Bas Heijne, Simone de Beauvoir, Benjamin Lebert, Theodor Holman, Heiner Müller, Karel Čapek, Danny Morrison, Pierre Guyotat, Pierre Combescot, Gisbert Haefs, Klaus Schlesinger

De Nederlandse schrijver, essayist, columnist en vertaler Bas Heijne werd geboren op 9 januari 1960 in Nijmegen. Zie ook mijn blog van 9 januari 2008.

Uit:  Een oord van onderkoelde verschrikking

“Die wonderlijk lucide blik, die een schrijver in staat stelt zijn eigen obsessies te doorgronden terwijl ze hem ook in zijn macht hebben, vind je ook bij die ander grote verslaafde, F. Scott Fitzgerald. Bij Fitzgerald is het niet gokken, maar drank – en alcohol staat bij hem voor zelf-ontwrichting. Al Fitzgeralds alter ego’s in zijn romans en verhalen zijn geobsedeerd door succes in de wereld – mooie spullen, mooie kleren, mooie meisjes, mooie zinnen, mooie gebaren – maar door te drinken halen ze zichzelf steevast onderuit. Terwijl ze fanatiek hun wereldse ambities nastreven, knaagt van binnen het ongeloof in diezelfde ambities. De wereld zoals hij is – is dat alles? Dat het leven zelf niet voldoet, dat achter alle verbeten ambitie om er te komen, het besef van een reusachtig, inktzwart niets schuilgaat, dat is de reden waarom veel van Fitzgeralds ambitieuze jonge mannen in hun streven naar succes ook altijd flirten met mislukking, zoals een autocoureur ook altijd op de fatale crash aanstuurt.
Bij Fitzgerald is dat geen spectaculaire ontsporing, maar iets veel gruwelijkers, iets wat hij de crack-up noemt: het plotselinge besef van de totale vergeefsheid, de onverhoedse aanslag van iets duisters in jezelf op alles waar je oprecht in geloofde. Weg ambitie, weg energie, weg geloof. Daarna wacht de mislukking met open armen op je – geen fantastische duikvlucht of gewelddadig slotakkoord, maar een langzaam wegsterven in onbeduidendheid, het voortslepen van een bestaan waaraan iedere zin onttrokken is. Anders dan bij Dostojewski is er geen kans op herrijzenis, er is zelfs geen hoop op herrijzenis.
Fitzgerald kon het aanzien met de onthechte blik van de arts die beseft dat hij met een hopeloos geval te doen heeft; soms sardonisch, zoals in zijn hilarische, schmierende Pat Hobby-verhalen (over een uitgerangeerde scenarioschrijver in het Hollywood van de jaren dertig), soms met een ijskoude wanhoop, zoals in het late verhaal, ‘An alcoholic case’, waarin hij een meelijwekkende alcoholist beschrijft, gezien door de ogen van een thuisverpleegster. Die alcoholist is hij zelf. Maar Fitzgerald is ook de schrijver die naar zichzelf kan kijken, met mededogen misschien, maar zonder de genade die Dostojewski meestal voor zijn alter ego’s reserveert.”

basheijne

Bas Heijne (Nijmegen, 9 januari 1960)

 

De Franse schrijfster Simone de Beauvoir werd geboren op 9 januari 1908 in Parijs. Zie ook mijn blog van 9 januari 2007 en ook mijn blog van 9 januari 2008.

Uit: Le Deuxième Sexe II

En vérité, l’influence de l’éducation et de l’entourage est ici immense. Tous les enfants essaient de compenser la séparation du sevrage par des conduites de séduction et de parade; on oblige le garçon à dépasser ce stade, on le délivre de son narcissisme en le fixant sur son pénis; tandis que la fillette est confirmée dans cette tendance à se faire objet qui est commune à tous les enfants. La poupée l’y aide, mais elle n’a pas non plus un rôle déterminant; le garçon aussi peut chérir un ours, un polichinelle en qui il se projette; c’est dans la forme globale de leur vie que chaque facteur : pénis, poupée, prend son poids.

Ainsi, la passivité qui caractérisera essentiellement la femme «féminine» est un trait qui se développe en elle dès ses premières années. Mais il est faux de prétendre que c’est là une donnée biologique; en vérité, c’est un destin qui lui est imposé par ses éducateurs et par la société. L’immense chance du garçon, c’est que sa manière d’exister pour autrui l’encourage à se poser pour soi. Il fait l’apprentissage de son existence comme libre mouvement vers le monde; il rivalise de dureté et d’indépendance avec les autres garçons, il méprise les filles. Grimpant aux arbres, se battant avec des camarades, les affrontant dans des jeux violents, il saisit son corps comme un moyen de dominer la nature et un instrument de combat; il s’enorgueillit de ses muscles comme de son sexe; à travers jeux, sports, luttes, défis, épreuves, il trouve un emploi équilibré de ses forces; en même temps, il connaît les leçons sévères de la violence; il apprend à encaisser les coups, à mépriser la douleur, à refuser les larmes du premier âge. Il entreprend, il invente, il ose.“

 

Beauvoir

Simone de Beauvoir (9 januari 1908 – 14 april 1986)

 

De Duitse schrijver Benjamin Lebert werd geboren op 9 januari 1982 in Freiburg im Breisgau. Zie ook mijn blog van 9 januari 2008.

