E. du Perron, Odysseas Elytis, Leo Perutz, Bilal Xhaferri, Thomas Mallon, Daniil Andreyev, Augusta Peaux, Jules Barbey d’Aurevilly, Jean-Simon DesRochers

De Nederlandse dichter, schrijver en criticus Charles Edgar (Eddy) du Perron werd  geboren op 2 november 1899 in Jatinegara (West Java). Zie ook mijn blog van 2 november 2006 en ook mijn blog van 2 november 2007.

 

Uit: D.H. Lawrence en de Erotiek

 

„Eenmaal toegegeven dat het systeem in deze roman steeds voelbaar blijft, is de wisselwerking van de faktoren onderling, de innerlike techniek, als men het zo noemen kan, meesterlik. Niet alleen zijn vele scènes, als het gesprek der intellektuele kameraden in het 4e hoofdstuk, de reis van Lady Chatterley naar Venetië, en bijna alle scènes waarin Mellors optreedt, buitengewoon overtuigend geschreven, maar zelfs de traagheid van Lawrence’s beschrijvende stijl verlaat hem, wanneer hij zijn figuren laat optreden en, in de dialoog vooral, hen maakt tot de vertolkers van eigen voorkeur en haat. Mellors tegen Chatterley, Mellors tegen Connie’s zuster Hilda, Mellors op het atelier van Duncan Forbes, zijn onverbeterlik: deze neo-primitief is in ieder opzicht de man naar Lawrence’s hart en zijn talent doet ons hem ook als zodanig aanvaarden. (Mellors met Connie raakt in de meeste gevallen het enkel-erotiese deel, en vraagt een afzonderlike beschouwing.) Een bizonder staal van Lawrence’s innerlike techniek is het 7e hoofdstuk. Connie’s verlangen naar Mellors, de boswachter die zij niet dan enkele keren ontmoette, bestaat dan al, ofschoon ongeweten door haarzelf; zij gaat op zichzelve letten en ziet zich verwelken, een plant die geen water krijgt; alle kennissen, in deze zelfde tijd, spreken over haar slechte uiterlik; zij meent dan rust te moeten nemen, wandelt in het bos en laat Mrs. Bolton in huis komen voor Clifford. Terwijl zij dus, ongeweten, de aantrekkingskracht van Mellors reeds ondergaat, verslapt de enige macht die Clifford uitoefent op haar verpleegstersinstinkt; en daar hij impotent is, kan zij zelfs het gevoel hebben dat zij hem aan een andere vrouw overgaf. Ook in de volgende hoofdstukken, en in het hoofdstuk zelf waarin Mellors haar voor de eerste maal bezit, dezelfde volledige psychologiese verantwoording; hier blijkt de volle tegenstelling met de alleen-maar erotiese roman: al deze botsinkjes, het afstoten bij wederzijds sex-appeal, het remmen van de toenadering, dat maatschappelik immers verantwoord wordt omdat Connie de vrouw is van Mellors’ meester, deze hele serieuze logika, die een ernstige fout moet zijn voor de lezer van de ‘twede rij’, is misschien de voornaamste kwaliteit van het boek, berust op de simpele waarheid dat een vrouw die men gekleed heeft gekend en begeerd, ook eroties een grotere waarde vertegenwoordigt dan de vrouw, die men drie minuten na haar te hebben toegesproken in een hand-omdraaien ontbloot. Het getuige zijn van de fysieke liefde van mènsen, vertegenwoordigt voor de lezer een andere emotie dan het gevarieerd programma, uitgevoerd zelfs door de bekoorlikste marionetten.

 

Als Connie en Mellors tot de fysieke liefde overgaan, krijgt men de schokkende woorden, die in de voorafgaande scènes met Michaelis nog werden vermeden. Toch lost Lawrence de moeilikheid niet geheel op; nergens gebruikt hij in zijn eigen beschrijving de gevreesde woorden; het weefsel van zijn eigen verhaal schijnt evenmin tegen de springstof bestand. Hij legt de woorden Mellors in de mond, met een dubbel doel, dat misschien zelfs driedubbel is: (1) aangeven hoe verwoed deze man de ‘natuur’ terugverlangt; (2) zijn psychologies portret vervolmaken, door de macht die hij over Connie krijgt, en het kontrast met de mannen die zij tot dusver heeft gekend; en (3, meer verborgen) de prikkeling, niet alleen van Connie, maar van de hiervoor gevoelige lezer of lezeres, voor wie deze woorden, omdat zij schokkend zijn, de bizonderheid van het ogenblik verhogen, op wie zij dus werken als een intenser prikkeling.“

 

DuPerron

E. du Perron (2 november 1929 – 14 mei 1940)

 

De Griekse dichter Odysseas Elytis (pseudoniem voor Odysseas Alepoudhelis) werd op 2 november 1911 te Iraklion op Kreta geboren. Zie ook mijn blog van 2 november 2006 en ook mijn blog van 2 november 2007.

 

VERJAARDAG

Mijn leven gedragen naar dit,
het oord waar een jongeling
op de rotsen eeuwig worstelt
met de zee en de borstwering
van de wind.

Waar een mens huist, niets
dan een mens, in dauwdruppels
begaan met zijn groen bestaan,
luisterend naar de wateren van
zijn visioenen, krijsend met de
vleugels van zijn wroeging.

O, lot van een kind, gedijd
in een mens aan zee, bij de
leermeester van de zon, die
de tanende schaduw van de
zeemeeuw als zijn adem
begeert.

