Ouderdom (Rolf Jacobsen), John Coetzee, Kees Verheul, Jacques Schreurs

 

Dolce far niente

 

 
Winter, Italy door Igor Shulman, 2016

 

Ouderdom

Ik houd meer van oude mensen.
Ze zitten naar ons te kijken en zien ons niet.
Ze hebben genoeg aan zichzelf,
als vissers langs grote rivieren,
stil als stenen
in de zomernacht.
Ik houd veel van vissers langs grote rivieren
en bejaarden en zij die na een lang ziekbed
weer naar buiten gaan.

Er zit iets in hun ogen
wat de wereld niet meer ziet,
de oude mensen, als herstellenden
wier voeten nog niet sterk genoeg zijn
hun voorhoofd bleek als na hoge koorts.

De oude mensen
die langzaam weer zichzelf worden
en langzaam oplossen,
als een nevel, ongemerkt gaan ze over
in slaap
en licht.

 

Vertaald door Amy van Marken

 

 
Rolf Jacobsen (8 maart 1907 – 20 februari 1994)
Universiteitsgebouw in Oslo, de geboorteplaats van Rolf Jacobsen

 

De Zuidafrikaanse schrijver John Maxwell Coetzee werd geboren op 9 februari 1940 in Kaapstad. Zie ook alle tags voor John Coetzee op dit blog.

Uit: The Schooldays of Jesus

“Bolivar unfolds himself and slides out of the car. From a dis tance he inspects the foreign dog, then decides to ignore him. The boy dashes into the sheds, re-emerges:They’ve got doubl. bunks!’ he shouts.tan I have a top bunk? Please!’
Now a large woman wearing a red apron over a loose cotton frock appears from the rear of the farmhouse and waddles down the path toward them. ‘Good day, good day!’ she calls out. She examines the laden car.’Have you come a long way?’ ‘Yes, a long way. We wondered if you can do with some extra hands.’ ‘We can always do with more hands. Many hands make light work — isn’t that what the books say?’ ‘It will be just two of us, my wife and I. Our friend here has commitments of his own.This is our boy, his name is David. And this is Bolivar.Will there be a place for Bolivar? He is pan of the family. We go nowhere without him: ‘Bolivar is his real name; says the boy.’He is an Alsatian. ‘Bolivar.That’s a nice name, says the woman. ‘Unusual. I am sure there will be a place for him as long he behaves himself and is content to cat scraps and doesn’t get into fights or chase the chickens. The workers are out in the orchards right now, but let me show you the sleeping quarters. On the left side the gentlemen, on the right side the ladies. No family rooms, I’m afraid: ‘I am going to be on the gentlemen’s side; says the boy. ‘Simon says I can have a top bunk. Simon is not my father: ‘Do as you please, young man. There is plenty of space. The others will be back ‘Simon is not my real father and David is not my real name. Do you want to know my real name?’ The woman casts Ines a puzzled look, which Ines pretends not to notice. ‘We were playing a game in the car: he, Simon, intervenes.`To pass the time. We were trying out new names for ourselves.’
The woman shrugs. ‘The others will be back for lunch soon, then you can introduce yourselves. The pay is twenty males a day, the same for men and for women. The day is from sunup until sundown, with a two-hour break at midday. On the seventh day we rest. That is the natural order, that is the order we follow. As for meals, we supply the foodstuffs and you do the cooking. Are you happy with the terms? Do you think you can manage? Have you done picking before? No?You will soon learn, it is not a high art. Do you have hats? You will need hats, the sun can be quite fierce. What else can I tell you? You can always find me in the big house. Roberta is my name. ‘Roberta, pleased to meet you. I am Simon and this is Ines and this is Juan, our guide, whom I am going to drive back to town: ‘Welcome to the farm. I am sure we will get on well. It’s good that you have a car of your own: ‘It has brought us a long way. It is a faithful car.You can’t ask for more than that in a car, fidelity: By the time they have unloaded the car, workers have begun straggling back front the orchards.”

