Arnon Grunberg, Rob Schouten, Ruben van Gogh, Paul van Ostaijen, Hugo Ball, Danilo Kis, Sean O’Faolain, Ishmael Reed, Edna St. Vincent Millay

De Nederlandse schrijver Arnon Grunberg werd geboren in Amsterdam op 22 februari 1971. Zie ook alle tags voor Arnon Grunberg op dit blog.

Uit: Aan nederlagen geen gebrek

„Aan Jan Ritsema Amsterdam, 25 februari 1991
Geachte heer Jan Ritsema,
Ons gesprek van verleden week in Scheltema heeft mij met de neus op de feiten gedrukt, of was althans de katalysator daarvoor. Dat mijn tekstjes emotionele interrupties zouden zijn gaat nog niet ver genoeg, afscheidingen van een zieke zijn het. En was die ziekte nog maar iets verhevens, maar het is de meest triviale, banale ziekte die een mens zich kan indenken. Als tussen de mieren de handen waren, die mij langdurig zouden verdoven, die mij uiteen zouden rijten, geloof me, ik zou dat armzalige geploeter laten voor wat het is en tussen de mieren gaan wonen. Hierbij een kort tekstje van mij, niet naar jou gestuurd in enige functie of hoedanigheid. Meer om als wij elkaar weer eens ontmoeten in smoezelige cafés, braakliggende etablissementen, wij naast de belangrijke dingen van het leven ’t een en ander de revue kunnen laten passeren. Intussen hoop ik dat de helse depressiviteit, die zo ik weet, ook jouw megalomane stemmingen met een satanisch genoegen afbreekt en doet omslaan in walging en nog eens walging, uit is gebleven.
Morgen reis ik weer af naar Rotterdam en ’s avonds zal ik in café Scheltema Johanna ter Steegem treffen. Of ik daar dan werkelijk gewichtig moet doen over een of andere monoloog die ik nog moet gaan schrijven of bij gebrek aan iets beters Baudelaire zal citeren (dronken moet je zijn, dronken van de poëzie, het leven, de liefde, maar dronken moet je zijn) weet ik nog niet. Het zal wel weer bij een hoop grote woorden blijven.
Ik houd je op de hoogte, een groet en sterkte,
Arnon

 

 
Arnon Grunberg (Amsterdam, 22 februari 1971)
Cover

Lees verder “Arnon Grunberg, Rob Schouten, Ruben van Gogh, Paul van Ostaijen, Hugo Ball, Danilo Kis, Sean O’Faolain, Ishmael Reed, Edna St. Vincent Millay”

Arnon Grunberg, Rob Schouten, Ruben van Gogh, Paul van Ostaijen, Hugo Ball, Danilo Kis, Sean O’Faolain, Ishmael Reed, Edna St. Vincent Millay

De Nederlandse schrijver Arnon Grunberg werd geboren in Amsterdam op 22 februari 1971. Zie ook alle tags voor Arnon Grunberg op dit blog.

Uit: Moedervlekken

“Kadoke wil aanbellen, maar het gras doet hem aarzelen. Hij pakt de tuinslang en begint de voortuin water te geven, de bomen, de planten, het gazon. De zoon die, zoals dat van hem werd verwacht, psychiater is geworden verzorgt de tuin. Vroeger speelde hij weleens badminton met zijn vader in de voortuin. Die tijd is voorbij, er wordt nu voornamelijk naar het gras gekeken als naar een vertrouwd en toch nog altijd mooi schilderij. Het heeft al bijna tien dagen niet geregend, op het gras zijn gele plekken ontstaan. Jarenlang is het hier goed onderhouden, met liefde is aan deze tuin gewerkt, in elk geval met een volharding en een verantwoordelijkheidsgevoel die niet van liefde te onderscheiden zijn. Doorzettingsvermogen is ook liefde – de weigering om op te geven, de weerzin om te verliezen, om te sterven, allemaal vormen van liefde. Tragisch dat een korte periode van droogte zo’n ravage aanricht.
Het is vroeg in de ochtend maar nu al warm. Een buurvrouw staart naar hem, maar Kadoke doet alsof hij haar niet ziet. Er is niets merkwaardigs aan dit tafereel: de zoon geeft de verdorde tuin water, de goede zoon, de zich om alles en nog wat bekommerende zoon, de zoon die leeft opdat anderen niet hoeven te sterven.
Maar hij kan zich nu juist niet om alles bekommeren, of beter gezegd: zijn zorg leidt niet altijd tot het gewenste resultaat. Dát is het probleem. Hij heeft de meisjes instructies gegeven, sommige heeft hij in het Engels opgeschreven en in de keuken op een kast gehangen en terwijl hij het gras water geeft, begint hij zich af te vragen waarom zijn simpele instructies niet zijn opgevolgd. ‘Please, water the garden when the lawn is dry’; zo moeilijk is dat toch niet te begrijpen? De jonge vrouwen die zijn moeder verzorgen kunnen best tussendoor de tuin besproeien. Zo intensief hoeft moeder ook weer niet in de gaten te worden gehouden, dat er geen tijd meer is voor het gras.
Kadoke weet wie hij is: Otto Kadoke, kalm, toegewijd maar niet té empathisch, dat is slecht voor de kalmte, slecht voor de behandeling, de arts moet niet te nabij komen. De nadruk ligt op de derde lettergreep, het is Kadoké, maar als mensen zijn naam verkeerd uitspreken corrigeert hij hen niet. Wat is een naam? Hooguit een geschiedenis waartoe je je moet verhouden. Ze mogen hem ook ‘dokter’ noemen. Officiële papieren ondertekent hij met O. Kadoke.”

 

 
Arnon Grunberg (Amsterdam, 22 februari 1971)

Lees verder “Arnon Grunberg, Rob Schouten, Ruben van Gogh, Paul van Ostaijen, Hugo Ball, Danilo Kis, Sean O’Faolain, Ishmael Reed, Edna St. Vincent Millay”

Arnon Grunberg, Ruben van Gogh, Paul van Ostaijen, Hugo Ball, Danilo Kiš, Sean O’Faolain, Ishmael Reed, Edna St. Vincent Millay

De Nederlandse schrijver Arnon Grunberg werd geboren in Amsterdam op 22 februari 1971. Zie ook alle tags voor Arnon Grunberg op dit blog.