Ik heb mijn leven gedragen
naar dit, de witte rekening
de zwarte som, de enkele
bomen en natte stenen, de
lichte vingers om een voor-
hoofd te strelen, maar welk
voorhoofd ?

Heel de nacht weenden mijn
hoop, mijn verwachtingen.  Want
niemand is gebleven.  Geen enkele
vrije stap laat zich nog horen.
Geen stem wil nog fris ontluiken.
Geen voorsteven de pier beplassen
en een nog blauwere naam schrijven
op de omtrek van de horizon.

Slechts jaren. Slechts golven.
Gevoelig bewogen riemen in de
baaien rond de liefde.

Ik heb mijn leven gedragen naar
dit, de bittere groeve in het zand die
zal worden uitgewist.  Laat hem die
met zijn twee ogen de stilte beroert
en, vermengd met haar zonlicht,
duizend werelden omsluit, zich in
zijn bloed de andere zonen herinneren,
want vlakbij het licht woont de
glimlach die betaalt voor de vlam.

Maar hier, in dit ontwetend, zinkend
landschap, in de open en meedogenloze
zee, verwelkt het geluk.  Vlagen van
veders en momenten verbonden met
de aarde.  Een ruwe aarde voor
ongeduldige voeten.  Een aarde
bestemd voor  verbijstering.  Dode
vulkaan.

Ik heb mijn leven gedragen naar dit,
de steen gewijd aan het vloeibaar
element, verder nog dan de eilanden,
lager dan de golven, metgezel van de
ankers.

Wanneer de kielen een nieuwe hindernis
ontmoeten, ze hartstochtelijk verscheuren
en overwinnen en alzo met al hun dolfij-
nen de dageraad verwachten en de
zonsopgang in het hart van de mens,

halen de twijfelnetten een beeld van zout

binnen, pijnlijk gebeiteld, onverschillig
wit, wendend naar de zee de leegte
van zijn ogen,

schragend het oneindige.

 

Vertaald door Henri Thijs

 

HOLY SATURDAY, 25

ENTERING MY SLEEPLESSNESS last night
just briefly, for a moment, the little goddess

with the mauve ribbon smiled at me

from a lad she’s always passed me secrets

Then she vanished floating off to the right
going to empty the bin with my waste
– the soul’s cigarette-ends and poem-ends –
there where haughty and full of past youth
the sea simmers.

 

Vertaald door David Connoly

Elytis

Odysseas Elytis (2 november 1911 – 18 maart 1996)

 

De Oostenrijkse schrijver Leo Perutz werd geboren op 2 november 1882 in Praag. Zie ook mijn blog van 2 november 2006.

 

Uit: Der Meister des Jüngsten Tages

 

„Als einen Tag mit warmem Wind und wolkenlosem Himmel, so hab’ ich den 26. September 1909 in

Erinnerung. Mittags speiste ich mit zwei Regimentskameraden in einem Gartenrestaurant. Die Morgenblätter las ich erst nach Tisch. Sie enthielten Aufsätze über die Balkanfrage und über die Politik der Jungtürken – es ist erstaunlich, wie ich das alles noch weiß. Ein leitender Artikel besprach die Reise des Königs von England, und ein anderer befaßte sich mit den Plänen des türkischen Sultans.

»Zuwartende Haltung Abdul Hamids« stand fettgedruckt über den ersten Zeilen. Die Tageschroniken brachten Einzelheiten aus Schefket Paschas und Niazi Beys Lebenslauf – wer kennt heute noch

diese Namen? Auf dem Nordwestbahnhof hatte es in der Nacht ein Schadenfeuer gegeben – »riesige Holzvorräte vernichtet« hieß es in den Blättern. Eine akademische Vereinigung kündigte eine Aufführung von Büchners »Danton« an, in der Oper wurde die »Götterdämmerung« gegeben, mit einem Gast aus Breslau in der Rolle des Hagen. In der Kunstschau waren Bilder von Jan Toorop und Lovis Corinth ausgestellt, und die ganze Stadt lief hin, um sie anzustaunen. Irgendwo, in Petersburg glaube ich, gab es Streik und Arbeiterunruhen, in Salzburg einen Kircheneinbruch, und aus Rom wurden Lärmszenen in der Consulta gemeldet. Ganz klein gedruckt fand ich noch eine Notiz über den Zusammenbruch des Bankhauses Bergstein. Er überraschte mich keineswegs, ich hatte ihn kommen sehen und rechtzeitig meine Depots zurückgezogen. Aber ich mußte an einen Bekannten, den Schauspieler Eugen Bischoff, denken, der sein Vermögen gleichfalls diesem Bankhause anvertraut hatte. Ich hätte ihn warnen sollen,
fuhr es mir durch den Kopf. – Aber hätte er mir denn geglaubt? Er hielt mich immer für falsch informiert. Wozu sich in fremde Angelegenheiten mischen? – Und zugleich fiel mir ein Gespräch ein, das ich einige Tage zuvor mit dem Intendanten der Hoftheater geführt hatte. Die Rede war auf Eugen Bischoff gekommen – »der Mann wird alt, leider, ich kann ihm nicht helfen«,

hatte der Intendant gesagt und ein paar Bemerkungen über das Drängen des Nachwuchses hinzugefügt. Wenn mein Eindruck richtig war, dann bestand für Eugen Bischoff wenig Aussicht auf