 


John Coetzee (Kaapstad, 9 februari 1940)

 

De Nederlandse schrijver, vertaler, slavist en essayist Kees Verheul werd geboren in Hengelo op 9 februari 1940. Zie ook alle tags voor Kees Verheul op dit blog.

Uit: De nieuwe jongen

“Ik fantaseerde in mijn lagere schooltijd zelden over later, maar toen de juffrouw ons op een dag vertelde van de nieuwe jongen die we na de zomervakantie in de klas zouden krijgen, stelde ik me direkt voor dat ik zijn beste vriendje zou worden. Het weinige dat ze over hem zei maakte diepe indruk op me. Hij kwam van ver buiten onze streek, uit een provincie in het noorden waar ik nooit was geweest. Onze ouders hadden volgens de juffrouw vast wel gelezen van zijn vader, die in de krant had gestaan omdat hij direkteur was geworden van een van de fabrieken in ons dorp. De naam die ze opschreef was zo ingewikkeld dat hij het bord bijna over de hele lengte vulde – eerst de voornaam van de jongen en dan twee achternamen na elkaar, elk met een hoofdletter. Langzaam, met een gevoel alsof het onbekende vriendje naar me keek, schreef ik het geheel een paar keer over in mijn schrift.
’s Avonds aan tafel legde mijn vader me uit wat een ‘dubbele naam’ was. Ik herinner me sommige van zijn woorden: ‘duur’, ‘deftig’ en ‘van adel’. Het viel me op dat hij, ondanks de smalende trek om zijn mond, al vertellend iets vrolijks kreeg. Terwijl hij zoëven nog stil voor zich uit had zitten staren was zijn lichaam nu vol beweging. Hij trommelde met zijn vingers op tafel, lachte: ‘O ja, ik weet nóg een mooie’ en noemde een naam, die hij met het handvat van zijn mes in de lucht tekende. Dat hij de naam van de nieuwe jongen bleek te kennen – ‘vroeger had je een professor die zo heette’ – gaf me een gevoel van aanhankelijkheid tegenover mijn vader. Ik keek onwillekeurig even op naar zijn gezicht. Terwijl ik verder at zag ik mezelf in mijn fantasie naar hem toelopen en met mijn hoofd leunen tegen de mouw van zijn jasje.
De daarop volgende dagen moest ik steeds weer aan de onbekende jongen denken. Dat ik zo aandachtig naar de juffrouw had geluisterd, net of ze speciaal tegen mij had gepraat, kwam doordat ze was begonnen met te vertellen waar hij zou wonen: in een laan onmiddellijk achter de spoorlijn die onze buurt afgrensde van de villawijk. Geen van de jongens uit de klas woonde zo dichtbij. Als ik na schooltijd een speelkameraad wilde opzoeken moest ik het halve dorp doorfietsen. ’s Avonds, in de huiskamer bij de radio of in bed, voelde ik me soms verlaten, alsof alle jongens die ik op school aardig vond ergens verweg samen plezier hadden. Twee hadden er onlangs nog voorgedaan hoe ze iedere ochtend vanuit hun slaapkamerraam naar elkaar zwaaiden.
Alleen mijn vriendinnetje woonde op loopafstand. Maar sinds de plagerijen, thuis en op school, over ons ‘sjansen’ was ik de spelletjes met haar meisjesachtig gaan vinden en had ik haar ontweken tot ze me, na me een paar keer verbaasd te hebben aangekeken, nooit meer vroeg of ik straks gezellig bij haar kwam.”

 

 
Kees Verheul (Hengelo, 9 februari 1940)
Lambertusbasiliek, Hengelo

 

De Nederlandse dichter en schrijver Jacques Schreurs werd geboren in Sittard op 9 februari 1893. Zie ook alle tags voor Jacques Schreurs op dit blog.

 

De Liefde is dronken, zegt de wind

De Liefde is dronken, zegt de wind,
Want heel de nacht heeft zij haar lied doen schallen –
En zingend is zij uit ’t gebint’
Der sterren in het stroo gevallen
En slaapt met alle maten en getallen
Hier in haar armen als een kind…
De Liefde is dronken, zegt de wind
En Engelen dwalen om de stallen.