Uit: De asielzoeker

“In minder dan een kwartier staan ze weer op straat. De vrouwelijke getuige deelt nog wat amandelcake uit die Beck, vooral uit beleefdheid, staand op het trottoir opeet. Dan moet ze weg. Ze heeft haast. Ook bij het afscheid kan hij haar naam niet verstaan. Hij kijkt haar na, met in zijn hand een tot een propje zilverpapier.
‘Misschien wilt u even met ons meekomen voor een kopje thee?’ zegt Beck tegen de asielzoeker. ‘Dan kunt u zien hoe we wonen.’
‘Graag,’ zegt de asielzoeker, ‘maar niet te lang.’
Beck duwt de rolstoel, de asielzoeker loopt ernaast. Af en toe, als hij stilstaat bij een stoplicht, stopt Beck zijn neus in de hals van zijn vrouw om haar te ruiken. Meer dan zijn vrouw ruikt hij ziekenhuis.
Bij hun woning aangekomen helpt Beck zijn vrouw uit de rolstoel. Ze moeten twee trappen op. Dat kan ze net.
‘Ik draag haar wel,’ zegt de asielzoeker. Hij neemt Becks vrouw op zijn rug, ze klampt zich aan hem vast en Beck klapt de rolstoel in.
‘Gaat het?’ vraagt Beck voor de zekerheid.
‘Ja,’ zegt zijn vrouw, ‘het gaat, dit gaat uitstekend.’ Ze heeft zich met al haar kracht aan de nek van de asielzoeker geklampt.
Beck vindt het een grappig, misschien zelfs ontroerend gezicht, al is hij even bang dat ze zullen vallen. Het herinnert hem aan iets, hoe zijn vrouw daar hangt, maar hij weet niet waaraan. Voor ze aan de beklimming beginnen knijpt hij haar zachtjes en vriendschappelijk in de billen. Ze gaan de twee trappen naar boven, de asielzoeker met Becks vrouw, Beck zelf met haar rolstoel.
Even later zitten ze in de woonkamer, alleen Beck blijft staan.
‘Dat ben ik door de drukte helemaal vergeten,’ zegt hij, ‘ik heb jullie nog niet gefeliciteerd.’ Hij geeft de asielzoeker een hand en kust zijn vrouw. Hij blijft bij haar staan en zegt: ‘Willen jullie wat drinken? Er is niet veel, maar wat er is kunnen we opmaken. Dit is een mooie dag, vinden jullie niet? Dit moet wel een mooie dag zijn.”

 

 
Arnon Grunberg (Amsterdam, 22 februari 1971)

Lees verder “Arnon Grunberg, Ruben van Gogh, Paul van Ostaijen, Hugo Ball, Danilo Kiš, Sean O’Faolain, Ishmael Reed, Edna St. Vincent Millay”

Edna St. Vincent Millay, Morley Callaghan, Wayne C. Booth, Jules Renard, James Russell Lowell, Ottilie Wildermuth

De Amerikaanse dichteres en schrijfster Edna St. Vincent Millay werd geboren op 22 februari 1892 in Rockland, Maine. Zie ook alle tags voor Edna St. Vincent Millay op dit blog.

 

Well, I Have Lost You

Well, I have lost you; and I lost you fairly;
In my own way, and with my full consent.
Say what you will, kings in a tumbrel rarely
Went to their deaths more proud than this one went.
Some nights of apprehension and hot weeping
I will confess; but that’s permitted me;
Day dried my eyes; I was not one for keeping
Rubbed in a cage a wing that would be free.

If I had loved you less or played you slyly
I might have held you for a summer more,
But at the cost of words I value highly,
And no such summer as the one before.
Should I outlive this anguish—and men do—
I shall have only good to say of you.

I Know I Am But Summer To Your Heart

I know I am but summer to your heart,
And not the full four seasons of the year;
And you must welcome from another part
Such noble moods as are not mine, my dear.
No gracious weight of golden fruits to sell
Have I, nor any wise and wintry thing;
And I have loved you all too long and well
To carry still the high sweet breast of Spring.

Wherefore I say: O love, as summer goes,
I must be gone, steal forth with silent drums,
That you may hail anew the bird and rose
When I come back to you, as summer comes.
Else will you seek, at some not distant time,

Even your summer in another clime.

 

To The Not Impossible Him

How shall I know, unless I go
To Cairo and Cathay,
Whether or not this blessed spot
Is blest in every way?

Now it may be, the flower for me
Is this beneath my nose:
How shall I tell, unless I smell
The Carthaginian rose?

The fabric of my faithful love
No power shall dim or ravel
Whilst I stay here,—but oh, my dear,
If I should ever travel!

 

 
Edna St. Vincent Millay (22 februari 1892 – 19 oktober 1950)
Standbeeld in Camden, Maine

Lees verder “Edna St. Vincent Millay, Morley Callaghan, Wayne C. Booth, Jules Renard, James Russell Lowell, Ottilie Wildermuth”

Morley Callaghan, Wayne C. Booth, Jules Renard, James Russell Lowell, Edna St. Vincent Millay, Ottilie Wildermuth

De Canadese schrijver Morley Callaghan werd geboren op 22 februari 1903 in Toronto. Zie ook alle tags voor Morley Callaghan op dit blog.

Uit: All the Years of Her Life

“The drug store was beginning to close for the night. Young Alfred Higgins who worked in the store was putting on his coat, getting ready to go home. On his way out, he passed Mr. Sam Carr, the little gray hair man who owned the store. Mr. Carr looked up at Alfred as he passed and said in a very soft voice, ”Just a moment, Alfred, one moment before you go.”
Mr. Carr spoke so quietly that he worried Alfred. ”What is it, Mr. Carr?”
”Maybe you’d be good enough to take a few things out of your pockets and leave them here before you go.” Said Mr. Carr.
”What things? What are you talking about?”
”You’ve got a compact and a lipstick and at least two tubes of toothpaste in your pockets, Alfred.”
”What do you mean?” Alfred answered. ”Do you think I am crazy?” His face got red.
Mr. Carr kept looking at Alfred, coldly. Alfred did not know what to say and tried to keep his eyes from meeting the eyes of his boss. After a few moments, he put his hand into his pockets and took out the things he had stolen.
”Petty thieving, eh, Alfred?” said Mr. Carr. ”And maybe you’d be good enough to tell me how long this has been going on.”
”This is the first time I ever took anything.”
Mr. Carr was quick to answer, ”So now you think you tell me a lie? What kind of a fool do I look like, hah? I don’t know what goes on in my own store, eh? I/ tell you, you have been doing this for a long time.” Mr. Carr had a strange smile on his face. ”I don’t like to call the police,” he said, ”but maybe I should call your father and let him know I’m going to have to put you in jail.”
”My father is not home, he is a printer, he works nights.”