Erneuerung seines Vertrages. Und nun mußte auch noch das Unglück mit Bergstein & Cie dazukommen. An all dies erinnere ich mich. So deutlich steht das Relief des 26. September 1909 in meinem Gedächtnis. Um so unbegreiflicher ist es mir, wie ich den Tag, an dem wir zu dritt das Haus auf der Dominikanerbastei betraten, gegen die Mitte des Monates Oktober verlegen konnte. Vielleicht hat mich die Erinnerung an verwelktes Kastanienlaub auf den Kieswegen des Gartens, an reife Trauben, die an den Straßenecken feilgeboten wurden, und an ersten herbstlichen Frost – vielleicht hat mich dieser ganze Komplex unbewußter Erinnerungen, die mir irgendwie mit diesem Tag verknüpft sind, irregeführt; das kann wohl sein. In Wirklichkeit war der 30. September der Tag, an dem die Entscheidung fiel, das habe ich mit Hilfe der Notizen, die ich aus jener Zeit besitze, festgestellt.“

 

perutz_telaviv

Leo Perutz (2 november 1882 – 25 augustus 1957)

 

De Albanese dichter en schrijver Bilal Xhaferr Xhaferri werd geboren op 2 november 1935 in Ninat bij Konispol. In 1945 werd zijn vader vanwege zijn anticommunistisch nationalisme doodgeschoten. Zijn moeder was in 1943 al gestorven. Pas in 1955 maakte Xhaferri de basisopleiding op zijn dorpsschool af. In 1962 en 1963 publiceerde hij zijn eerste gedichten en verhalen. Zijn eerste verhalenbundel “Njerëz të rinj, tokë e lashtë” („Jonge mensen, oud land“) verscheen in 1967. In 1968 kreeg hij een publicatieverbod. In 1969 vluchtte hij, eerst naar Griekenland, toen naar de VS. In 1974 richtte hij een tijdschrift, “Krahu i shqiponjës” (Vleugels van de adelaar““) op in Chicago, dat zowel in het Engels als in het Albanees verscheen. Aan de orde daarin kwamen ook thema’s als het verzet tegen de communistische dictatuur en de kwestie Kosovo. Fragmenten van nieuwe romans van Xhaferri verschenen in de jaren zeventig ook in dit tijschrift. In 1978 raakte Xhaferri door een aanslag van tegenstanders verwond en in 1981 werd brandgesticht in de redactieruimte van het tijdschrift. Veel documenten, manuscripten en ander materiaal ging daarbij verloren. Xhaferri stierf in oktober 1986. Op 3 mei 1995 verleende de president van de republiek Albanië hem postuum de medaille “Martir i demokracisë” (‚Martelaar van de democratie“)

 

DISTANT STATION

Distant station in a field:
I hear the dismal engine wail,
and from my roof the owl replies,
bird of ill-omen.

Who am I hoping for tonight ?
Who would set out in the dark
hunching through the driving rain
to visit this bleak exile ?

Uselessly I think again
of those that loved me.
Tonight I think once more in vain
of those I loved.

In this rain
no-one will come.
The road is mud.
In this black night
nobody will come.

Thus, far from those that loved me,
far from those that I loved,
life oozes on.

 

MY HOMELAND

Like a shroud
the first September mists
cover my homeland.
So soon the landscape vanishes!
So fast the fog’s obliteration!

The glistening stars
are beads of sweat upon its brow;
round its body thorns and barbs
a frontier of grief.

I fled it like a lover
and set out on the road
to where I do not know…
When will I return ?

My poems were as golden gifts
I made for it from love –
but now my iron heart
is turned by tears to rust.

The glistening stars
are beads of sweat upon its brow;
round its body thorns and barbs
a frontier of grief.

I fled it like a lover
and set out on the road
to where I do not know…
When will I return ?

Bilal_Xhaferri[1]

Bilal Xhaferri (2 november 1935 – 14 oktober 1986)

 

 

De Amerikaanse schrijver en criticus Thomas Mallon werd geboren op 2 november 1951 in Glen Cove, New York. Hij bezocht Brown University en voltooide zijn studie aan Harvard. Van 1979 tot  1991 doceerde hij Engels aan het Vassar College. Mallon schreef o.a de romans Henry and Clara, Two Moons, Dewey Defeats Truman, Aurora 7, Bandbox, en Fellow Travelers. Hij was ook redacteur van het tijdschrift GQ, waarin hij tien jaar lang een column, “Doubting Thomas”, schreef. Bijdragen van hem verschenen ook in The New Yorker, The New York Times Magazine, The Atlantic Monthly, The American Scholar, and Harper’s.

 

Uit: Fellow Travelers

 Tim counted four big fans whirring atop their stanchions in the newsroom. Every window here on the seventh floor was open, and summer had officially departed six days ago, but that was Washington for you. When air-conditioning might come to the Star seemed to be a perennial matter of sad-sack speculation among the staff: “When hell freezes over,” went one answer Tim had heard in his three months here. “Because then we won’t need it.”

Miss McGrory, one of the paper’s book reviewers, arrived with a bottle of whiskey, which she set down next to the punch bowl and cake, whose single chocolate layer and frosted inscription, “Happy Trails, Sheriff,” would soon be cut into by the retirement party’s guest of honor, Mr. Yost, a pressman who’d been at the Star since 1912 and took his nickname from a weekend job he had as a constable over in Berwyn Heights.