 

Uit: Crazy

 

Mit sechzehn sollte man eigentlich schon gelernt haben, ein Geodreieck zu halten”, stellt Mathelehrer Rolf Falkenstein fest. Er gibt es mir zurück, ohne mir beim Zeichnen des Kongruenzsatzbeweises geholfen zu haben. Pech gehabt. Hier sitze ich also an meinem ersten Schultag. Ich schüttle den Kopf.
Dabei hatte eigentlich doch alles recht gut angefangen. Die ersten Stunden, Französisch und Englisch, waren gut gelaufen, ich hatte die so berühmte Vorstellungsarie, die ich so hasse, hinter mich gebracht. Es war die übliche Sache. Vor die Klasse treten, nicht wissen, wohin mit den Händen, und sagen: Hallo Leute. Ich heiße Benjamin Lebert, bin sechzehn Jahre alt, und ich bin ein Krüppel. Nur damit ihr es wißt. Ich dachte, es wäre von beiderseitigem Interesse.
Die Klasse 8B, in der ich mich nun befinde, hat recht ordentlich darauf reagiert: ein paar verstohlene Blicke, ein wenig Gekicher, eine erste schnelle Einschätzung meiner Person. Für die Jungen war ich nun einer der alltäglichen Idioten, mit denen man nicht mehr rechnen mußte, und für die Mädchen war ich schlicht gestorben. Soviel hatte ich erreicht.
Französischlehrerin Heide Bachmann sagte, daß es im Internat Schloß Neuseelen nicht darauf ankäme, ob man eine Behinderung habe oder nicht. In Neuseelen käme es auf liebevolle und konsequent verbindliche Werte und soziale Kompetenzen an. Gut zu wissen.
Die Klasse 8B ist nicht groß: zwölf Schüler. Mich eingeschlossen. In den staatlichen Schulen sieht das anders aus. Da sind es immer um die fünfunddreißig. Aber die müssen schließlich auch nicht zahlen. Hier zahlen wir. Und zwar bis es kracht.“

 

Lebert

Benjamin Lebert (Freiburg im Breisgau, 9 januari 1982)

 

De  Nederlandse schrijver, columnist, scenarioschrijver en radiopresentator Theodor Holman werd geboren in Amsterdam op 9 januari 1953. Theodor Holman studeerde Nederlands en Geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam. Zijn ouders leefden allebei geruime tijd in de Japanse krijgsgevangenkampen in voormalige Nederlands-Indië. Van 1979 tot en met 1982 was hij redacteur van het studentenblad Propria Cures. Hij publiceerde onder andere in Maatstaf, HP/de Tijd, De Groene Amsterdammer, Penthouse, Avenue, Opzij, Het Parool en Hard gras. Veel van zijn columns verschenen later in boekvorm. Verder is hij is televisiemaker voor de Amsterdamse zender AT5. Zijn literaire carrière begon met de publicatie van gedichten. In 1973 verscheen in een bibliofiele uitgave Na drie tellen de opmaat. Vier jaar later verscheen de bundel De kistenmaker. Later is Holman zich ook gaan toeleggen op het schrijven van proza. In 1997 schreef Holman een boek tijdens de 24 uur die hij doorbracht in de etalage van de Amsterdamse vestiging van De Bijenkorf (Een winkelzoon in het glazen paleis). Behalve columns en boeken, schreef Holman filmscenario’s: Hoe ik mijn moeder vermoordde (1996), Interview (2003), Cool (2004) en Medea (2004) voor vriend Theo van Gogh.

 

Uit: Het blijft toch familie

 

Zijn ontgroeningsverhalen uit het midden van de jaren dertig en zijn verhalen als assistent-resident waren de enige verhalen waaruit hij stoer naar voren kwam.
Na ’45 is hij inderdaad nooit meer stoer geweest.
Zijn eigenlijke kwaliteit was het ‘achteruitdringen’. Hij was een kampioen in het ‘achteruitdringen’. Altijd en overal liet hij mensen voor gaan, tot ergernis van ons. Waar we ook waren, altijd moesten anderen voor. ‘Nee, helpt u die mevrouw maar eerst, ik kijk nog even.’ Bekend is het ‘Haleman-verhaal’. Mijnheer Haleman was sigarenhandel in de Jacob Obrechtstraat en verkocht tevens staatsloten. Hij vertelde iedereen die het maar horen wilde, dat mijn vader ooit de honderdduizend had laten schieten doordat hij mevrouw Heide-De Vries, onze buurvrouw, voor had laten gaan!
Mevrouw Heide-De Vries, een pronte dame van in de veertig, liet zich onmiddelijk van haar man scheiden en gad haar geld uit aan stoere jongens van zeventien, die ze in de mooie kleren stak en aan wie ze brommers uitdeelde.
‘Maar goed dat wij dat geld niet hebben gewonnen,’ zei mijn vader dan.
‘O, had jij je dan meteen van mij laten scheiden en had je dan allemaal meisjes van zeventien mee naar huis genomen?’ vroeg mijn moeder daarop.
‘Ja, voor ons,’ zei mijn broer dan.
Het achteruitdringen van mijn vader moet een psychisch defect zijn geweest.
‘Mijnheer Holman, u bent nu echt aan de beurt,’ hoorde ik de slager nog zeggen.
‘Nee, nee, ik ben niet aan de beurt. Die mevrouw met dat bruine jasje is nog voor mij.’
‘Nee, die kwam echt later binnen dan u, hoor.’
‘Dat kan wel wezen, maar dames gaan voor. Helpt u die mevrouw maar eerst, en daarna die mijnheer, want ik die dat die mijnheer erge haast heeft.’
‘Of ze haast hebben of niet. U bent nu gewoon aan de beurt, mijnheer Holman!’
‘Ja, maar ik kan wachten. Ik heb trouwens mijn keus nog niet bepaald. Helpt u die anderen nou maar eerst.’