 

 
Morley Callaghan (22 februari 1903 – 25 augustus 1990)

Lees verder “Morley Callaghan, Wayne C. Booth, Jules Renard, James Russell Lowell, Edna St. Vincent Millay, Ottilie Wildermuth”

Wayne C. Booth, Morley Callaghan, Jules Renard, James Russell Lowell, Edna St. Vincent Millay, Ottilie Wildermuth, Sean O’Faolain

De Amerikaanse letterkundige en literatuurwetenschapper Wayne Clayton Booth werd geboren op 22 februari 1921 in American Fork, Utah. Zie ook mijn blog van 22 februari 2010.

 

Uit: The Essential Wayne Booth

 

„Put even in its simplest terms, the problem Shakespeare gave himself in Macbeth was a tremendous one. Take a good man, a noble man, a man admired by all who know him-and destroy him, not only physically and emotionally, as the Greeks destroyed their heroes, but also morally and intellectually. As if this were not difficult enough as a dramatic hurdle, while you are transforming him into one of the most despicable mortals conceivable, maintain him as a tragic hero-that is, keep him so sympathetic that, when he comes to his death, the audience will pity rather than detest him; they must feel relieved to see him out of his misery rather than pleased to see him destroyed. Put in Shakespeare’s own terms: take a “noble” man, full of “conscience” and “the milk of human kindness,” and make of him a “dead butcher,” yet keep him an object of pity rather than hatred.

If we thus artificially reconstruct the problem as it might have existed before the play was written, we see that, in choosing these “terminal points” and these terminal intentions, Shakespeare makes almost impossible demands on his dramatic skill, although at the same time he insures that, if he succeeds at all, he will succeed magnificently. If the trick can be turned, it will inevitably be a great one.

One need only consider the many relative failures in attempts at similar “plots” and effects to realize the difficulties involved. When dramatists or novelists attempt the sympathetic-degenerative plot, almost always one or another of the following failures or transformations occurs:

1. The feeling of abhorrence for the protagonist becomes so strong that all sympathy is lost, and the play or novel becomes “punitive”-that is, the reader’s or spectator’s chief pleasure depends on his satisfaction in revenge or punishment.

2. The protagonist is never really made very wicked, after all; he only seems wicked by conventional (and, by implication, unsound) standards and is really a highly admirable reform-candidate.

3. The protagonist reforms in the end and avoids his proper punishment.“

4. The book or play itself becomes a “wicked” work; that is, either deliberately or unconsciously the artist makes us side with his degenerated hero against “morality.”

 

 

Wayne C. Booth (22 februari 1921 – 9 oktober 2005)

 

 

Lees verder “Wayne C. Booth, Morley Callaghan, Jules Renard, James Russell Lowell, Edna St. Vincent Millay, Ottilie Wildermuth, Sean O’Faolain”

Wayne C. Booth, Morley Callaghan, Jules Renard, Sean O’Faolain, James Russell Lowell, Edna St. Vincent Millay, Ottilie Wildermuth

De Amerikaanse letterkundige en literatuurwetenschapper Wayne Clayton Booth werd geboren op 22 februari 1921 in American Fork, Utah. In 1944 studeerde hij af aan de Brigham Young University. Na zijn diensttijd gedurende WO II studeerde Booth Engels aan de University of Chicago waar hij later ook promoveerde. In 1962 werd hij hoogleraar, eerst aan het Haverford College, later aan de universiteit van Chicago. In 1961 publiceerde hij “The Rhetoric of Fiction”. Andere belangrijke werken van hem zijn “A Rhetoric of Irony” (1974) und “The Company We Keep” (1988). Van Booth stamt het concept van de impliciete auteur. Daarmee week hij af van de school van het New Criticism. Hij formuleerde ermee belangrijke grondslagen van de receptie-esthetica en van de verteltheorie. Ook het begrip „onbetrouwbare verteller“ stamt af van Booth.

 

Uit: The Essential Wayne Booth

 

„Even in works that are somewhat successful, there is almost always some shrinking from a fully responsible engagement with the inherent difficulties. For example, in Tender Is the Night, which is in many ways strikingly similar to Macbeth, Fitzgerald waters down the effect in several ways. Dick Diver, Fitzgerald’s “noble” man, is destroyed, but he is destroyed only to helplessness-to unpopularity and drunkenness and poverty; he becomes a “failure.” The signs of his destruction are never grotesque acts of cruelty or wickedness of the kind committed by Macbeth or of a kind which, for the modern reader, would be analogous in their unsympathetic quality. Rather, he speaks more sharply to people than he used to; he is no longer charming. This is indeed pitiful enough, in its own way, but it is easy enough, too, especially when the artist chooses, as Fitzgerald does, to report the final demoralization of the hero only vaguely and from a great distance: one never sees Dick Diver’s final horrible moments as one sees Macbeth’s. The result is that, at the end of his downward path, Diver has been more sinned against than sinning, and we have no obstacles to our pity. On the other hand, since the fall has not been nearly so great, our pity that the fall should have occurred at all is attenuated, compared with the awfulness of the last hours of Macbeth. Other attenuations follow from this one. If the fall is not a very great one, the forces needed to produce it need not be great (although one might argue that even in Tender Is the Night they should have been greater, for credibility). Nicole and a general atmosphere of gloom and decay are made to do a job which, in Macbeth, requires some of the richest degenerative forces ever employed.“

 

Booth

Wayne C. Booth (22 februari 1921 – 9 oktober 2005)

 

De Canadese schrijver Morley Callaghan werd geboren op 22 februari 1903 in Toronto. Zie ook mijn blog van 22 februari 2007.en ook mijn blog van 22 februari 2009.

 

Uit: They Shall Inherit the Earth

 

In the early summer evening Andrew Aikenhead, of the firm of Hillquist and Aikenhead, had gone out seeking his son. He had crossed slowly through the traffic with an eager expression on his upturned florid face. He was there on the sidewalk in the crowd, in the way of the passing people, looking up at the rooming house where his son lived, and he was full of delight, as though he had at last taken a necessary step that would bring joy again into his life.
He went into the house, and when he stood in the hall and saw by the names on the wall that his son was on the third floor, he began to climb the red-carpeted stairs, puffing and sighing at every fifth step. On the second floor, where the light was brighter, he saw a small, neat man with such delicate features and such fair wavy hair parted in the middle that he looked like a pretty boy, except that his blue eyes were redrimmed and shrewd, and this man was tiptoeing along the hall carrying a basket of fruit in both hands. The light overhead shone on the bl
ue grapes, the yellow pears and the glossy peaches as he stooped and placed the basket of fruit on the carpet by the door of a room.
“Could you tell me where Michael Aikenhead lives?” Andrew Aikenhead asked.
“Mike Aikenhead,” the man said, straightening up and looking embarrassed. “Sure, I can tell you. Go on upstairs. The last room on the right at the back. He’s in there.” Andrew Aikenhead went on climbing the stairs again, while the fairhaired young man looked doubtfully at the basket of fruit he had placed like an offering outside that door.