More people drifted in. “We could use a piano,” opined Miss Eversman, the music critic. She’d covered Liberace’s concert two nights ago at Constitution Hall and was telling a police reporter that the pianist’s mother had been in the president’s box with one of Liberace’s brothers, Rudy, who’d served in Korea.

“So she’s got one boy who’s a soldier?” asked the re
porter. “Maybe she’s got hope of grandchildren after all.”

Miss Eversman laughed.

“Forget Liberace,” said Mr. Yost, who’d started to reminisce about his first years here at the paper. “I remember seeing Wilson himself–that’s Woodrow Wilson, not Charlie, to you youngsters–up in his box at Keith’s Theatre. You wouldn’t have figured it from an egghead like him, but did that man ever love his vaudeville. You could sell him any player-piano roll the minute it came out.”

“We really do need a piano,” Miss Eversman sighed, as the national and managing editors walked in. Mr. Corn and Mr. Noyes took up positions off to the side of things and remarked to each other, a bit shamefacedly, on the smallness of the spread.

“Well,” said Mr. Corn, quoting the late Senator Taft’s famously impolitic advice about higher food prices: “Eat less.”

Mellon

Thomas Mallon (Glen Cove, 2 november 1951)

 

De Russische dichter, schrijver en Christelijk mysticus Daniil Leonidovich Andreyev werd geboren op 2 november 1906 in Berlijn. Hij was de zoon van de vooraanstaande Russische schrijver Leonid Andreyev. Zijn peetvader was Maxim Gorky. Omdat zijn moeder tijdens de geboorte stierf werd de jonge Daniil door een zus van zijn vader opgevoed. Dat had twee dingen tot gevolg: Toen zijn vader in 1917 Rusland verliet, na de revolutie, bleef zijn zoon daar achter. Bovendien groeide hij op in een gezin dat diep religieus bleef. Bijna alle werken die Andreev schreef voor 1947 werden door de KGB vernietigd als „anti-Sovjetliteratuur“. Tijdens zijn gevangenschap slaagde hij er echter in een aantal van zijn gedichten opnieuw te schrijven. Zijn belangrijkste boek, De Roos van de Wereld, schreef hij na een aantal mystieke visioenen in de gevangenis, maar hij voltooide het pas na zijn vrijlating in 1957. Het verscheen in de zogenaamde Samisdat en werd pas postuum in 1991 officieel uitgegeven.

 

The Rose of the World

 

„I am completing The Rose of the World out of prison, in a park turned golden with autumn. The one under whose yoke the country was driven to near exhaustion has long been reaping in other worlds what he sowed in this one. Yet I am still hiding the last pages of the manuscript as I hid the first ones. I dare not acquaint a single living soul with its contents, for, just as before, I cannot be certain that this book will not be destroyed, that the spiritual knowledge it contains will be transmitted to someone, anyone.

But perhaps the worst will never come to pass, and tyranny on such a scale will never recur. Perhaps humanity will forevermore retain the memory of Russia’s terrible historical experience. Every heart nurses that hope, and without it life would be unbearable.

But I number among those who have been fatally wounded by two great calamities: world war and dictatorship. Such people do not believe that the roots of war and tyranny within humanity have been eradicated or that they will be in the near future. Perhaps the danger of one tyranny or war will recede, but after a time the threat of the next tyranny or war will arise. For me and others like me, both those calamities were a kind of apocalypse— revelations of the power of planetary Evil and of its age-old struggle with the forces of Light. Those living in different times would probably not understand us. Our anxiety would seem to them an overreaction; our view of the world would seem poisoned. But a conception of the logical consistency of historical events branded in the human mind by a half century of observing and participating in events and processes of unprecedented magnitude cannot be called an overreaction. And a conclusion that forms in the human heart through the efforts of the brightest and deepest sides of its nature cannot be poisoned.

I am seriously ill—my days are numbered. If this manuscript is destroyed or lost, I will not be able to rewrite it in time. But if, sometime in the future, it reaches only a few persons whose spiritual thirst drives them to surmount all its difficulties and read it through to the end, then the ideas planted within cannot help but become seeds that will sprout in their hearts. Whether that occurs before a third world war or after it, and even if no third war is unleashed in the near future, this book will not die if but one pair of friendly eyes passes, chapter by chapter, over its pages. For the questions it attempts to answer will continue to trouble people far into the future.“

 

Daniil_Andreev_Front

Daniil Andreyev (2 november 1906 – 30 maart 1959)

 

De Nederlandse dichteres Augusta Guerdina Peaux werd geboren in Simonshaven op 2 november 1859. Zij publiceerde de bundels Gedichten (1918) en Nieuwe gedichten (1926). Als dichteres leefde zij in de schaduw van de meer bekende Tachtigers, onder wie de door haar bewonderde Hélène Swarth die haar werk apprecieerde. Peaux blinkt uit in minutieuze impressionistische landschapsschilderingen waaraan zij een sombere, melancholische ondertoon weet te geven. Hoewel een aantal van haar gedichten in bloemlezingen verschenen zijn (o.m. ‘Eenzaam kerkhof’), heeft haar werk weinig aandacht gekregen. Ze ligt begraven op Rustoord, vak 222W. Haar naam staat niet op het graf.

 

 

Op de verbrande hoeven melden de hanen den dag

 

De hanen melden den dag,
als zij immer deden.
Gisteren woedde de slag,
gisteren heerschte de vrede…
De hanen melden den dag.