 

Theodor_Holman

Theodor Holman (Amsterdam, 9 januari 1953)

 

De Duitse theatermaker, schrijver, dichter, regisseur en intendant Heiner Müller werd geboren in Eppendorf (Saksen) op 9 januari 1929. In 1947 trad Müller toe tot de SED en werkte vanaf 1950 voor Sonntag en vanaf 1953 voor Neue deutsche Literatur, twee culturele tijdschriften. In 1957 werd hij redacteur van het tijdschrift Junge Kunst. In deze periode werd zijn eerste stuk Zehn Tage, die die Welt erschütterten voor het eerst opgevoerd. In 1958 werd hij medewerker aan het Maxim Gorki-Theater in Berlijn en zelfstandig schrijver. In hetzelfde jaar werden Der Lohndrücker en Die Korrektur voor het eerst opgevoerd. In 1959 kreeg hij de Heinrich-Mann-Preis. Die Umsiedlerin werd in 1961 voor het eerste op het toneel gebracht en direct verboden. Müller werd uit de Schriftstellerverband uitgesloten. In 1964 schreef Müller Die Umsiedlerin om (in 1976 enscenering). In 1965 werd Müller opnieuw door de SED bekritiseerd In 1970 werd Müller dramaturg aan het Berliner Ensemble. In 1984 werd Müller lid van de Akademie der Künste der DDR en kreeg in 1985 kreeg hij de Georg-Büchner-Preis, een van de belandgrijkste Duitse literaire prijzen. In 1986 werd hij lid van de Akademie der Künste West-Berlin en kreeg hij de Nationalpreis I. Klasse voor kunst en cultuur van de DDR. In 1988 werd Müller opnieuw in de DDR-Schriftstellerverband opgenomen. Op 4 november 1989 trad hij bij de grote demonstratie op de Alexanderplatz in Berlijn als spreker op. In 1990 werd het festival Experimenta in Frankfurt am Main te zijner ere ingericht.  In 1993 ensceneerde Müller in Bayreuth succesvol de opera Tristan und Isolde.

 

BILDER

 

Bilder bedeuten alles im Anfang. Sind haltbar. Geräumig.

Aber die Träume gerinnen, werden Gestalt und

Enttäuschung.

Schon den Himmel hält kein Bild mehr. Die Wolke,

vom Flugzeug

Aus: ein Dampf der die Sicht nimmt. Der Kranich nur noch

ein Vogel.

Der Kommunismus sogar, das Endbild, das immer erfrischte

Weil mit Blut gewaschen wieder und wieder, der Alltag

Zahlt ihn aus mit kleiner Münze, unglänzend, von Schweiß

blind

Trümmer die großen Gedichte, wie Leiber, lange geliebt und

Nicht mehr gebraucht jetzt, am Weg der vielbrauchenden

endlichen Gattung

Zwischen den Zeilen Gejammer

auf Knochen der Steinträger glücklich

Denn das Schöne bedeutet das mögliche Ende der

Schrecken.

 

 

 

PHILOKTET 1950

 

Philoktet, in Händen das Schießzeug des Herakles, krank mit

Aussatz ausgesetzt auf Lemnos, das ohne ihn leer war

Von den Fürsten mit wenig Mundvorrat, zeigte da keinen

Stolz, sondern schrie, bis das Schiff schwand, von seinem

Schrei nicht gehalten.

Und gewöhnte sich ein, Beherrscher des Eilands, sein Knecht

auch

An es gekettet mit Ketten umgebender Meerflut, von Grünzeug

Lebend und Getier, jagbarem, auskömmlich zehn Jahr lang.

Aber im zehnten vergeblichen Kriegsjahr entsannen die Fürsten

Des Verlassenen sich. Wie den Bogen er führte, den weithin

Tödlichen. Schiffe s
chickten sie, heimzuholen den Helden

Daß er mit Ruhm sie bedecke. Doch zeigte sich der da von

seiner Stolzesten Seite. Gewaltsam mußten sie schleppen an

Bord ihn

Seinem Stolz zu genügen. So holte er nach das Versäumte.

 

Mueller

Heiner Müller (9 januari 1929 – 30 december 1995)

 

De Tsjechische schrijver Karel Čapek werd geboren op 9 januari 1890 in Malé Svatoňovice, Bohemen, in de toenmalige dubbelmonarchie Oostenrijk-Hongarije. Zie ook mijn blog van 9 januari 2007.

 

Uit: R.U.R. (Rossum’s Universele Robots, 1920)

 

„DOMAIN: Well, then. (Sits down with writing-table, looks at HELENA
with rapture and reels off rapidly) It was the in the year 1922 that
old Rossum the great physiologist, who was then quite a young scientist,
betook himself to this distant island for the purpose of studying the
ocean fauna, full stop. On this occasion he attempted by chemical
synthesis to imitate the living matter known as protoplasm, until he
suddenly discovered a substance which behaved exactly like living matter,
although its chemical composition was different; that was in the year
1932, exactly 400 years after the discovery of America, whew!
HELENA: Do you know that by heart?
DOMAIN: Physiology, Miss Glory, is not my line. Shall I go on?
HELENA: Please do.
DOMAIN: (Solemnly) And then, Miss Glory, old Rossum wrote the
following day in his book: “Nature has found only one method of
organizing living matter. There is, however, another method more
simple, flexible, and rapid, which has not yet occurred to nature
at all. This second process by which life can be developed was
discovered by me today.” Imagine him, Miss Glory, writing those
wonderful words. Imagine him sitting over a test tube and thinking
how the whole tree of life would grow from it, how animals would
proceed from it, beginning with some sort of beetle and ending with man
himself. A man of different substance from ours. Miss Glory, that
was a tremendous moment.
HELENA: Go on, please.
DOMAIN: Now the thing was, how to get the life out of the test
tube and hasten development: to form organs, bones and nerves,
and so on: to find such substances as catalytics, enzymes, hormones,
and so forth, in short — you understand?”