In the little hall at the top, where there were onlytwo doors, Andrew Aikenhead coughed, and then he began to clear his throat like a man who is about to make an important speech and offers a few preliminary sounds as a friendly gesture. Then he stood still, looking at the brown-painted door while his heart fluttered strangely and there was a yearning in him that his son might remember and know his voice that had sounded so loud. And when he rapped and his son’s voice called carelessly, “Come in,” he was full of gladness; and as he opened the door he thought, “That’s a good omen. Things will go well.”

 

Callaghan

Morley Callaghan (22 februari 1903 – 25 augustus 1990)

 

De Ierse schrijver Sean O’Faolain werd geboren op 22 februari 1900 in Cork. Zie ook mijn blog van 22 februari 2007 en ook mijn blog van 22 februari 2009.

 

Uit: The Trout

 

But she went back, pretending to be going somewhere else, and she found a hole scooped in the rock at the side of the walk, choked with damp leaves, so shrouded by ferns that she only uncovered it after much searching. At the back of this little cavern there was about a quart of water. In the water she suddenly perceived a panting trout. She rushed for Stephen and dragged him to see, and they were both so excited that they were no longer afraid of the darkness as they hunched down and peered in at the fish panting in his tiny prison, his silver stomach going up and down like an engine.

Nobody knew how the trout got there. Even Old Martin in the kitchen-garden laughed and refused to believe that it was there, or pretended not to believe, until she forced him to come down and see. Kneeling and pushing back his tattered old cap he peered in.

`Be cripes, you’re right. How the divil in hell did that fella get there?’

She stared at him suspiciously.

`You knew?’ she accused; but he said, `The divil a know;’ and reached down to lift it out.

Convinced she hauled him back. If she had found it then it was her trout.

Her mother suggested that a bird had carried the spawn. Her father thought that in the winter a small streamlet might have carried it down there as a baby, and it had been safe until the summer came and the water began to dry up. She said, `I see,’ and went back to look again and consider the matter in private. Her brother remained behind, wanting to hear the whole story of the trout, not really interested in the actual trout but much interested in the story which his mummy began to make up for him on the lines of, `So one day Daddy Trout and Mammy Trout . . . .’ When he retailed it to her she said, `Pooh.’

It troubled her that the trout was always in the same posi
tion; he had no room to turn; all the time the silver belly went up and down; otherwise he was motionless. She wondered what he ate and in between visits to Joey Pony, and the boat and a bathe to get cool, she thought of his hunger. She brought him down bits of dough; once she brought a worm. He ignored the food. He just went on panting. Hunched over him she thought how, all the winter, while she was at school he had been in there. All winter, in The Dark Walk, all day, all night, floating around alone. She drew the leaf of her hat down around her ears and chin and stared. She was still thinking of it as she lay in bed.“

 

O'Faolain

Sean O’Faolain (22 februari 1900 – 20 april 1991)
Buste in de Cork City Library

 

De Franse schrijver Jules Renard werd geboren op 22 februari 1864 in Châlons-du-Maine. Zie ook mijn blog van 22 februari 2007 en ook mijn blog van 22 februari 2009.

 

Uit: Poil de Carotte

 

„- Il ne reste plus de melon pour toi, dit Madame Lepic ; d’ailleurs, tu es comme moi, tu ne l’aimes pas.
– Ca se trouve bien, se dit Poil de Carotte.
On lui impose ainsi ses goûts et ses dégoûts. En principe, il doit aimer seulement ce qu’aime sa mère. Quand arrice le fromage :
– Je suis bien sûre, dit Madame Lepic, que Poil de Carotte n’en mangera pas.
Et Poil de Carotte pense :
– Puisqu’elle en est sûre, ce n’est pas la peine d’essayer.
En outre, il sait que ce serait dangereux.
Et n’a-t-il pas le temps de satisfaire ses plus bizarres caprices dans des endroits connus de lui seul ? Au dessert, Madame Lepic lui dit :
– Va porter ses tranches de melons à tes lapins.
Poil de Carotte fait la commission au petit pas, en tenant l’assiette bien horizontale afin de ne rien renverser.
A son entrée sous leur toit, les lapins, coiffés en tapageur, les oreilles sur l’oreille, le nez en l’air, les pattes de devant raides comme s’ils allaient jouer du tambour, s’empressent autour de lui.
– Oh ! Attendez, dit Poil de Carotte ; un moment, s’il vous plaît, partageons.
S’étant assis d’abord sur un tas de crottes, de séneçon rongé jusqu’à la racine, de trognons de choux, de feuilles de mauves, il leur donne les graines de melon et boit le jus lui-même ; c’est doux comme du vin doux.
Puis il racle avec les dents ce que sa famille a laissé aux tranches de jaune sucré, tout ce qui peut fondre encore, et il passe le vert aux lapins en rond sur leur derrière.“

 

Jules_Renard_et_Poil_de_Carotte

Jules Renard (22 februari 1864 – 22 mei 1910)
Monument in Chitry-les-Mines

 

De Amerikaanse dichter, essayist, uitgever en diplomaat James Russell Lowell werd geboren op 22 februari 1819 in Cambridge, Massachusetts. Zie ook mijn blog van 22 februari 2007 en ook mijn blog van 22 februari 2009.

 

My Love

 

Not as all other women are

Is she that to my soul is dear;

Her glorious fancies come from far,

Beneath the silver evening-star,

And yet her heart is ever near.

 

Great feelings hath she of her own,

Which lesser souls may never know;

God giveth them to her alone,

And sweet they are as any tone

Wherewith the wind may choose to blow.

 

Yet in herself she dwelleth not,

Although no home were half so fair;

No simplest duty is forgot,

Life hath no dim and lowly spot

That doth not in her sunshine share.

 

She doeth little kindnesses,

Which most leave undone, or despise:

For naught that sets one heart at ease,

And giveth happiness or peace,

Is low-esteemèd in her eyes.