De hanen riepen het licht
over de wereld uit,
toen het doofde in een aangezicht
donker van aarde en kruit.

De hanen weten niet
hoe rood de morgen is,
dien hun eeuwen oud lied
krijscht door de duisternis.
De hanen melden den dag.

Geen die het hoort
op de doode hoeve,
zinverloren woord
in wereld droeve
geen die het verstaat.

Simonshaven_Kerkje

Augusta Peaux (2 november 1859 – 23 februari 1944)
Simonshaven, kerkje (Geen portret beschikbaar)

 

De Franse schrijver en moralist Jules Amédée Barbey d’Aurevilly werd geboren op 2 november 1808 in Saint-Sauveur-le-Vicomte (Manche). Barbey keerde, na een korte periode van scepticisme en republikeinse sympathieën, terug naar het katholicisme en royalisme van zijn jeugd. In navolging van de door hem zeer gewaardeerde Balzac werd hij, als criticus en journalist, een geharnast verdediger van Troon en Altaar. Een ietwat merkwaardig katholiek was hij intussen wel. `Ik geloof in God om het recht te hebben in de duivel te geloven’, zou hij eens gezegd hebben. De uitspraak is wellicht apocrief, maar de aanwezigheid van duivelse en demonische motieven in zijn werk is te opvallend om over het hoofd te zien. Van roomse blijheid is daarentegen weinig te bespeuren. Niet voor niets placht Baudelaire hem in zijn correspondentie aan te duiden als `le vieux mauvais sujet’ de oude losbol.

Barbey’s beroemde essay `Du dandysme et de George Brummell’ heeft grote invloed gehad op de latere waardering voor de dandy, in het bijzonder bij Baudelaire.

 

Uit: Le Chevalier des Touches

 

C’était un vieil appartement comme on n’en voit guère plus, même en province, et d’ailleurs tout à fait en harmonie avec le groupe qui, pour le moment, s’y trouvait. Le nid était digne des oiseaux. À eux tous, ces vieillards réunis autour de cette cheminée formaient environ trois siècles et demi, et il est probable que les lambris qui les abritaient avaient vu naître chacun d’eux.

    Ces lambris en grisailles, encadrés et relevés par des baguettes d’or noircies et, par place, écaillées, n’avaient pour tout ornement de leur fond monotone que des portraits de famille s
ur lesquels la brume du temps avait passé. Dans l’un de leurs panneaux on voyait deux femmes en costume Louis XV, dont l’une, blonde et pincée, tenait à la main une tulipe comme Rachel, la dame de carreau, et dont l’autre, brune, indolente, tigrée de mouches sur son rouge de brune, avait une étoile au-dessus de la tête, ce qui, avec le faire voluptueux du portrait, indiquait suffisamment la main de Nattier, qui peignit aussi avec une étoile au-dessus de la tête madame de Châteauroux et ses sœurs. L’étoile signifiait le règne du moment de la favorite. C’était l’étoile du berger royal. Le bien-aimé Louis XV l’avait fait lever sur tant de têtes, qu’il avait pu très bien la faire luire sur une Touffedelys. Dans le panneau opposé, un portrait plus ancien, plus noir, d’une touche énergique, mais inconnue, représentait l’amiral de Tourville, beau comme une femme déguisée, dans son magnifique et bizarre costume d’amiral du temps de Louis XIV. Il était parent des Touffedelys. Des encoignures de laque de Chine garnissaient les quatre angles du salon et supportaient quatre bustes d’argile, recouverts d’un crêpe noir, soit pour les préserver de la poussière, soit en signe de deuil, car ces bustes étaient ceux de Louis XVI, de Marie-Antoinette, de madame Élisabeth et du Dauphin.“

 

Aurevilly

Jules Barbey d’Aurevilly (2 november 1808 – 23 april 1889)

 

Nagekomen bericht

 

De Canadese schrijver Jean-Simon DesRochers werd geboren op 1 november 1976 in Montréal, Québec, Canada. Zijn belangstellingen voor poëzie leidde in 2003 tot de oprichting van het tijdschrift Dialogis, dit in samenwerking met Andrée-Anne Dupuis-Bourret, Éric Gougeon enLaurent Lamarche.

Op dit moment werkt hij naar eigen zeggen aan twee romans en houdt hij ook een uitgebreid blog bij.

 

Uit: L’Obéissance impure

 

„Un premier livre n’est jamais une simple affaire. Il y a cette impression qu’il faut tout dire, tout couvrir, comme si cette publication allait être la seule, l’unique. On se prend la tête à deux mains, on ne dort plus, on pète un plomb et un autre, on se demande si notre folie vaut le coût, on se questionne sur la pertinence réelle de nos textes. Car là était mon obsession : je ne voulais pas écrire un livre parmi d’autres livres, je tenais à me démarquer, à innover, à inventer, écrire un livre pertinent d’un point de vue littéraire. Je pataugeais dans un bien étrange marais.