Capek

Karel Čapek (9 januari 1890 – 25 december 1938)

 

De Noordierse schrijver en journalist Danny Morrison werd geboren op 9 januari 1953 in Belfast. Morrison schrijft al jaren korte verhalen en romans die zich afspelen in het hedendaagse Noord-Ierland. Morrison was hoofdredacteur van de IRA-gezinde krant `An Phoblacht’, perschef van de politieke tak Sinn Fein en parlementslid voor die partij. Hij zat vijf jaar (1990-1995) gevangen wegens ontvoering van een politiespion en wijdt zich sinds zijn vrijlating aan het schrijven van boeken.

 

Uit: We Got Tonite

Jim Carlisle pulled on the handbrake and the car gently halted at the edge of the driveway, idling. ‘Did anybody check Tonto?’

‘I did, Dad,’ said Paula, his sixteen-year-old daughter, from  behind his shoulder, as she sat forward from the twins. ‘And I tied the patio gate.’

Sarah, Jim’s wife, switched on the radio and hit a pre-set button just to double-check that it was on City Beat that they listened to every morning for traffic reports, the day’s weather and ‘Our Song’. Paula and Sarah always alighted last, usually around five to nine, when they reached Paula’s school where Sarah was the senior caterer.
Presently, they drove out of their quiet village estate and onto the main road for the city. Sarah turned to nine-years-old David and Damien.

‘Did you remember them?’

In unison the twins answered Yes but behind the scenes they quickly used their tongues to dislodge scales of toast from between their teeth before baring their gums to their mother.

‘Look at them!’ she said, with maternal exasperation.

‘David forgot to tell me,’ pleaded Damien, the more timid of the pair.

‘It was your turn!’ insisted David, as he squirmed and winced whilst Sarah loosened her safety belt and used her finger nail to remove the most conspicuous of the crumbs. Jim watched the road and smiled, and the smile glided imperceptibly from observing the charm of his children back to an incident the night before when a boring new neighbour insisted on being introduced to Tonto, their red Setter.

danny_Morrison

Danny Morrison (Belfast, 9 januari 1953)

 

De Franse schrijver Pierre Guyotat werd geboren op 9 januari 1940 in Bourg-Argental. In 1960 werd hij opgeroepen om, in dienst van het Franse leger, te vechten in Algerije. In 1962 werd hij opgepakt door de Militaire Politie die hem tien dagen lang ondervroeg en beschuldigde van aantasting van het moreel van de troepen en medeplichtigheid aan desertie. Guyotat werd drie maanden, zonder enige vorm van proces, opgesloten in een onderaardse cel, vervolgens werd hij overgeplaatst naar een strafbataljon. Eenmaal terug in Parijs voltooide hij de roman Ashby. In 1967 verscheen Tombeau pour cinq cent mille soldats dat een cultstatus verwief en oorzaak werd van allerlei controverses. In 1970 publiceerde hij Eden, Eden, Eden.

 

Uit: Eden, Eden, Eden  (Vertaald door Jan Rijnsburger)

 

,,de donkere stapt opzij, gaat rechtop voor de schandknaap staan, ogen vast in hun kassen, wijdbeens, met de strakke naad in zijn reet, hij neemt zijn glanzende lid in de hand, spuugt erop, smeert het kwijl uit over de eikel, werpt zich op de schandknaap, dwingt hem op zijn knieën, duwt de met kwijl ingesmeerde eikel tussen zijn lippen; de kale veegt de met zand opgedroogde stront van zijn schedel’

 

Guyotat

Pierre Guyotat (Bourg-Argental, 9 januari 1940)

 

De Franse schrijver en journalist Pierre Combescot werd geboren op 9 januari 1940 in Limoges. Hij werkt voor le Canard Enchaîné onder het pseudoniem Luc Décygnes en schrijft ook voor de Paris Match. In 1986 ontving hij de Prix Médicis voor Les Funérailles de la Sardine en in 1991 de Prix Goncourt voor Les Filles du Calvaire. Zijn eerste werk was een biografie over Lodewijk II van Beieren.

 

Uit: Ce soir on soupe chez Pétrone

 

„Désormais, moi, Lysias, je suis seul. Aussi, je prends les jours comme ils viennent. La vie à l’improviste. A mon âge, il me plaît encore de badiner dans l’ombre du plaisir. Ecrire mes mémoires ? Pourquoi aliénerais-je mes derniers beaux jours à ressasser le passé. La barbe !
J’ai aimé la vie sous ses aspects multiples. Je l’ai traversée joyeux et athlétique sans éprouver de lassitude ni de découragement. Ceux qui m’ont naguère connu, témoigneront que j’ai été un homme d’un commerce agréable, recherché pour son savoir et son urbanité. Un de ces raffinés qui perpétuait une tradition déjà bien passée de mode à Rome.
Aujourd’hui, je vis comme un ours ; et seul m’importe le présent. Pourtant je sens bien qu’il me faudra, quelque jour, songer à ces mémoires. En venir à ce que je devrai tirer de si loin et de moi. Façon d’adoucir le cours du temps et de tromper la mort.
Pour l’heure, il n’y a pas d’urgence. Aussi pourquoi bourdonnent-ils autour de moi comme des mouches ? Chaque jour, ils se font plus nombreux ! Et c’est la même rengaine. De grâce ! Cher Lysias, de grâce, un témoignage ! Oui ! Quelques portraits ! Tes souvenirs ! C’est important ! Vraiment ! Pour servir à l’histoire de notre époque ! Et ils me collent et ne veulent pas en démordre !
Que désirent-ils ? Un tableau de la vulve de Sabina Poppea ? Et comment, à sa mort, cette Isis de lupanar fut truffée d’aromates égyptiens, avant d’être enfournée dans le tombeau des Jules ?“