 

She hath no scorn of common things,

And, though she seem of other birth,

Round us her heart entwines and clings,

And patiently she folds her wings

To tread the humble paths of earth.

 

Blessing she is: God made her so,

And deeds of week-day holiness

Fall from her noiseless as the snow,

Nor hath she ever chanced to know

That aught were easier than to bless.

 

She is most fair, and thereunto

Her life doth rightly harmonize;

Feeling or thought that was not true

Ne’er made less beautiful the blue

Unclouded heaven of her eyes.

 

She is a woman: one in whom

The springtime of her childish years

Hath never lost its fresh perfume,

Though knowing well that life hath room

For many blights and many tears.

 

I love her with a love as still

As a broad river’s peaceful might,

Which, by high tower and lowly mill,

Seems following its own wayward will,

And yet doth ever flow aright.

 

And, on its full, deep breast serene,

Like quiet isles my duties lie;

It flows around them and between,

And makes them fresh and fair and green,

Sweet homes wherein to live and die.

 

Russell-Lowell

James Russell Lowell (22 februari 1819 – 12 augustus 1891)

 

De Amerikaanse dichteres en schrijfster Edna St. Vincent Millay werd geboren op 22 februari 1892 in Rockland, Maine. Zie ook mijn blog van 22 februari 2009.

 

Afternoon on a Hill

 

I will be the gladdest thing
Under the sun!
I will touch a hundred flowers
And not pick one.

 

I will look at cliffs and clouds
With quiet eyes,
Watch the wind bow down the grass,
And the grass rise.

 

And when lights begin to show
Up from the town,
I will mark which must be mine,
And then start down!

 

 

Sorrow

Sorrow like a ceaseless rain
Beats upon my heart.
People twist and scream in pain, —
Dawn will find them still again;
This has neither wax nor wane,
Neither stop nor start.

 

People dress and go to town;
I sit in my chair.
All my thoughts are slow and brown:
Standing up or sitting down
Little matters, or what gown
Or what shoes I wear.

 

Edna_St__Vincent_Millay

Edna St. Vincent Millay (22 februari 1892 – 19 oktober 1950)

 

De Duitse dichteres en schrijfster Ottilie Wildermuth werd geboren op 22 februari 1817 in Rottenburg am Neckar. Zie ook mijn blog van 22 februari 2009.

 

Klagst du leise, daß hienieden.

 

Klagst du leise, daß hienieden

Dir ein Frauenloos beschieden?

Neidest du des Mannes Streben

Und sein keckes, freies Leben?

Nimm das Beste dir zu eigen,

 

Was den rechten Mann kann zeigen!

Einen guten, reinen Willen,

Kraft und Muth, ihn zu erfüllen,

Feste Treue fort und fort,

Daß wie Gold dein schlichtes Wort;

 

Lust zu graben nach dem Quell

Edlen Wissens recht und hell;

Füg’ dazu in Ernst und Scherz

Warm und treu ein Frauenherz,

Liebevolles Frauensorgen,

 

Das da waltet still verborgen;

Ruhig heiteres Ergeben,

Was auch bringe dir das Leben:

Du und andre sinds dann wohl zufrieden

Daß nicht Mannesloos dir ward beschieden.

 

ottilie

Ottilie Wildermuth (22 februari 1817 – 12 juli 1877)

Arnon Grunberg, Paul van Ostaijen, Hugo Ball, Danilo Kiš, Jane Bowles, Ishmael Reed, Morley Callaghan, Jules Renard, Sean O’Faolain, James Russell Lowell, Edna St. Vincent Millay, Ottilie Wildermuth

De Nederlandse schrijver Arnon Grunberg werd geboren in Amsterdam op 22 februari 1971. Zie ook mijn blog van 22 februari 2007 en ook mijn blog van 22 februari 2008.

 

Uit: Onze Oom

 

De aangebrande korsten van een stoofschotel? Rijst met restjes vlees? Hij was uit de slaapkamer gekomen om te kijken wat er aan de hand was, waar het geluid vandaan kwam, wat dat geluid te betekenen had, hoewel dat een overbodige vraag was – wat kon zo’n geluid betekenen? – en daarop had hij haar voor het eerst gevoeld. Hoewel ze enkele meters van hem vandaan stond, had hij het idee dat ze hem aanraakte. Nog voor hij haar had gezien, nog voor het licht van zijn zaklantaarn op haar gezicht was gevallen, meende hij dat ze hem betastte zoals een blinde dat doet.
Hij was zijn carrière begonnen als verkenner. Hij rook de ander voor hij hem zag. En hoewel die alertheid was verdwenen, ze had hem verlaten zoals een geliefde je verlaat, was ze er deze nacht weer. Sterker dan vroeger. Even had hij de zekerheid terug dat het leven niets anders was dan de concentratie waarmee je je omgeving observeerde.
Hij had haar beschenen met zijn zaklantaarn, hij had haar vlechten gezien, niet voor lang, maar lang genoeg om te besluiten dat hij meer licht nodig had. Ze had op dezelfde plek gestaan waar ze nu nog steeds stond.
Hij bleef haar aankijken terwijl zijn ondergeschikten elders zwijgend door het huis liepen en hij de zaklantaarn op de grond richtte om haar niet te verblinden. Een ogenblik had hij zich afgevraagd of ze wist wat er in de slaapkamer met haar ouders was gebeurd, maar toen had hij zich weer geconcentreerd op haar vlechten, de langste vlechten die hij ooit had gezien.“

 

Grunberg

Arnon Grunberg (Amsterdam, 22 februari 1971)

 

De Vlaamse dichter en schrijver Paul van Ostaijen werd geboren in Antwerpen op 22 februari 1896. Zie ook mijn blog van 22 februari 2007 en ook mijn blog van 22 februari 2008.

 

Verlangen

 

Meenge mooie meid heeft door de domme, lange nacht,

naar het naakte bijzijn van de minnaar smartelik getracht,

zij heeft in de grote leegte van haar wit bed, de peluw gekust,

als wilde ze zijn matte hoofd in rust gesust.

 

Haar hoofd was ongerust te midden van de wilde haregeur,

haar armen grepen, bang begeren, om’t onzekere genot

dat zich niet bieden wou, als een wrang gebod

aan haar verlangen, door de nacht, – ’n weerstandloze deur. –

 

Haar vingren koesterden de naaktheid van het eigen lijf en rilden;

het eigen lijf dat onvoldaan bleef en vermoeid, onder het geheim

van deze koestering; de nacht, als één levende adem, trilde.