 

À cette époque, je bénéficiais des conseils d’un poète bien établi, François Charron. Il m’aidait à préciser mon style, m’ouvrait les portes de sa bibliothèque, m’offrait l’alcool en échange de mes cigarettes. Néanmoins, je n’arrivais pas au résultat souhaité. Mes poèmes ressemblaient vaguement à ceux de Charron ou François Jacquemin d’un point de vue rythmique et philosophique. Ce n’était pas ma voix sur la papier. Le front bas, le nez plissé, je retourne à mes recherches. Un sale jour de septembre 2000, une nouvelle amie avec qui je travaillais sur le Livre 1, Andrée-Anne Dupuis-Bourret, me donne une copie d’un de son livre d’artiste intitulé Saison (un livre de poésie minimaliste imprimé en sérigraphie ton sur ton). Je retourne chez moi, ouvre l’objet, lis le texte (je devais incliner les pages pour bien lire) et tombe sur le vers suivant : Mesure l’étoile. Je dépose le livre sur mon bureau de chêne, lève mes yeux sur mon cahier de travail. « Et si je mettais mes verbes à l’impératif ? » En moins de deux heures, j’avais 20 poèmes qui ne ressemblaient à rien d’autre dans ma version de l’histoire de la poésie. Le lendemain, j’écrivais 26 autres poèmes, tous sortis du néant. Le surlendemain, j’en composais 17. En trois jours, j’avais la charpente d’un livre, je le savais. Retour chez Charron quelques jours après, même constat de sa part « va parler à François Hébert aux Herbes rouges, s’il publie pas ça, il est aveugle.”

 

DesRochers

Jean-Simon DesRochers (Montréal,1 november 1976)

E. du Perron, Odysseas Elytis, Leo Perutz

De Nederlandse dichter, schrijver en criticus Charles Edgar (Eddy) du Perron werd  geboren op 2 november 1899 in Jatinegara (West Java). Zie ook mijn blog van 2 november 2006.

 

 Uit: Uren met Dirk Coster

“Bij het laatste geschrift van onze auteur: een brochure van 30 pagina’s, maar een balans van tien jaren kulturele werkzaamheid, keren wij terug tot het programma van De Stem, dat wij in het Verzameld Proza I voorbijgingen. De heer Coster is herhaaldelik aangevallen om zijn eties kleurtje, hetgeen Anthonie Donker (geheel ingepalmd door zijn liefde toch voor heel het Leven!) aanleiding werd te schrijven: de ethiek speelt in Costers werk geen rol, is er zelfs aan tegengesteld. Dit laatste is een grappig staaltje van verkeerde verdediging. Men mag er verbouwereerd over staan dat de man van de Charitas nog zoveel bewondering kan koesteren voor Hamsun, Ljeskov en Duranty, voor Stendhal zelfs, die hij af en toe verkeerd te pas brengt; men mag hem geloven wanneer hij nadrukkelik verklaart dat zijn tijdschrift zich niet op speciaal aesthetisch, en zeker nog minder op speciaal ethisch standpunt wenscht te stellen, – men heeft niet zover te gaan dat men hem zelfs tégen de etika laat zijn. Anthonie Donker, die zo goed leest, heeft in het Stem-programma nog gelezen: Integendeel: alle litteraire verschijnselen die deze benamingen (eticisme en estetisme) nog verdienen, beschouwen wij als ontaardingen en eenzijdigheden, waartegenover slechts een verdedigende houding mogelijk is. Maar hij kon toch weten, en weet immers ook, dat men het met de pathetische superlatieven van de heer Coster niet zo nauw moet nemen, en dat de heer Coster ‘ontaardingen’ zegt, waar een ander zou spreken van ‘vervelende dingen’. Het z.g. ‘ethicisme’ en ‘aesthetisme’, vervolgt het programma, zijn voor ons twee uitingen van eenzelfde tekort: tekort aan leven en aan ernst des levens. Het maakt zooveel niet uit of de mensch speelt, met de religie dan wel met de schoonheid, waar toch de ontaarding niet in de vormen, maar in het spel zelve schuilt. Het is duidelik dat voor deze tijdschriftleider ieder spel uiteraard uit den boze was; hoe zoiets op te nemen in het programma voor een ernstige gemeente? Maar als Anthonie Donker verder gekeken had, dan had hij op de volgende bladzij kunnen lezen: En toch moeten wij het feit onder oogen zien, dat geen grooter geestelijk leven mogelijk zal zijn in Nederland, wanneer niet beide stroomingen zich vereenigen en zich niet tot een hooger eenheid weten om te vormen. Altijd was dit zoo! Alle groote geestelijke openbaringen van het verleden waren terzelfdertijd èn schoon èn religieus, en het was eerst aan deze eenheid dat zij hun onsterfelijke grootheid ontleenden.

De heer Coster dus is niet alleen niet tegen het etiese, maar zelfs niet tegen het religieuze. Het was weer zijn machiavellisme dat hem in het begin die twee stromingen deed verwerpen als ontaard en eenzijdig; innig vermengd werden zij het programma van De Stem, want wat had de heer Coster anders ook moeten uitrichten met zijn eeuwig klaarstaande Liefde?

 

Perron

E. du Perron (2 november 1929 – 14 mei 1940)

 

De Griekse dichter Odysseas Elytis (pseudoniem voor Odysseas Alepoudhelis) werd op 2 november 1911 te Iraklion op Kreta geboren. Zie ook mijn blog van 2 november 2006.