 

Duiven

NIET om gewijd of ongewijd symbool
Houd ik van duiven; noch omdat op school
De duif mij dikwijls als model moest gelden;
Dat men mij vrij den duivenmelker schelde:
Ik houd van duiven, en wel even boud
Als gij, Anselm, van goede verzen houdt,
Mijn zus van paarden en mijn broer van honden.
Ik heb de duiven altijd duifsch gevonden
Zooals de duivels duivelsch en de Duitschers dom;
Vraag, bid ik u, dus liever niet waarom
Ik duiven houd, waarom geen witte pauwen,
Of, indien wit te wit is, dan geen blauwe;
Of waarom niet een groene papegaai.
De voorkeur vraagt niet en is even taai
Als teeder, Anselm; lààt mij mijn gebreken
En, àls ik spreken moet, van duiven spreken,
Want duiven en geen pauwen hebben ’t mij gedaan;
De trippeldans en niet het trotsche gaan;
De tuimelvlucht en niet de sleepgewaden
Dier schemerige prinsen langs de paden;
Het koeren en het spiegelen in de bron
En niet de rauwe kreet, de schrik van het gazon.
Als ik een Geest moest prijzen, zou ik prijzen
Hem die uit rozen, sneeuw en parelgrijzen
De duiven schiep: het kanten broekje wit
Onder het frakje dat, voornaam van snit,
Het borstje bloot laat en parmantig open,
Op pootjes als van bessensap bedropen;
En dan in het fraai en frank geheel die drang,
Dat voetenvier, dat vleugelenverlang!

Zoo, als ‘k een Geest moest prijzen, prees ik dezen
Die, in het oerbegin, in zóó’n klein wezen
Het klaar staan schiep voor zeg maar welke reis….
De duif gaat voor en dan naar ’t paradijs!

 

 
Jacques Schreurs (9 februari 1893 – 31 januari 1966)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 9e februari ook mijn blog van 9 februari 2018 en mijn blog van 9 februari 2017 en ook mijn drie blogs van 9 februari 2014.

Zie voor bovenstaande schrijvers ook mijn blog van 9 februari 2007 en ook mijn blog van 9 februari 2008 en eveneens mijn blog van 9 februari 2009.

Het geschenk van mijn vader (Marnix Gijsen) Hans Plomp, Saskia de Coster, Elia Barceló, Lennaert Nijgh

 

Dolce far niente

 

 
Het oude huis, St. Jørgensbjerg door Laurits Andersen Ring, 1919

 

Het geschenk van mijn vader

Wij zaten samen, zwijgend, bij het vuur;
mijn lieve vader
en ik.
Bij elk klokgetik
kwam zijn stervensuur
nader en nader.

Hij was rustig en goed;
lijk de moeder
die haar kindje heeft gedekt tot de kin,
en die heengaat op lichte voet,
stil en verblijd.
Zo wist hij zijn denken en daden bedolven
onder Gods warme barmhartigheid.

Hij stond langzaam uit zijn zetel op,
recht en sterk lijk hij had geleefd.
Zijn fijne hand
heeft gebeefd
op mijn hand:
een nevel over ontwakend land.

Hij heeft zijn laatste daad gedaan:
hij gaf me zijn uurwerk,
eenvoudig, zonder één woord,
en monklend is hij te rust gegaan.

Maar, toen ik hem zacht naar het bed geleidde,
wist ik
hoe een Engel, zingend, aanschreed achter ons beide.
Want moedig had mijn vader,
in mijn handen
afstand van daad en tijd gedaan.
Trots en wenend ben ik van hem heengegaan.

 

 
Marnix Gijsen (20 oktober 1899 – 29 september 1984)
Antwerpen, de geboorteplaats van Marnix Gijsen

 

De Nederlandse dichter en schrijver Hans Plomp werd op 29 januari 1944 in Amsterdam geboren. Zie ook alle tags voor Hans Plomp op dit blog.