 

Haar adem ging opgelost in de nachtelike adem,

haar verlangen tot de eindelike slaap gesmacht.

Meenge mooie meid door de zware, zwoele nacht.

 

 

Else Lasker-Schüler

 

Dauwkorrels vingen mijn handen als ogen

 en mij zoende de klare ziel.

 

Witte straten, massaal leger dat naar de rustplaats,

– o, Ik centrum van de wereld, – marsjeert.

 

Woorden zijn wegvallende gordijnen:

o ontwaken van de schone prinses en het zwemmen

van haar ogen in het onvatbare water.

 

Uw verzen zijn als sterren die de onmetelikheid van de hemel

   beduiden.

Blauw: papier van de magiërster: mijn onschuld.

 

De wereld is boordevol goedheid,

doch een nieuwe drup doet de kelk niet overvloeien.

Dat is het stille, goede wonder. Het diepe wonder van de

   werkelikheid.

 

 

 

Melopee

Voor Gaston Burssens

 

Onder de maan schuift de lange rivier

Over de lange rivier schuift moede de maan

Onder de maan op de lange rivier schuift de kano naar zee

 

Langs het hoogriet

langs de laagwei

schuift de kano naar zee

schuift met de schuivende maan de kano naar zee

Zo zijn ze gezellen naar zee de kano de maan en de man

Waarom schuiven de maan en de man getweeën gedwee naar de zee

 

VanOstaijen

Paul van Ostaijen (22 februari 1896 – 18 maart 1928)

 

De Duitse dichter en schrijver Hugo Ball werd geboren op 22 februari 1886 in Pirmasens. Zie ook mijn blog van 22 februari 2007 en ook mijn blog van 22 februari 2008.

 

 

Ein und kein Frühlingsgedicht

 

Ein Doppeldecker steigt aus jeder Flasche

Und stößt sich heulend seinen Kopf kaputt.

Der Übermensch verzehrt die Paprikagoulasche,

Zerbröselnd Semmeln, rülpsend in den Kälberschutt.

 

Den Gästen hängt der Kiefer bis zur Treppe,

Dort hinterlist’ge Fallen tätlich legend.

Aus dem Aburte schlitzt Lolô die Tangoschneppe,

Verpestend mit dem Lockendampf die Absinthgegend.

 

Denn siehe, ich bin bei euch alle Tage

Und meine schmettergelbe Lusttrompete packt euch an.

Der umgekippten Erektionen Frühlingsklage

Buhlt veilchenblau im Bidet mit dem Schwan(n).

 

 

 

Die Erfindung

 

Als ich zum ersten Male diesen Narren

Mein neues Totenwäglein vorgeführt,

War alle Welt im Leichenhaus gerührt

Von ihren Selbstportraits und anderen Schmarren.

 

Sie sagten mir: nun wohl, das sei ein Karren,

Jedoch die Räder seien nicht geschmiert,

Auch sei es innen nicht genug verziert

Und schließlich wollten sie mich selbst verscharren.

 

Sie haben von der Sache nichts begriffen,

Als daß es wurmig zugeht im Geliege

Und wenn ich mich vor Lachen jetzt noch biege,

 

So ist es, weil sie drum herum gestanden,

Die Pfeife rauchten und den Mut nicht fanden,

Hineinzusteigen in die schwarze Wiege.

 

ballhpor

Hugo Ball (22 februari 1886 – 14 september 1927)

 

De Servische schrijver Danilo Kiš werd geboren op 22 febrari 1935 in Subotica. Zie ook mijn blog van 22 februari 2007 en ook mijn blog van 22 februari 2008.

 

Uit: A Tomb for Boris Davidovich (Vertaald door Duska Mikic-Mitchell)

 

Miksha didn’t become a master craftsman. For two more years he sewed on buttons at Reb Mendel’s listening to his Talmudic reasonings, and then was forced to leave, sent off with a curse. One day in the spring of the notable year 1925, Reb Mendel complained that one of his Cochin hens had disappeared. “Reb Mendel,” said Miksha, “look for the thief among the Jews.” Reb Medel understood the force of the insult and for some time didn’t mention his Cochin hen. Miksha was also silent; he was waiting for Reb Mendel to conquer his pride. The old man struggled within himself, each day sacrificing a hen on the altar of this Talmudic haughtiness. With a stick in his hand, he kept vigil in the chicken coop until dawn, frightening away a skunk by barking like a dog. At dawn he fell asleep, and another hen disappeared from the chicken coop. “Let the great Righteous One smite me, He who said that all living creatures are equally worthy of His care and mercy,” said Reb Mendel on this ninth day. “Is it possible that one Cochin hen worth at least five chevronets is equal to a skunk who robs the poor and stinks far and wide?” “It isn’t, Reb Mendel,” said Miksha. “A Cochin hen worth at least five chevronets can’t be compared with a stinking skunk.” He said no more. He waited for the skunk to destroy what it could destroy, and to prove to Reb Mendel that his Talmudic prattle about the equality of all God’s creatures was worthless until justice was achieved on earth by earthly means. On the eleventh day Reb Mendel, exhausted by futile vigils, swollen and red-eyed, his hair full of feathers, stood in front of Miksha and began to beat his breast. “Herr Micksat, help me!” “All right, Reb Mendel,” said Miksha. “Brush off your caftan and take the feathers out of your hair. Leave this matter to me.”

 

Danilo_Kis1nw

Danilo Kiš (22 februari 1935 – 15 oktober 1989)

 

De Amerikaanse schrijfster Jane Bowles werd als Jane Auer geboren op 22 februari 1917 in New York. Zij bracht het grootste deel van haar jeugd door in Woodmere op Long Island. Op 15-jarige leeftijd kreeg zij tuberculose. Zij werd daarvoor in een sanatorium in Zwitserland behandeld, maar zou haar hele leven daar last van blijven houden. Na dit verblijf in Europa keerde zij in 1934 terug naar New York. Hier begon zij te experimenteren met biseksualiteit. Zij trouwde met de schrijver en componist Paul Bowles in 1938. Het echtpaar Bowles woonde in New York tot 1947. Daarna verhuisde Paul naar Tanger (Marokko) waar Jane een jaar later ook naartoe trok. Bowles wordt gezien als een writers’ writer en is onbekend bij het grote publiek. Tennessee Williams, Truman Capote en John Ashbery beschouwden haar als een van de beste en meest onderschatte Amerikaanse schrijfsters aller tijden. Als gevolg van overmatig drankgebruik, kreeg zij een beroerte in 1957, toen zij 40 was. Haar gezondheid ging daarna steeds verder achteruit. Jane Bowles stierf op 56-jarige leeftijd in een Spaanse kliniek.