 

Combescot

Pierre Combescot (Limoges, 9 januari 1940)

 

De Duitse schrijver en vertaler Gisbert Haefs werd geboren op 9 januari 1950 in Wachtendonk, Nordrhein-Westfalen. Van 1968 tot 1976 studeerde hij Engels en Spaans in Bonn. Aansluitend werkte hij als zelfstandig schrijver en vertaler van o.a. Adolfo Bioy Casares, Arthur Conan Doyle, G. K. Chesterton, Georges Brassens en Mark Twain. Haefs beoefent diverse genres; science-fiction, detective en historische romans. Vooral met het laatste genre heeft hij veel succes.

 

Uit: Troja

 

„Die beiden Männer, die den Krieg entscheiden sollten, der ihretwegen ausgebrochen war. Parisiti, den die Achaier Paris oder Alexandros nannten, sprang von einem der leichten trojanischen Wagen. Er stand ein paar Atemzüge lang still da, blickte die eigenen Reihen hinauf und hinab, wandte sich dann dem Heer der Gegner zu. Das Reden, das Gemurmel, die Rufe, alles erstarb; beklemmendes Schweigen zog über das Feld; eine andere Art Nebel, wie Ninurta fand. Keinerlei Begeisterung bei den Trojanern.
Er musterte den Trojaner, aus der Ferne, und erinnerte sich an Ugarit, an Kerets Gemach, an den schnellen Griff nach Parisitis Handgelenk. Der Königssohn schien unverändert – aus der Entfernung. Groß, kräftig, eher schlank; Ninurta war bereit, einiges darauf zu wetten, daß die Nächte mit Helena Falten in Gesichts- und sonstige Haut gegraben hatten. Paris war kein mächtiger, wuchtiger Riese – kein Aias oder Achilleus oder Hektor; vom Körperbau hatte er mehr mit Leuten wie Agamemnon oder Odysseus gemein. Jetzt wandte er sich dem Wagenkorb zu; ein Helfer reichte ihm Beinschienen.
Menelaos. Ihn hatte Ninurta noch nie aus der Nähe gesehen. Der Spartaner glich dem Trojaner: groß, stark, aber nicht massig. Über die weitergehenden Ähnlichkeiten mochte sich Helena äußern…
Das Grinsen verfiel, als Ninurta den Blick hob. Da stand sie, auf einer kleinen Anhöhe, nicht weit hinter den ersten Reihen der Trojaner. Sie sprach
mit einem Mann, der den Helm in den Nacken geschoben hatte und sich nun lächelnd abwandte.“

 

gisbert-haefs

Gisbert Haefs (Wachtendonk, 9 januari 1950)

 

De Duitse schrijver en journalist Klaus Schlesinger werd geboren op 9 januari 1937 in Berlijn. Hij volgde van 1951 toto 1957 een opleiding tot scheikundig laborant en scheikundig ingenieur en tot 1964 werkte hij als laborant in het Berlijnse ziekenhuis Charité. In 1972 voltooide hij een cursus aan het Literaturinstitut “Johannes R. Becher” in Leipzig en in 1973 werd hij lid van de Schriftstellerverband der DDR. Samen met Ulrich Plenzdorf en Martin Stade plande hij een bloemlezing van jonge DDR schrijvers, maar de uitgave werd door de autoriteiten verhinderd en sindsdien werd Schlesinger door de Stasi gevolgd. Na protestacties tegen o.a. de uitburgering van Wolf Biermann werd hij geroyeerd als lid van de schrijversbond. In 1980 vertrok hij met een reisvsum naar West-Berlijn, waar hij tien jaar lang in de kraakbeweging actief was. In 2000 ontving Klaus Schlesinger de Erich-Fried-Preis en werd hij lid van de Akademie der Künste.

 

Uit: Die Seele der Männer

 