Uit: Jezus en zijn band

“Als om zijn met schuine mond en tientallen zenuwflitsende knipoogjes omwoekerde verhaal te illustreren, duikt i opeens midden in een Braziliaanse vrouwenvereniging en meteen verdringen zich tientallen vlezige, van top tot teen in imitatiekrokodillenleer en besnorde dames rond Larries pezige zegsmannetje. Er is een gekrijs van:
‘Me tool Rob me too, sinjor. Pliiiiiieeeesss sinjor!’
‘Om de beurt,’ bast het gangstertje inschikkelijk. ‘One by one, señorita’s.’
Kamera’s snorren, gemeen ge-elleboog, geil gegiechel. En daar komt de orgelman aan swingen, altijd klaar om een graantje mee te pikken. Hele damestasjes tegelijk in zijn centenbakkie proppend, maar toch ritmies meerammeiend met zijn bakje.
Daar staat de dief alweer naast Larrie, z’n armen vol snuisterijen en kleinodiën. ‘Nu breekt het spul pas goed los,’ gniffelt i en hij port Larrie tussen de ribben.
‘My pearls!’ snijdt een ijzige gil over het Damrak.
‘Gekultiveerd,’ minacht de boef, terwijl hij een snoertje of drie vier voor Larries geamuseerde ogen heen en weer laat dansen. ‘Verzekerd voor tien à twintig keer de waarde.’
‘Mijn slangeleren jarretelgordel!’ krijst een kwasi-hysteriese stem. ‘Mijn jarretelgordel van zeuvenhonderd Engelse ponden!’
‘Die snol maakt het te gek,’ sist Larries bandiet. ‘’k Heb ook m’n trots.’
En met een verachtelijk gebaar laat i een goedkoop Hema-gordeltje, vochtvlekkig èn met knijpersporen aan Larrie zien. Dan beent i de menigte in en Larrie ziet hem het tot een propje verfrommelde kledingstukje in de opengesperde mond van de benadeelde señorita stoten. En terug is i alweer. Als een ijshockeyer flitst i over het trottoir. Hij schiet een sigaret in zijn mond uit een revolvervormig sigarettenetui, neemt vuur uit zijn revolvervormig aanstekertje, terwijl hij namokt: ‘Ik heb het goed genoeg om een beetje te kunnen selekteren.’ Achteloos trekt i een rol duizendjes uit zijn borstzak. Automaties glijden ze langs zijn vingers. Telmachine. ‘Drieëntwintig,’ zucht i voldaan. ‘Wil je die even in je klauwen houden voor me, dan zoek ik het kleine geld nog even uit m’n zakken.’ Larrie houdt het lauwe bundeltje vast, het argusoog van de kleine rover voortdurend op zijn hand gericht.
‘Dat laat je toch niet koud, hè?’ vraagt de kleine argwanend, als Larrie hem het bundeltje bankjes zonder trucs teruggeeft. En hij ziet hoe hij ze handig natelt in zijn zak.”

 


Hans Plomp (Amsterdam, 29 januari 1944)

 

De Vlaamse schrijfster Saskia de Coster werd geboren in Leuven op 29 januari 1976. Zie ook alle tags voor Saskia de Coster op dit blog.