 

Uit: Zwei sehr ernsthafte Damen (Vertaald door Adelheid Dormagen)

 

In Andys Wohnung war es zum Ersticken heiß. Die Möbel waren braun, und keines der Kissen passte richtig zu den Stühlen.
“So, Endstation”, sagte Andy. “Machen Sie’s sich bequem. Ich ziehe mir bloß was aus.” Einen Augenblick später kam er in einem Bademantel aus billigstem Material zurück. Die Enden des Gürtels waren teilweise abgekaut.
“Was ist denn mit Ihrem Gürtel passiert?”, fragte Miss Goering.
“Mein Hund hat das verbrochen.”
“Oh, Sie haben einen Hund?”, fragte sie.
“Früher htte ich mal einen Hund, eine Zukunft und ein Mädchen”, sagte er, “aber das hat sich alles geändert.”

(…)

 

“Sie halten nicht viel von Gesprächen, oder?”, sagte sie.
“Sie meinen ‘reden’?”
“Ja.”
“Nein, tu ich nicht.”
“Warum denn nicht?”
“Man sagt zuviel, wenn man redet”, antwortete er geistesabwesend.
“Aber interessiert es Sie denn nicht herauszufinden, wie die Menschen sind?”
Er schüttelte den Kopf. “Nein, hab keinen Bedarf, was über andere rauszufinden; und was viel wichtiger ist, die brauchen nichts über mich rauszufinden.”

  

jane2

Jane Bowles (22 februari 1917 – 4 mei 1973)
Jane en Paul Bowles

 

De Afro-Amerikaanse dichter, schrijver en essayist Ishmael Scott Reed werd geboren op 22 februari 1938 in Chattanooga, Tennessee, maar groeide op in Buffalo, New York, waar hij de  University of Buffalo bezocht. Reed schreef o.a. The Free-Lance Pallbearers (1967, zijn eerste roman), Yellow Back Radio Broke-Down (1969), Mumbo Jumbo (1972), Flight to Canada (1976), The Last Days of Louisiana Red (1974), Reckless Eyeballing (1986), en Japanese By Spring (1993). Ook doceerde hij 35 jaar lang aan de University of California, Berkeley,

 

Jacket Notes

 

Being a colored poet

Is like going over

Niagara Falls in a

Barrel

 

An 8 year old can do what

You do unaided

The barrel maker doesn’t

The you can cut it

 

The gawkers on the bridge

Hope you fall on your

Face

 

The tourist bus full of

Paying customers broke-down

Just out of Buffalo

 

Some would rather dig

The postcards than

Catch your act

 

Amile from the drink

It begins to storm

 

But what really hurts is

You’re bigger than the

Barrel

 

Reed

Ishmael Reed (Chattanooga, 22 februari 1938)

 

De Canadese schrijver Morley Callaghan werd geboren op 22 februari 1903 in Toronto. Hij studeerde rechten, maar ging vervolgens als journalist voor de Toronto Daily Star werken, waarbij hij Ernest Hemingway leerde kennen. Net als Hemingway schreef Callaghan korte verhalen en trok hij naar Parijs. Tot zijn eerste werken behoren Strange Fugitive 1928, A Native Argosy 1929, A Broken Journey 1928 en Such is my Beloved 1934. Als zijn meesterwerk geldt de roman The Loved and the Lost uit 1951. Zie ook mijn blog van 22 februari 2007.

Uit: Such Is My Beloved

„Father Dowling took off his hat and looked around slowly as if it were most important that he find a proper place to put it. He saw the room with the faded blue flowers on the wall-paper, the thick blue curtains on the window, the wide iron bed, painted white but chipped badly at the posts, and the copper-colored carpet that had a spot worn thin near the side of the bed. There were two chairs in the room. A door led into the next room. While he was looking around, the tall fair girl, who was wearing a loose blue dress that concealed the angularity of her body, assumed a ready smile, came over beside him and began to help him off with his coat with a dreadful efficiency. And the little, dark one with the round brown eyes and the smooth soft skin and a big bunch of black hair at the nape of her neck, jumped up from her chair with the same impressive efficiency, and in the affected manner of a great lady, extended her left hand with the elbow crooked as if he would be permitted just to touch the tips of her fingers. “How do you do, Sweetie. We are so mighty pleased to see you. You can’t go wrong in coming here to see me.”
“Who said he was coming to you?”
“He’ll want to come to me. Won’t you want to come to me?”
“Take it easy, Midge. Don’t be so pushing. He doesn’t want you. Why, he first spoke to me. You heard him speak to me. Hell, though, if Rosy Cheeks wants you, it’s all the same to me.”
“I’m not trying to rush him. Let him suit himself.”

 

callaghan5

Morley Callaghan (22 februari 1903 – 25 augustus 1990)

 

De Ierse schrijver Sean O’Faolain werd geboren op 22 februari 1900 in Cork. Zie ook mijn blog van 22 februari 2007.

The Heavenly Banquet

Ascribed to St Brigid

 

I would like to have the men of Heaven

in my own house;

with vats of good cheer

laid out for them.

I would like to have the three Marys,

their fame is so great.

I would like people

from every corner of Heaven.

 

I would like them to be cheerful

in their drinking.

I would like to have Jesus, too,

here amongst them.

 

I would like a great lake of beer

for the King of Kings.

I would like to be watching Heaven’s family

drinking it through all eternity.

 

 

Vertaald door Sean O’Faolain

 

Sean O'Faolain

Sean O’Faolain (22 februari 1900 – 20 april 1991)

 

De Franse schrijver Jules Renard werd geboren op 22 februari 1864 in Châlons-du-Maine. Zie ook mijn blog van 22 februari 2007.

Uit: La Galette

 

„C’est une espèce de galette qu’on appelle brûlée. C’est une galette plate et sèche que ma cousine Nanette fait, le jour qu’elle cuit, avec ce qu’elle gratte de pâte collée au fond de l’arche, quand elle a préparé tous ses pains de ménage. Et il faut encore, pour qu’elle se décide à faire sa galette, qu’il lui reste un morceau de beurre de la semaine. Mais j’aurais tort de m’imaginer que cette brûlée est pour moi. Nanette ne se préoccupe de personne. Elle utilise seulement les miettes de son arche.