„Mit Frauen hatte Brehm keine Probleme. Wenns darum geht, sagte er zu Andre auf dem Hof vor der Lackkammer in seinem lässigsten Tonfall, könnte er an jedem Finger zehn haben. Aber woher weiß man, welche die richtige ist?
Sie saßen auf Harzfässern, baumelten mit den Beinen und pafften den Rauch ihrer Zigaretten in den dunstigen Morgen. Eben hatte Brehm das Protokoll für die laufende Charge überbracht, von ihm selbst unterzeichnet. Seit er allein im Labor war, blieb ihm gar nichts anderes übrig, als die Protokolle eigenhändig zu unterzeichen, auch wenn er noch Stift war. Jedesmal, wenn er seinen Namen in die rechte untere Ecke setzte, fühlte er sich ein Stück gewachsen.
Gerade weil es so viele sind, ist es schwer, sagte André, der trotz der Kühle nur ein Turnhemd trug, das seine tätowierten, außergewöhnlich muskulösen Oberarme sehen ließ.
Brehm wiegte den Kopf. Er wollte auf ein bestimmtes Thema hinaus, wußte aber nicht, wie, und warf so leicht hin, ob André denn nie Schiß habe.
Wovor Schiß? Daß du hängenbleibst bei einer?
Brehm zog an seiner Zigarette.
Abhauen kannst du jederzeit, sagte André.
Das meinte Brehm nicht. Brehm meinte, daß man sich eine Menge einfangen kann, heutzutage. Davor hatte er Schiß.
André lachte auf. Dafür gibts doch Mittel. In jeder Apotheke. Sogar im Seifenladen.
Aber, sagte Brehm zögernd, manchmal kommts ja ganz plötzlich, und du hast nichts bei, ich meine, zur Sicherheit.
Aus der halboffenen Tür zur Lackkammer hörte man die Hammerschläge, mit denen der lange Adolf die Ringe von den Kunstharzfässern schlug, deren Dauben sich dann sprungartig öffneten, als blühten sie auf.
Kein Problem, sagte André. Brehm dürfe nur nicht vorher Wasser lassen. Nie Wasser lassen vorher! Und wenn du mit allem fertig bist, gehst du um die Ecke, hältst die Vorhaut zu und schiffst los! Verstehst du?
Brehm nickte, obgleich er nichts verstand.“

 

Schlesinger

Klaus Schlesinger (9 januari 1937 – 11 mei 2001)

 

Zie voor nog meer schrijvers van 9 januari ook mijn vorige blog van vandaag.

Yves Navarre, F. Scott Fitzgerald, Charles Ferdinand Ramuz, Alfons Petzold, Hendrik Tollens, Szilvia Molnar

De Franse schrijver Yves Navarre werd geboren op 24 september 1940 in Condom. Hij studeerde Spaanse, Engelse en Franse literatuur. Vanaf 1965 studeerde hij aan het  Ecole des Hautes Etudes Commerciales du Nord. Daarna werkte hij als tekstschrijver voor een agentschap. In 1958 was hij al begonnen werk naar uitgeverijen te sturen, maar zijn eerste roman Lady Black werd pas in 1971 uitgegeven, in 1973 gevolgd door Les Loukoums. Een reeks romans volgden, vaak – zoals in Le Petit Galopin de nos corps, 1977 en Portrait de Julien devant la fenêtre, 1979 – over een liefdesrelatie tussen twee mannen. Navarre schreef ook toneel, bijvoorbeeld Il pleut : si on tuait papa-maman, La Guerre des piscines, and Les Dernières Clientes. Voor Le Jardin d’acclimation kreeg hij in 1980 de Prix Goncourt. In 1981 en 1988 nam hij deel aan de campagne voor de presidentsverkiezingen aan de zijde van François Mitterand. Hij voelde zich als romancier echter miskend en inefficiënt in de rol van campagnevoerder. Van 1990 tot 1993 woonde Navarre in Montreal, Quebec. In zijn roman uit 1992 Ce sont amis que vent emporte vertelt hij het verhaal van een beeldhouwer, Roch, en een danser, David. Het boek beschrijft hun gevecht tegen aids. Na zijn terugkeer naar Frankrijk raakte Navarre in een depressie en pleegde hij in 1994 zelfmoord met behulp van barbituraten.

Uit: Les Fleurs de la mi-mai

 

Première partie. Rive d’ombres. Du 11 février au 11 mars. Ce soir-là, un lundi 11 février, trois mois jour pour jour après son accident, il comprit qu’il ne pouvait plus compter sur la compassion de celles et ceux, proches, qu’il avait aimés ou admirés, alors il reprit espoir. Avec un doigt de la main droite, puisqu’il avait perdu l’usage de la main gauche et qu’il avait toujours tapé avec l’index de chaque main quand il n’écrivait pas au stylo de la main droite, gaucher contrarié qu’il avait été sans le savoir, il entreprit d’écrire en direct du malheur, contre tout orgueil et toute conviction, pour se tenir en vie, le roman du possible retour, envers et contre tout ou presque, envers et contre presque toutes et tous. Le projet, c’était la mi-mai. Ainsi, une fois de plus, il écrirait pour reculer la date de sa mort. Tout irait mieux le lendemain, au jour levé. Il avait chassé ceux qui venaient et attendu ceux qui ne venaient pas. Il avait été amoureux, incertain, douteux. Il doutait encore. Il venait de passer plusieurs semaines à La Résidence, le plus moderne centre de rééducation fonctionnelle. Là, il avait réappris à marcher sans trop tituber, seul, les mains dans les poches, et à gravir les marches des escaliers sans tenir la rampe. Là aussi, parce que Anne lui avait fait confiance, il avait appris à taper d’un seul doigt, tenant sa main gauche calmement à plat sur le bureau, à côté de la machine à écrire. Là enfin, il avait côtoyé les brisés, les brûlés, les gueules cassées, les cloués au fauteuil à roulettes. Il avait servi de brancardier pour l’une, de brancardier pour l’autre quand il y avait trop de monde dans l’ascenseur et qu’il fallait se rendre vite au réfectoire, il avait écouté chacun raconter son accident ou cacher au voisin une mort inévitable connue de tous et du voisin également, ce qui lui avait donné un calme, une sérénité du regard qui faisait baisser les yeux aux autres. Il s’en sortirait, lui. Il rentrerait chez lui et, par colère, il en ferait le texte qui lui permettrait peut-être de voir les fleurs de la mi-mai.