Uit: Wij en ik

“Niemand komt zomaar op de berg. Vrienden kondigen hun bezoek altijd ruim op voorhand aan. Altijd, zonder uitzondering. Het is een van die vele ongeschreven wetten in de verkaveling op de berg. Onverwacht bezoek zou wel eens voor een gesloten deur kunnen staan, heet het dan, en zou dan onverrichterzake moeten terugkeren, wat een zonde. De bewoners van de verkaveling hebben allemaal een druk bestaan. In hun villa’s midden in plassen groen gras, beschermd door bomen en manshoge omheiningen, komen zij tot rust. Normaal bezoek komt op afspraak. Die afspraak wordt weken voordien in een grote, genaaide agenda van een bank – de luxe-editie voor goede beleggers – van het jaar 1980 neergeschreven. Voor geheime afspraakjes wordt uitgeweken naar snelwegmotels, verre vakantieoorden en private clubs met codewoorden.
Niemand haalt het in zijn hoofd om zonder afspraak, zomaar voor de lol, bij een van de villa’s in de bosrijke verkaveling aan te bellen. Vrienden doen zoiets niet, want vrienden respecteren elkaar. Er is geen reden tot dat soort van brutaliteit, vinden de bewoners van de verkaveling. Ze hebben niet zoiets als een wijkcomité of een charter met richtlijnen. De mannen zijn drukbezette topmensen die al te veel vergaderen tijdens hun werk om daar ook nog eens hun vrije tijd mee tegaan vullen. Zij zijn geen arbeiders die een kaartclub voorzitten of ambtenaren die niets liever doen dan hun maandelijks praatje als penningmeester van de fanfare voor de spiegel in te oefenen. Ook de vrouwen van de verkaveling zien het nut van die comités niet in. Ze moeten al genoeg overleggen met hun gezin. In hun vrije tijd doen ze liever iets voor zichzelf. Hoewel er geen enkele vorm van formeel overleg is tussen de villabewoners, zijn ze het merkwaardig genoeg over de meeste zaken roerend eens. Stilzwijgend.”


Saskia de Coster (Leuven, 29 januari 1976)

 

De Spaanse schrijfster en literatuurwetenschapster Elia Eisterer-Barceló werd geboren op 29 januari 1957 in Elda, in de provincie Alicante. Zie ook alle tags voor Elia Barceló op dit blog.

Uit: De kleur van stilte (Vertaald door Dorotea ter Horst)

“Ze had een slechte nacht gehad. Ze had in bed liggen te woelen en werd steeds angstig wakker om daarna weer in woelige dromen te verzeilen. Het waren geen echte nachtmerries, maar ze kon ze zich niet meer herinneren en ze bezorgden haar een vaag gevoel van beklemming, een onbestemde onrust. Alsof de schimmen die haar altijd hadden vergezeld en die zij haar hele leven al door middel van haar doeken probeerde uit te bannen, ieder moment vlees konden worden, uit het donker tevoorschijn konden komen, haar in het volle licht zouden aanvallen en tot op het bot zouden verslinden. Ze had zich niet moeten laten overhalen. Als ze nee had gezegd, was ze nu in haar eigen bed wakker geworden en in haar eigen huis. En nadat ze dan even in de vijver had gezwommen, had ze naar haar atelier kunnen gaan om verder te werken aan het schilderij waaraan ze vorige week was begonnen. Maar nu was ze hier, in een hotel in Sydney, op nauwelijks een uur afstand van een entourage die ze vreemd en verontrustend vond, op zoek naar iets wat waarschijnlijk onbereikbaar was en hoe dan ook veel wonden weer zou openrijten. Wonden die ze zo omzichtig had verzorgd dat ze waren geslonken tot verwrongen littekens op de ziel, onzichtbaar voor nagenoeg iedereen. Waarom wil je per se in het verleden wroeten, Helena? vroeg ze zich af terwijl ze zichzelf in de grote spiegel van de toilettafel bekeek. Je kan het verleden niet veranderen, dat zou jij op jouw leeftijd en met jouw ervaring toch moeten weten. Je kunt het niet eens begrijpen. De meeste gebeurtenissen zijn dermate vervaagd dat jij zelf niet eens meer weet of ze wel gebeurd zijn zoals jij je ze herinnert. Misschien zijn ze in de loop van de tijd en door de manier van verwoorden wel op subtiele wijze langzaam veranderd en is er door details weg te laten, samenvattingen te maken en de poging er een samenhangend geheel van te maken een heel ander verhaal ontstaan dan je wilt vertellen. Die vreemde gewoonte van mensen om naar de zin der dingen te zoeken, die neiging om gezichten te zien in zomerwolken, in vlekken op een kamerplafond en in spleten van de muren, zelfs in het maanoppervlak. Dat heet pareidolie. Dezelfde neiging die ons doet geloven dat ons leven een coherent geheel is en betekenis heeft, dat alles wat ons is overkomen iets positiefs heeft opgeleverd, wat we niet zouden hebben als we die momenten van verdriet, opoffering, mislukking en weigering niet hadden doorgemaakt. Als er die avond in 1969 niets gebeurd zou zijn, zou je dan zijn wat je nu bent? Als Alicia niet was doodgegaan, was je gewoon de derde compagnon in de onderneming geworden, had je je beziggehouden met de administratie en alleen in je vrije tijd geschilderd, als hobby.”

