan Stallion (1925), The Tower Be
yond Tragedy
(1926), The Woman at Point Sur (1927), Cawdor (1928) en Dear Judas (1929). Vanaf midden jaren twintig was Jeffers een gevestigd schrijver.

 

 

Be Angry At The Sun

  

That public men publish falsehoods

Is nothing new. That America must accept

Like the historical republics corruption and empire

Has been known for years.

 

Be angry at the sun for setting

If these things anger you. Watch the wheel slope and turn,

They are all bound on the wheel, these people, those warriors.

This republic, Europe, Asia.

 

Observe them gesticulating,

Observe them going down. The gang serves lies, the passionate

Man plays his part; the cold passion for truth

Hunts in no pack.

 

You are not Catullus, you know,

To lampoon these crude sketches of Caesar. You are far

From Dante’s feet, but even farther from his dirty

Political hatreds.

 

Let boys want pleasure, and men

Struggle for power, and women perhaps for fame,

And the servile to serve a Leader and the dupes to be duped.

Yours is not theirs.

 

 

Time Of Disturbance

  

 The best is, in war or faction or ordinary vindictive

life, not to take sides.

Leave it for children, and the emotional rabble of the

streets, to back their horse or support a brawler.

 

But if you are forced into it: remember that good and

evil are as common as air, and like air shared

By the panting belligerents; the moral indignation that

hoarsens orators is mostly a fool.

 

Hold your nose and compromise; keep a cold mind. Fight,

if needs must; hate no one. Do as God does,

Or the tragic poets: they crush their man without hating

him, their Lear or Hitler, and often save without

love.

 

As for these quarrels, they are like the moon, recurrent

and fantastic. They have their beauty but night’s

is better.

It is better to be silent than make a noise. It is better

to strike dead than strike often. It is better not

to strike.

Robinson-Jeffers

Robinson Jeffers (10 januari 1887 – 20 januari 1962)

 

De Duitstalige, uit Namibië stammende, schrijver Giselher Werner Hoffmann werd geboren op 10 januari 1958 in Windhoek. Hoffmann is de kleinzoon van emigranten naar de toenmalige kolonie Duits-Zuidwest-Afrika. Hij werkte jarenlang als jager in de Kalahari woestijn. In 1989 verscheen zijn roman Land der wasserlosen Flüsse“, waarin hij een ontmoeting beschrijft tussen twee blanke boeren en de bosjesmannen. Het boek maakte hem internationaal bekend. In 1991 verscheen Die verlorenen Jahre“. Daarin gaat het over de internering van de Duitse bevolking tijdens WO II. Hoffmann verblijft per jaar enkele weken in Duitsland, zoekt ook het contact met Duitse schrijvers, maar woont verder als zelfstandig schrijver in Swakopmund aan de atlantische kust.

 

Uit: Die verlorenen Jahre

 

“Dr. Gallant aß für sein Leben gern Fisch, am liebsten in Butter gebratenen und mit einer Remouladensoße garnierten Kabeljau. Und so erschien er an jenem Freitag, trotz seiner ungezählten Pflichten als Rechtsanwalt, Sprecher des Deutsch Südwest Bundesund Mitglied des Landesrates, pünktlich zum Mittagessen. Er entkorkte eine Flasche Tafelwein, setzte sich gut gelaunt zu seiner Frau an den Tisch und wollte sich gerade eine halbierte Salzkartoffel in den Mund schieben, als hinter ihm die Stimme des Nachrichtensprechers, verzerrt vom Rauschen und Summen der Statik, den Zweiten Weltkrieg ankündigte.”

 

windhoek_1

Giselher Werner Hoffmann (Windhoek, 10 januari 1958)
Windhoek (Geen portret beschikbaar)

 

De Russische schrijver Alexei Tolstoy werd geboren op 10 januari 1883 in Sosnovka. In 1901 ging hij naar Sint Petersburg om wiskunde te studeren. Daar begon hij gedichten te schrijven in de stijl van Nekrasov. In 1907, kort voor het afstuderen, gaf hij de studie op om zich aan de literatuur te wijden.  Zijn eerste gedichtenbundel verscheen in 1908. Tijdens WO I was hij oorlogsverslaggever in Engeland en Frankrijk. Hij stond afwijzend tegenover de oktoberrevolutie en in 1921 vestigde hij zich in Berlijn. In 1923 accepteerde hij het nieuwe regime en keerde naar Rusland terug. Wel hield hij afstand van

de autoriteiten en richtte hij zich op het schrijven van science-fiction. Zijn romantrilogie The Road to Calvary (1922-41) tendeerde al naar de socialistische literatuur. Zijn onvoltooide roman Peter de Grote wordt als zijn belangrijkste werk beschouwd.

 

Uit: Ordeal

 

„She had no pass, but the old watchman at the gate only winked at her, saying: “You’ve come for the meeting, lass, have you? It’s in the main building.”
She picked her way over rotting planks, past heaps of rusty scrap iron and slag, past huge broken windows. There was nobody about, and the chimney stacks smoked peacefully against the cloudless sky.
Somebody pointed to a grimy door in the wall. Entering, she found herself in a long hall with walls of bare brick. The murky light filtered through a smoke-blackened glass roof. Everything was naked and exposed. Chains hung from the platforms of over-head cranes. Lower down were transmission shafts, their driving belts hanging motionless from the pulleys. Her unaccustomed eye turned in astonishment from dark lathes to the squat, lanky or straddling forms of all sorts of planing, milling and mortising machinery, and the iron discs of friction clutches. She discerned the outlines of a giant steam hammer, hanging lopsided in the semidarkness of a wide arch.
Here were made the machinery and mechanisms which supplied the life beyond the sombre walls of the factory with light, warmth, movement, significance and luxury. There was a smell of iron filings, machine oil, earth, and home-grown tobacco. A vast crowd of men and women were standing in front of a wooden platform, and many others perched on the side plates of machines and on the high window-sills.“

 

ANTolstoy

Alexei Tolstoy (10 januari 1883 – 23 februari 1945)

 

De Nederlandse dichteres en schrijfster Mies Bouhuys werd geboren op 10 januari 1927 in Weesp. Zie ook mijn blog van 10 januari 2008.