 

DEATH AND RESURRECTION

OF CONSTANTINOS PALAEOLOGOS

 

As he stood there erect before the Gate

and impregnable in his sorrow

 

Far from the world where his spirit sought

to bring Paradise to his measure 

And harder even than stone 

for no one had ever looked

on him tenderly – at times his crooked teeth

whitened strangely

 

And as he passed by with his gaze a little

beyond mankind and from them all

extracted One who smiled on him

The Real one

Whom death could never seize

 

He took care to pronounce the word

sea clearly that all the dolphins

within it might shine

And the desolation so great it might

contain all of God

and every  waterdrop ascending steadfastly toward

the sun

 

As a young man he had seen gold glittering

and gleaming on the shoulders of the great

And one night

he remembers

during a great storm the neck of the sea

roared so it turned murky

but he would not submit to it

 

The world’s an oppressive place to live through

yet with a little pride it’s worth it.

 

        II

 

Dear God what now

Who had to battle with thousands

and not only his loneliness

Who?

He who knew with a single word

how to slake the thirst of entire worlds

What?

 

From whom they had taken everything

And his sandals with their criss-crossed

straps and his pointed trident

and the wall he mounted every afternoon like

an unruly and pitching boat

to hold the reigns against the weather

 

And a handful of vervain

which he had rubbed on a girl’s cheek

at midnight

to kiss her

(how the waters of the moon gurled

on the stone steps three cliff-lengths

above the sea…)

 

Noon out of night

And not one person by his side

Only his faithful words that mingled

all their colors to leave in his hand

a lance of white light

 

And opposite

along the whole wall’s length

a host of heads poured in plaster

as far as his eyes could see

 

“Noon out of night – all life a radiance!”

he shouted and rushed into the horde

dragging behind him an endless golden line

 

And at once he felt

the final pallor

overmastering him

as it hastened from afar.

 

            III

 

Now

as the sun’s wheel turned more and more swiftly

the courtyards plunged into winter and once

again emerged red from the geranium

 

And the small cool domes

like blue medusae

reached each time higher to the silverwork

the wind so delicately worked as a painting

for other times more distant

 

Virgin maidens

their breasts glowing a summer dawn

brought him branches of fresh palm leaves

and those of the myrtle uprooted

from the depths of the sea

 

Dripping iodine

While under his feet he heard

the prows of black ships

sucked into the great whirlpool

the ancient and smoked seacraft

from which still erect with riveted gaze

the Mothers of God stood rebuking

 

Horses overturned on dumpheaps

a rabble of buildings large and small

debris and dust flaming in the air

 

And there lying prone

always with an unbroken word

between his teeth

                   Himself

                 the last of the Hellenes!

 

Elytis_Complete_Poems_Cover

Odysseas Elytis (2 november 1911 – 18 maart 1996)

 

De Oostenrijkse schrijver Leo Perutz werd geboren op 2 november 1882 in Praag. Zie ook mijn blog van 2 november 2006.

E. du Perron, Odysseas Elytis, Leo Perutz

De nederlandse dichter, schrijver en criticus Charles Edgar (Eddy) du Perron werd  geboren op 2 november 1899 in Jatinegara (West Java). Hij richtte samen met Menno ter Braak en Maurice Roelants het invloedrijke literaire tijdschrift Forum op. E. du Perron groeide in Nederlands-Indië op en was daar werkzaam als schrijver en journalist. In 1921 verhuisde hij met zijn ouders naar Europa, die gingen wonen op een kasteel in het Zuid-Belgische Gistoux. Du Perron bezocht verschillende steden en na zes maanden ging hij op het kasteel bij zijn ouders wonen maar hij voelde zich in België niet op z’n plaats en zocht afleiding in Parijs, Brussel en Nederland. Hij stierf op dezelfde dag als zijn vriend Ter Braak, maar aan een hartaanval.

 

Het kind dat wij waren

Wij leven ’t heerlijkst in ons vèrst verleden:
de rand van het domein van ons geheugen,
de leugen van de kindertijd, de leugen
van wat wij zouden doen en nimmer deden.

Tijd van tinnen soldaatjes en gebeden,
van moeders nachtzoen en parfums in vleugen,
zuiverste bron van weemoed en verheugen
verwondering en teêrste vriendelijkheden

Het is het liefst portret aan onze wanden,
dit kind in diepe schoot of wij handen,
met reeds die donkre blik van vreemd wantrouwen.
’t Eenzame kleine kind, zelf langverdwenen
dat wij zo fel en reedloos soms bewenen
tussen de dode heren en mevrouwen.

 

De Francs-Tireurs

Geen Pennewip met brillende argus-ogen
hebben wij ooit één regel toegedacht.
Geen jongedames die, beheerst en zacht,
als door een rietje, van de lettren zogen.

Geen kenners, die het hoge braaf verhogen,
slechts prijzen wat vertrouwd is, langgeacht.
Geen vakmans-oordeel hebben wij betracht,
geen boekverkopers-reekning overwogen.

Geen koster, hoe genaamd, hoe bijgepompt,
maakt onze maag afkerig van ’t gekruide.

Geen levensles, geen preek, hoezeer vermomd,
geen Etika kan iets voor ons beduiden.

De Poëzie blijft, naakt en ongekromd,
een Tijdverdrijf voor enkle Fijne Luiden.

DUPERRON

E. du Perron (2 november 1929 – 14 mei 1940)

 

Odysseas Elytis (pseudoniem voor Odysseas Alepoudhelis) werd op 2 november 1911 te Iraklion op Kreta geboren en stierf 1996 in Athene. Hij vertaalde uit een half dozijn talen o.a. Eluard, Gide, Rimbaut, Brecht, Eliot, Pound, Lorca, Ungaretti, Maiakowski. Hij publiceerde essays en kritieken, maar is vooral om zijn poëzie bekend. Hij schreef in totaal vijftien, overwegend surrealistische poëziebundels. In 1979 ontving hij de Nobelprijs. Een belangrijke uitspraak van deze universele dichter is, dat de poëzie het geweten van de mensen kan veranderen.