 


Elia Barceló (Elda, 29 januari 1957)

 

De Nederlandse tekstdichter, columnist en schrijver Lennaert Nijgh werd geboren in Haarlem op 29 januari 1945. Zie ook alle tags voor Lennaert Nijgh op dit blog.

 

Berlijn

Berlijn, daar was ik nooit geweest,
je gaat niet zomaar even naar Berlijn
en waarom zou ik daar ineens moeten zijn?
Ik was nog nooit in Berlijn.

Berlijn ken ik van mijn vader,
die vaak vertelde van zijn tijd
in Berlijn, de stad van lang geleden.

Vreemd dat ik zoveel vaders ken
die allemaal eens in Berlijn
het een en ander deden.

Ach, Berlijn
Dat waren de mooie jaren,
toen alles draaide om Berlijn!
Berlijn waar ze dansten
tango bij de thee
foxtrot bij het diner
en later in het danscafé.
Berlijn waar je vrienden had
Unter Den Linden zat
Berlijn dat was een mooie stad.

Berlijn, daar was ik nooit geweest,
maar ik droom wel eens dat ik ergens ben
in een straat die ik nergens van ken
en toch weet ik dan waar ik ben.

Er hangt boven die stad
een eigenaardig waas van roet
als was er kort tevoren brand
en hier en daar kleeft het verleden
aan de muren vast als bloed
en wil de tijd niet verder gaan
in straten die niet meer bestaan
door iedere hoop verlaten
en alle kogelgaten
ter wereld zitten in Berlijn.

Midden in de stad
staat het geraamte van een kerk
tot monument gebombardeerd
wat overblijft is mensenwerk
God heeft zijn lesje wel geleerd.

Ach, Berlijn
Dat waren de mooie jaren,
toen alles draaide om Berlijn!
Berlijn waar ze dansten
tango bij de thee
foxtrot bij het diner
en later in het danscafé.
Berlijn waar je vrienden had
Unter Den Linden zat
Berlijn dat was een mooie stad.

En op de muren schrijft een hand:
bij onvoldoende belangstelling
wordt de toekomst afgelast
en zal in plaats daarvan
het verleden worden herhaald;
kinderen en militairen
half geld.

 


Lennaert Nijgh (29 januari 1945 – 28 november 2002)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 29e januari ook mijn blog van 29 januari 2018 en ook mijn blog van 29 januari 2017 deel 2 en eveneens deel 3.

Orchard Trees, January (Richard Wilbur)

 

Dolce far niente

 

 
L’Hermitage, Pontoise, effet de neige door Camille Pissarro, 1874

 

Orchard Trees, January

It’s not the case, though some might wish it so
Who from a window watch the blizzard blow

White riot through their branches vague and stark,
That they keep snug beneath their pelted bark.

They take affliction in until it jells
To crystal ice between their frozen cells,

And each of them is inwardly a vault
Of jewels rigorous and free of fault,

Unglimpsed until in May it gently bears
A sudden crop of green-pronged solitaires

 

 
Richard Wilbur (1 maart 1921 – 14 oktober 2017)
New York, de geboorteplaats van Richard Wilbur, in de sneeuw

 

Zie voor de schrijvers van de 27e januari ook mijn vorige blog van vandaag.

Saturday Evening (John Newton)

 

Dolce far niente

 


Going to Church door George Henry Durrie, 1853

 

Saturday Evening

Safely through another week,
God has brought us on our way;
Let us now a blessing seek,
On th’ approaching Sabbath-day:
Day of all the week the best,
Emblem of eternal rest.

Mercies multiply’d each hour
Through the week our praise demand
Guarded by Almighty pow’r,
Fed and guided by his hand:
Though ungrateful we have been,
Only made returns of sin.