Si je lui dis que j’aime la brûlée et que je ne connais rien de meilleur qu’un bout de brûlée chaude avec un verre de vin blanc, elle me répond :

— Moque-toi des pauvres gens comme nous. Va, mange tes gâteaux ; tu n’auras pas de notre galette de malheureux.

Voilà comme elle me répond, et le lendemain matin, de bonne heure, elle arrive portant sa brûlée dans une serviette. Elle le pose sur ma table et dit :

— Je t’apporte tout de même un quartier de brûlée. Si tu la veux, tu la prendras. Si tu ne la veux pas, tu la laisseras.

Je ne dis ni oui ni non.

— Je parie, dit-elle, que tu vas la donner à ton chien.

Je ne lève même pas les épaules.

— Et peut-être, dit-elle, que c’est trop grossier pour la fine gueule de ton chien, et qu’aussitôt que je serai partie, tu jetteras ma brûlée dans tes ordures.

J’ai l’air de ne plus entendre.“ 

 

Renard

Jules Renard (22 februari 1864 – 22 mei 1910)

 

De Amerikaanse dichter, essayist, uitgever en diplomaat James Russell Lowell werd geboren op 22 februari 1819 in Cambridge, Massachusetts. Zie ook mijn blog van 22 februari 2007.

May is a pious fraud

 

May is a pious fraud of the almanac.

A ghastly parody of real Spring

Shaped out of snow and breathed with eastern wind;

Or if, o’er-confident, she trust the date,

And, with her handful of anemones,

Herself as shivery, steal into the sun,

The season need but turn his hour-glass round,

And Winter suddenly, like crazy Lear,

Reels back, and brings the dead May in his arms,

Her budding breasts and wan dislustred front

With frosty streaks and drifts of his white beard

All overblown. Then, warmly walled with books,

While my wood-fire supplies the sun’s defect,

Whispering old forest-sagas in its dreams,

I take my May down from the happy shelf

Where perch the world’s rare song-birds in a row,

Waiting my choice to upen with full breast,

And beg an alms of springtime, ne’er denied

Indoors by vernal Chaucer, whose fresh woods

Throb thick with merle and mavis all the years.

 

James-Russell-Lowell

James Russell Lowell (22 februari 1819 – 12 augustus 1891)

 

De Amerikaanse dichteres en schrijfster Edna St. Vincent Millay werd geboren op 22 februari 1892 in Rockland, Maine. Toen zij acht jaar was scheidden haar ouders en Edna ging met haar moeder en zusters in Camden, Maine, wonen. In 1917, na haar opleiding, vestigde zij zich in New York en begon zij te schrijven om in haar onderhoud te voorzien. Haar eerste bundel Renascence and Other Poems verscheen. Onder het pseudoniem Nancy Boyd schreef zij ook korte verhalen.  In 1923 trouwde zij met de tijke Nederlander Eugen Jan Boissevain. Ook kreeg zij dat jaar voor haar bundel The Harp Weaver and Other Poems de Pulitzer Prize

 

Ashes Of Life

  

Love has gone and left me and the days are all alike;

Eat I must, and sleep I will,—and would that night were here!

But ah!—to lie awake and hear the slow hours strike!

Would that it were day again!—with twilight near!

 

Love has gone and left me and I don’t know what to do;

This or that or what you will is all the same to me;

But all the things that I begin I leave before I’m through,—

There’s little use in anything as far as I can see.

 

Love has gone and left me,—and the neighbors knock and borrow,

And life goes on forever like the gnawing of a mouse,—

And to-morrow and to-morrow and to-morrow and to-morrow

There’s this little street and this little house.

 

 

City Trees

  

The trees along this city street,

Save for the traffic and the trains,

Would make a sound as thin and sweet

As trees in country lanes.

 

And people standing in their shade

Out of a shower, undoubtedly

Would hear such music as is made

Upon a country tree.

 

Oh, little leaves that are so dumb

Against the shrieking city air,

I watch you when the wind has come,—

I know what sound is there.

 

Edna_millay

Edna St. Vincent Millay (22 februari 1892 – 19 oktober 1950)

 

De Duitse schrijfster Ottilie Wildermuth werd geboren op 22 februari 1817 in Rottenburg am Neckar. In 1847 stuurde zij voor het eerste een verhaal (Eine alte Jungfer) op voor publicatie in het Morgenblatt. Toen het was aangenomen ging zij door met het schrijven van verhalen, novellen, familie-en jeugdverhalen. Zij werd een van de bekendste schrijfsters van haar tijd. In 1871 kreeg zij de grote gouden medaille voor kunst en wetenschap.

 

Uit: Eine alte Jungfer

In der Vorstadt des Städtchens, wo ich meine Jugend verlebt, stand ein gar freundliches Häuschen, das aus seinen vier Fenstern recht hell in die Welt hinausschaute; daneben ein Garten, nicht eben kunstvoll angelegt noch zierlich gepflegt, sondern zum Teil mit Küchengewächsen, zum größeren aber mit lustigem Gras und mit Obstbäumen bestanden. Dicht neben dem Häuschen breitete ein stattlicher Nußbaum seine dunkelgrünen Zweige aus und warf seinen Schatten und zur Herbstzeit seine Früchte gastlich weit in die Straße hinein, ein geschätzter Sammelplatz für die liebe Jugend der ganzen Vorstadt. Minder freundlich und einladend erschien ein Paar kleiner fetter Möpse, die sich abwechselnd oder gemeinsam auf der Gartenmauer sehen ließen und die obbemeldete Jugend und die Vorübergehenden beharrlich anbellten, ohne jedoch die mindeste Furcht zu erregen, da ihre beschwerliche Leibesbeschaffenheit ihnen nicht gestattet hätte, ihre Drohungen auszuführen.

Wer nun erwartet, an den Fenstern des Häuschens einen lockigen Mädchenkopf zu erblicken, wie das in ländlichen Novellen der Fall zu sein pflegt, der täuscht sich. Nein, so oft die Hausglocke gezogen wurde, und das geschah sehr oft, erschien am Fenster das allzeit freundliche, aber sehr runzelvolle Angesicht der Jungfer Mine, der unumschränkten Herrin und Besitzerin des Häuschens. Und doch wurde dieses gealterte Antlitz von jung und alt so gern gesehen wie nur je eine blühende Mädchenrose, und ihre Beliebtheit stieg noch von Jahr zu Jahr, was bei jungen Schönheiten gar selten der Fall ist.“

 

Ottilie_Wildermuth_von_Sophie_Pilgrem

Ottilie Wildermuth (22 februari 1817 – 12 juli 1877)
Portret door Sophie Pilgrem, rond 1835