12 février, rendre l’ombre à la lumière, livrer le clair au clair et l’obscur à l’obscur, et, sans accuser le trait, livrer la vérité à une épure, une vérité, rien qu’une vérité. En faire un livre, en vivre, en revivre qui sait, main gauche à plat sur le bureau. Il y avait une grande pancarte dans l’entrée de l’établissement, La Résidence mérite votre respect. Il ne fallait pas dire les patients, ou les malades, mais les résidents. Le luxe du lieu cachait à grand-peine la misère et l’effroi, chacune, chacun, plus que jamais devait prendre son malheur en patience. La Résidence donnait bonne conscience, c’était luxueux, confortable, remboursé à 100 %.”

 

navarre05

Yves Navarre (24 september 1940 – 24 januari 1994)

 

 

De Amerikaanse schrijver Francis Scott Fitzgerald werd geboren op 24 september 1896 in Saint Paul, in de staat Minnesota. Zie ook mijn blog van 24 september 2007 en ook mijn blog van 24 september 2006.

 

Uit: BERNICE BOBS HER HAIR

 

“After dark on Saturday night one could stand on the first tee of the golf-course and see the country-club windows as a yellow expanse over a very black and wavy ocean. The waves of this ocean, so to speak, were the heads of many curious caddies, a few of the more ingenious chauffeurs, the golf professional’s deaf sister — and there were usually several stray, diffident waves who might have rolled inside had they so desired. This was the gallery.

The balcony was inside. It consisted of the circle of wicker chairs that lined the wall of the combination clubroom and ballroom. At these Saturday-night dances it was largely feminine; a great babel of middle-aged ladies with sharp eyes and icy hearts behind lorgnettes and large bosoms. The main function of the balcony was critical. It occasionally showed grudging admiration, but never approval, for it is well known among ladies over thirty-five that when the younger set dance in the summer-time it is with the very worst intentions in the world, and if they are not bombarded with stony eyes stray couples will dance weird barbaric interludes in the corners, and the more popular, more dangerous, girls will sometimes be kissed in the parked limousines of unsuspecting dowagers.

But, after all, this critical circle is not close enough to the stage to see the actors’ faces and catch the subtler byplay. It can only frown and lean, ask questions and make satisfactory deductions from its set of postulates, such as the one which states that every young man with a large income leads the life of a hunted partridge. It never really appreciates the drama of the shifting, semicruel world of adolescence. No; boxes, orchestra-circle, principals, and chorus are represented by the medley of faces and voices that sway to the plaintive African rhythm of Dyer’s dance orchestra.

From sixteen-year-old Otis Ormonde, who has two more years at Hill School, to G. Reece Stoddard, over whose bureau at home hangs a Harvard law diploma; from little Madeleine Hogue, whose hair still feels strange and uncomfortable on top of her head, to Bessie MacRae, who has been the life of the party a little too long — more than ten years — the medley is not only the center of the stage but contains the only people capable of getting an unobstructed view of it.

With a flourish and a bang the music stops. The couples exchange artificial, effortless smiles, facetiously repeat “la-de-da-da dum-dum,” and then the clatter of young feminine voices soars over the burst of clapping.

A few disappointed stags caught in midfloor as they had been about to cut in subsided listlessly back to the walls, because this was not like the riotous Christmas dances — these summer hops were considered just pleasantly warm and exciting, where even the younger marrieds rose and performed ancient waltzes and terrifying fox trots to the tolerant amusement of their younger brothers and sisters.

 

fitzgeraldfscot

F. Scott Fitzgerald (24 september 1896 – 21 december 1940

 

De Franstalige Zwitserse dichter, schrijver en essayist Charles Ferdinand Ramuz werd geboren op 24 september 1878 in Cully-sur-Lausanne. Zijn vader was een handelaar in koloniale waren en wijn. Na het gymnasium schreef hij zich in aan de filosofische faculteit van de universiteit van Lausanne. Rond 1900 was hij voor het eerst in Parijs om zijn studie voort te zetten. Hij wilde promoveren op de dichter Maurice de Guérin, maar gaf dat plan op om zelf dichter te worden. In Parijs leerde hij ook zijn vrouw, de schilderes Cécile Cellier kennen. In 1914 verliet Ramuz Parijs en vestigde zich met zijn gezin in Lausanne. Zijn werk Histoire du Soldat werd door Igor Strawinsky op muziek gezet. De roman Derborence, gebaseerd op historische gebeurtenissen uit 1714 werd in 1985 door Francis Reusser verfilmd. Farinet ou la fausse monnaie
over de valsemunter Joseph-Samuel Farinet diende in 1938 al als gegeven voor de film Farinet ou l’or dans la montagne van Max Haufler.

 

Uit: Derborence

 