While we pray for pard’ning grace,
Through the dear Redeemer’s name,
Show thy reconciled face,
Shine away our sin and shame:
From our worldly care set free,
May we rest this night with thee.

When the morn shall bid us rise,
May we feel thy presence near!
May thy glory meet our eyes
When we in thy house appear!
There afford us, Lord, a taste
Of our everlasting feast.

May thy Gospel’s joyful sound
Conquer sinners, comfort saints;
Make the fruits of grace abound,
Bring relief for all complaints:
Thus may all our Sabbaths prove,
Till we join the church above!

 

 
John Newton (24 juli 1725 – 21 december 1807)
St James’s Church in Londen, de geboorteplaats van John Newton

 

Zie voor de schrijvers van de 26e januari ook mijn vorige blog van vandaag.

Wintertag (Friedrich Rückert)

 

Dolce far niente

 

 
Ein sonniger Wintertag door Fritz Muller-Landeck (1865-1942)

 

Wintertag

Reine Schönheit, Wintertag,
Wo nur Himmelsstrahlen leben,
Und kein Erdetrieb vermag,
Frostgebunden, aufzustreben.
Dieser Sonnenblicke Gruß
Will die Seele mir beschwingen,
Nicht, ein buhlerischer Kuß,
In die Adern Aufruhr bringen.
Dieser keusche Schnee der Au’
Nährt nicht Schlangen der Bethörung,
Dieses stille Himmelblau
Nicht gewitt’rische Empörung.
Daß ich, athmend Sommergluth,
Von der Rose Düften trunken,
An der Erde je geruht,
Ist dem Geiste wie versunken.
Höh’re Wonnen weiß ich nicht,
Als, vom Boden ungehalten,
Himmelssrhön’, in deinem Licht
Stehn, dem reinen, glänzend kalten.

 

 
Friedrich Rückert (16 mei 1788 – 31 januari 1866)
Schweinfurt, de geboorteplaats van Friedrich Rückert

 

Zie voor de schrijvers van de 24e januari ook mijn vorige blog van vandaag.

Snow Day (Billy Collins)

 

Dolce far niente

 

 
Boulevard Saint Denis door Claude Monet, 1875

 

Snow Day

Today we woke up to a revolution of snow,
its white flag waving over everything,
the landscape vanished,
not a single mouse to punctuate the blankness,
and beyond these windows

the government buildings smothered,
schools and libraries buried, the post office lost
under the noiseless drift,
the paths of trains softly blocked,
the world fallen under this falling.

In a while I will put on some boots
and step out like someone walking in water,
and the dog will porpoise through the drifts,
and I will shake a laden branch,
sending a cold shower down on us both.

But for now I am a willing prisoner in this house,
a sympathizer with the anarchic cause of snow.
I will make a pot of tea
and listen to the plastic radio on the counter,
as glad as anyone to hear the news

that the Kiddie Corner School is closed,
the Ding-Dong School, closed,
the All Aboard Children’s School, closed,
the Hi-Ho Nursery School, closed,
along with – some will be delighted to hear –

the Toadstool School, the Little School,
Little Sparrows Nursery School,
Little Stars Pre-School, Peas-and-Carrots Day School,
the Tom Thumb Child Center, all closed,
and – clap your hands – the Peanuts Play School.

So this is where the children hide all day,
These are the nests where they letter and draw,
where they put on their bright miniature jackets,
all darting and climbing and sliding,
all but the few girls whispering by the fence.

And now I am listening hard
in the grandiose silence of the snow,
trying to hear what those three girls are plotting,
what riot is afoot,
which small queen is about to be brought down.

 

 
Billy Collins (New York, 22 maart 1941)
New York, de geboorteplaats van Billy Collins in de sneeuw

 

Zie voor de schrijvers van de 23e januari ook mijn vorige blog van vandaag.

December (Algernon Swinburne)

 

Dolce far niente

 

 
Light Through the Trees in December – Badby Woods
door Daniel Van der Putten, z.j.