 

      GIFT SILVER POEM

 

I know that all this is worthless  and that the language

I speak doesn’t have an alphabet

Since the sun and the waves are a syllabic script

which can be deciphered only in the years of sorrow and exile

And the motherland  a fresco with successive overlays

frankish or slavic which, should you try to restore,

you are immediately sent to prison and

held responsible

 

To a crowd of foreign Powers  always through

the intervention of your own

 

As it happens for the disasters

But  let’s imagine that in an old days’ threshing-floor

which might be in an apartment-complex children

are playing and  whoever loses

 

Should, according to the rules, tell the others

and give them a truth

 

Then everyone ends up  holding in his

hand a small

Gift, silver poem.

 

 

Vertaald door  Marios Dikaiakos

 

 

Op het feest van Akindynos, Elpidoforos, Anempodistos

 

Nu houd ik mijn blik gericht op de boot die leeg zal zijn
Als je instapt, op een uitgestrekt Zeekerkhof
Met marmeren Meisjes die bloemen dragen. Het zal
nacht zijn en augustus
De tijd waarbij de sterrenbeelden wisselen van wacht. En
de bergen gewichtloos
Vol donkere nevel zweven even boven
de grenslijn van de horizon
Geuren hier of daar van verbrand gras. En verdrietigheid
van ongekende soort
Die uit de hoogte
neerstroomt op de ingeslapen zee
In mij fonkelt wat ik niet ken. Toch fonkelt het
Ach schoonheid al gaf je mij nooit helemaal jezelf
Iets tenminste kon ik jou ontvreemden. Ik noem: dit glimpje
groen in de ogen van het meisje dat voor het eerst
Ingaat op de liefde en dat andere onsje goud, waar
je het ook legt het juliet.
Trek voort aan de riemen jullie gewend aan eeltig werk.
Mij krijg je niet mee waar de anderen gaan
Dit gebeurt niet. Ik ben niet bestemd om mij in te lijven
Als vazal van de hemel daar ook wil ik weerom vrij zijn
En echt mezelf. Dit vertelt ook de wind.

 

Vertaald door Guido Demoen 

ElytisOdysseas

Odysseas Elytis (2 november 1911 – 18 maart 1996)

 

Leo Perutz werd geboren op 2 november 1882 in Praag. Zodoende was hij een burger in de Oosdtenrijks – Hongaarse dubbelmonarchie. Tot de “Anschluss”  van Oostenrijk aan Duitsland in 1938 woonde hij in Wenen. Daarna emigreerde hij naar Palestina. Hij was een wiskundige van wereldklasse en werkte als statisticus voor een verzekeringsmaatschappij. Tijdens de jaren vijftig keerde hij af en toe terug naar Oostenrijk, waar hij uiteindelijk ook stierf. Zijn eerste roman “Die dritte Kugel” schreef hij toen hij herstellende was van een wond die hij in WO I had opgelopen. Leo Peutz schreef in totaal elf romans die hem de bewondering opleverden van Jorge Luis Borges, Italo Calvino, Ian Fleming, Karl Edward Wagner en Graham Greene. Zijn bekendste roman “Nachts unter der steinernen Brücke”  bestaat uit verschillende verhalen die verbonden worden door de, in hun dromen gedeelde, liefde tussen een joodse vrouw en keizer Rudolf II.

Uit: Nachts unter der steinernen Brücke

 

Im Herbst des Jahres 1589, als in der Prager Judenstadt das große Kindersterben wütete, gingen zwei armselige Spaßmacher, ergraute Männer, die davon ihr Leben fristeten, dass sie bei den Hochzeiten die Gäste belustigten, durch die Belelesgasse, die vom Nicolasplatz zum Judenfriedhof führte.
Es dunkelte. Sie waren schwach vor Hunger, beide, denn seit zwei Tagen hatten sie nicht viel mehr als ein paar Bissen Brot gegessen. Die Zeiten waren schlimm für Spaßmacher. Denn in diesen Tagen, da der Zorn Gottes über die unschuldigen Kinder gekommen war, gab es keine Hochzeiten und keine Freudenfest in der Judenstadt.
Der eine von den beiden, Koppel-Bär, hatte schon eine Woche vorher seinen zottigen Pelz, in dem er, als wildes Tier verkleidet, seine drolligen Sprünge machte, zum Geldverleiher Markus Korivy getragen. Der andere, Jäckele-Narr, hatte seine silbernen Schellen verpfändet. Jetzt besaßen sie nichts als ihre Kleider und ihre Schuhe, und Jäckele-Narr hatte auch noch seine Geige, für die wollte der Pfandleiher nichts geben.
Sie gingen langsam, denn noch war es nicht völlig dunkel geworden, und sie wollten nicht gesehen werden, wenn sie den Friedhof betraten. So viele Jahre hindurch hatten sie sich mit ehrlicher Arbeit das Brot für alle Tage und den Bedarf des Sabbats verdient, und nun stand es so mit ihnen, dass sie des Nachts auf den Grabsteinen nach Kupferpfennigen suchen mussten, die die frommen Besucher des Friedhofes bisweilen für die Armen zurückließen.

 

perutz

Leo Perutz (2 november 1882 – 25 augustus 1957)