 

De schapen

 

In hun wollen winterjas

staan de schapen in het gras

dag en nacht te dromen.

Dromen… dromen… dromen maar:

katjes in de hazelaar,

blaadjes aan de bomen,

boterbloemen langs de weg,

vogelnestjes in de heg.

 

’s Morgens kom ik er voorbij

en dan kijken ze naar mij.

Ik zeg: wat een winter hè.

Bè, roepen de schapen, bè.

 

 

Maar vanmorgen…

 

Enkel oog en enkel oor

waren ze. Waarvoor? Waarvoor?

Toen ik goeie morgen zei,

keek niet eentje op naar mij.

Midden in de schapenkring

stond een klein wit wollen ding,

zonder mutsje, zonder jasje,

zonder sokjes, zonder dasje

huppelde het in het rond

op de hardbevroren grond.

 

Lammetje bè, lammetje mè,

dat was een verrassing, hè.

 

bouhuys

Mies Bouhuys (10 januari 1927 –  30 juni 2008)

 

De Amerikaanse dichter Philip Levine werd geboren op 10 januari 1928 in Detroit, Michigan. Hij begon met het schrijven van gedichten in de tijd dat hij ’s avonds studeerde en overdag werkte in een van Detroits autofabrieken. Het familieleve, het sociale en economische leven in het Detroit van de 20e eeuw is een terugkerend thema in zijn werk. In 1995 ontving hij de Pulitzer Prize for Poetry voor The Simple Truth.

 

A Sleepless Night

  

April, and the last of the plum blossoms

scatters on the black grass

before dawn. The sycamore, the lime,

the struck pine inhale

the first pale hints of sky.

An iron day,

I think, yet it will come

dazzling, the light

rise from the belly of leaves and pour

burning from the cups

of poppies.

The mockingbird squawks

from his perch, fidgets,

and settles back. The snail, awake

for good, trembles from his shell

and sets sail for China. My hand dances

in the memory of a million vanished stars.

 

A man has every place to lay his head.

 

 

The Distant Winter

  

from an officer’s diary during the last war

 

I

 

The sour daylight cracks through my sleep-caked lids.

“Stephan! Stephan!” The rattling orderly

Comes on a trot, the cold tray in his hands:

Toast whitening with oleo, brown tea,

 

Yesterday’s napkins, a
nd an opened letter.

“Your asthma’s bad, old man.” He doesn’t answer,

And turns to the grey windows and the weather.

“Don’t worry, Stephan, the lungs will go to cancer.”

 

Phil-Levine

Philip Levine (Detroit, 10 januari 1928)

 

De Amerikaanse dichter Jared Carter werd geboren op 10 januari 1939 in Elwood, een dorpje in Indiana, VS. Na enkele jaren rondgezworven te hebben in Europa keerde hij in 1965 terug naar zijn geboortegrond, waar hij onder meer als redacteur werk vond. Zijn eerste poëziebundel, Work, for the Night is Coming, won in 1980 de Walt Whitman Award. Hierna zijn nog twee bundels verschenen, After the Rain (1993 – winnaar van de Poets’ Prize) en Les Barricades Mystérieuses (1999).

 

Laodamia to Protesilaus

 

If you were lost, how would I find you,

what path take along dark streets, through

damp vaults, how untangle those choices

far underground, those myriad voices?

 

If I were gone, you could no longer follow

through great spillways, or deep hollows.

In that world, my footsteps would fade,

there would be no echo, no light or shade.

 

Still, somewhere your presence ahead

would call, through realms of the dead,

through time imploded and turned back,

platform deserted, abandoned track.

 

No pause in this long pursuit, this seeking

that has no end.  Neither of us speaking,

or able to break the spell—neither chase

nor surrender.  Only the lost, familiar face.

 

carter

Jared Carter (Elwood, 10 januari 1939)

 

 De Nederlandse dichter en schrijver Jan Eekhout werd geboren op 10 januari 1900 in Sluis. Zie ook mijn blog van 10 januari 2007.

Sonnet der rijke roekeloosheid

Vergeef die zich zoo roekloos tot U richt.

Onzichtbaar, ondoordringbaar rijst een muur,

Doods koude waasmend, tusschen hart en vuur,

En ik weet: Mijn daden loochnen mijn gedicht.

 

Slechts met de tong, Heer, is ’t, dat ik U prijs.

Ach, dat Gij naar dit hart geen doortocht vindt.

Het bloeiloos donk’re, dat Gij toch bemint,

Gij, Eenig God, naar goddelijke wijs.

 

O God, Gìj kùnt, Die zijt der machten Macht,

Verbrijzel ’t scheidsel tusschen U en mij,

Dat over mij Uws Wezens Zonne zij.

 

Verlos Uw bruid door de eeuwige helle kracht

Van Uw genade -, ziet hoe zij U wacht

En staamlen wil: Niets is, mijn God, dan Gij.

 

eekhout

Jan H. Eekhout (10 januari 1900 – 6 maart 1978)