 

December

December, thou whose hallowing hands
On shuddering seas and hardening lands
Set as a sacramental sign
The seal of Christmas felt on earth
As witness toward a new year’s birth
Whose promise makes thy death divine,
The crowning joy that comes of thee
Makes glad all grief on land or sea.

 


Algernon Swinburne (5 april 1837 – 10 april 1909)
Londen, de geboorteplaats van Algernon Swinburne, geschilderd in de 19e eeuw

 

Zie voor de schrijvers van de 1e december ook mijn vorige 2 blogs van vandaag.

 

November (Helen Maria Hunt Jackson)

 

Dolce far niente

 

 
November’s Last Light door Allison Eklund, 2017

 

November

This is the treacherous month when autumn days
With summer’s voice come bearing summer’s gifts.
Beguiled, the pale down-trodden aster lifts
Her head and blooms again. The soft, warm haze
Makes moist once more the sere and dusty ways,
And, creeping through where dead leaves lie in drifts,
The violet returns. Snow noiseless sifts
Ere night, an icy shroud, which morning’s rays
Will idly shine upon and slowly melt,
Too late to bid the violet live again.
The treachery, at last, too late, is plain;
Bare are the places where the sweet flowers dwelt.
What joy sufficient hath November felt?
What profit from the violet’s day of pain?

 


Helen Maria Hunt Jackson (18 oktober 1830 – 12 augustus 1885)
Een collegegebouw in Amherst, de geboorteplaats van Helen Maria Hunt Jackson

 

Zie voor de schrijvers van de 18e november ook mijn twee vorige blogs van vandaag.

November Sun (Derek Walcott)

 

Dolce far niente

 

 
November Sun Hardwoods door John Olin Gardner, z.j.

 

November Sun

In our treacherous
seasonless climate’s
dry heat or muggy heat or rain
I’m measuring winter by this November sun’s
diagonals shafting the window pane,
by my crouched shadow’s
embryo on the morning study floor. Once

I wallowed in ignorance
of change, of windfall, snowfall,
skull-cracking heat, sea-threshing hurricane.
Now I’d prefer to know.
We age desiring
these icy intuitions
that seasons bring.

Look, they’ll be pierced with knowledge
as with light! One boy, nine years in age
who vaults and tumbles, squirrelling
in his perpetual spring,
that ten-month, cautious totterer
my daughter.
I rarely let them in.

This is a sort of
death cell
where knowledge of our fatality is hidden.
I trace here, like a bent astronomer

the circle of the year,
nurturing its inner seasons’
mulch, drench, fire, ash.
In my son’s
restless gaze
I am time-ridden,
the sedentary dial of his days.
Our shadows point one way,
even their brief shadows on the cropped morning grass.

I am pierced with this. I cannot look away.
Ah Christ, how cruelly the needles race!

 


Derek Walcott (23 januari 1930 – 17 maart 2017))
St. Lucia, de geboorteplaats van Derek Walcott

 

Zie voor de schrijvers van de 4e november ook mijn vorige blog van vandaag.

Der November (Erich Kästner)

 

Dolce far niente

 

 
November Freshet door John Ottis Adams, 1897

 

Der November

Ach, dieser Monat trägt den Trauerflor …
Der Sturm ritt johlend durch das Land der Farben.
Die Wälder weinten. Und die Farben starben.
Nun sind die Tage grau wie nie zuvor.
Und der November trägt den Trauerflor.

Der Friedhof öffnete sein dunkles Tor.
Die letzten Kränze werden feilgeboten.
Die Lebenden besuchen ihre Toten.
In der Kapelle klagt ein Männerchor.
Und der November trägt den Trauerflor.

Was man besaß, weiß man, wenn man’s verlor.
Der Winter sitzt schon auf den kahlen Zweigen.
Es regnet, Freunde, und der Rest ist Schweigen.
Wer noch nicht starb, dem steht es noch bevor.
Und der November trägt den Trauerflor …

 


Erich Kästner (23 februari 1899 – 29 juli 1974)
Een nevelachtig Dresden, de geboorteplaats van Erich Kästner

 

Zie voor de schrijvers van de 3e november ook mijn twee vorige blogs van vandaag.