Il tenait de la main droite une espèce de long bâton noirci du bout qu’il enfonçait par moment dans le feu ; l’autre main reposait sur sa cuisse gauche.
C’était le vingt-deux juin, vers les neuf heures du soir.
Il faisait monter du feu avec son bâton des étincelles ; elles restaient accrochées au mur couvert de suie où elles brillaient comme des étoiles dans un ciel noir.
On le voyait mieux alors, un instant, Séraphin, pendant qu’il faisait tenir son tisonnier tranquille ; on voyait mieux également, en face de lui, un autre homme qui était beaucoup plus jeune, et lui aussi était accoudé des deux bras sur ses genoux remontés, la tête en avant.
– Eh bien, disait Séraphin, c’est-à-dire le plus vieux, je vois ça… Tu t’ennuies.
Il regardait Antoine, puis s’est mis à sourire dans sa barbiche blanche :
– Il n’y a pourtant pas si longtemps qu’on est montés.
Ils étaient montés vers le quinze juin avec ceux d’Aïre, et une ou deux familles d’un village voisin qui s’appelle Premier : ça ne faisait pas beaucoup de jours, en effet.
Séraphin s’était remis à tisonner les braises où il avait jeté une ou deux branches de sapin ; et les branches de sapin prirent feu, si bien qu’on voyait parfaitement les deux hommes, assis en face l’un de l’autre, de chaque côté du foyer, chacun sur le bout de son banc : l’un déjà âgé, sec, assez grand, avec de petits yeux clairs enfoncés dans des orbites sans sourcils, sous un vieux chapeau de feutre ; l’autre beaucoup plus jeune, ayant de vingt à vingt-cinq ans, et qui avait une chemise blanche, une veste brune, une petite moustache noire, les cheveux noirs et taillés court.
– Voyons, voyons, disait Séraphin… Comme si tu étais à l’autre bout du monde… Comme si tu allais être séparé d’elle pour toujours…
Il hocha la tête, il se tut.
C’est qu’Antoine n’était marié que depuis deux mois ; et il importe de noter tout de suite que ce mariage ne s’était pas fait sans peine. Orphelin de père et de mère, il avait été placé à treize ans comme domestique dans une famille du village, tandis que celle qu’il aimait avait du bien. Et longtemps sa mère à elle n’avait pas voulu entendre parler d’un gendre qui n’aurait pas apporté au ménage sa juste part. Longtemps la vieille Philomène avait secoué la tête, disant : ” Non ! ” puis : ” Non ! ” et encore ” Non ! ” Qu’est-ce qui se serait passé si Séraphin n’avait pas été là, c’est-à-dire tout à fait à la place qu’il fallait et important à cette place, car il était le frère de Philomène, femme Maye, qui était veuve, et, n’étant pas marié, c’était lui qui menait le train de sa sœur ? Or, Séraphin avait pris le parti d’Antoine ; et il avait fini par avoir le dessus.
Le mariage avait eu lieu en avril ; maintenant Séraphin et Antoine étaient, comme on dit, en montagne.

 

RamuzCharlesFerdinand

Charles Ferdinand Ramuz (24 september 1878 – 23 mei 1947)

 

De Oostenrijkse dichter en schrijver Alfons Petzold werd geboren op 24 september 1882 in Wenen. Zie ook mijn blog van 24 september 2006.

 

Ich bin das Schwere und das Harte

 

Ich bin das Schwere und das Harte,
Du bist die sanfte Leichtigkeit,
Du baust aus Sonne eine Warte,
ich grabe Höhlen in die Zeit.
Was ich an Dunkel mir ersparte,
das machst du licht und liederweit,
Du bist die Glänzende u
nd Zarte,
um die sich all mein Denken reiht.

Ich ringe mit dem Unsagbaren,
um seines Geistes irdisch Los,
Du liegst noch wie in Kinderjahren
ganz demütig in seinem Schoß.
Ich kämpfe mit ihm Lend’ an Lende
und denk im Kampfe kaum an Dich,
Du aber streckst die lieben Hände
zu ihm empor, für wen? Für mich!

 

Jede Nacht ist eine Stufe

Jede Nacht ist eine Stufe
zur Erfüllung meiner Sehnsucht hin
und auf jeder steh ich lang und rufe
laut nach Dir mit überwachem Sinn.

Gläubig hülle ich mein Denken
in die Seide meiner Liebe ein.
Einmal wirst Du kommen und im Schenken
reich wie jetzt in dem Versagen sein.

 

 

O so Lipp’ an Lippe hängen dürfen

O so Lipp’ an Lippe hängen dürfen
eine lange schöne Ewigkeit,
aus des ander’n Atem Süße schlürfen
für die Bitternis der argen Zeit.

Nichts mehr reden, sondern nur noch lauschen,
wie des ander’n Herzschlag schneller geht –
und in allen Gliedern dieses Rauschen,
das Gesang ist und zugleich Gebet

 

Petzold

Alfons Petzold (24 september 1882 – 25 januari 1923)

 

De Nederlandse dichter Hendrik Tollens werd op 24 september 1780 te Rotterdam geboren. Zie ook mijn blog van 24 september 2007 en ook mijn blog van 24 september 2006

 

MIJNE VERZEN

 

Zielloos staat gij, levenloos,
Zonder klem of zwier,
Zangen, uit mijn hart geweld!
Op het koud papier.

Neen, van ’t uitgestroomd gevoel
Vonkt in u geen sprank:
Zielloos zijt gij, levenloos,
Noten zonder klank!

‘k Heb de borst met u geroerd
En het hart gekneed,
Maar mijn adem was de ziel,
Die u leven deed.

‘k Schiep met klem en kracht van toon
Al úw kracht en klem;
‘k Blies u geest en leven in
Met mijn eigen stem!

O, Wie op mijn dode kunst
Nog in deernis ziet,
Geve hij ’t leven nogmaals weer
Aan mijn zielloos lied.

Of wat is ’t gevoel en vuur,
Dat mijn zang bezit?
Of wat is zijn verv’ en zwier?
Treurig zwart op wit.

‘k Vraag terug, van elk terug,
Wat mijn kunst ontviel:
’t Is de nadruk van de toon –
De afdruk van de ziel.

Wie te traag is, te loom van bloed,
Adem heeft noch stem,
Roert mijn koude zangen niet:
Zij zijn
dood voor hem.

 

 

Wien Neêrlands bloed

Wien Neêrlands bloed in d’ad’ren vloeit
Van vreemde smetten vrij
Wiens hart voor land en koning gloeit
Verheff’ de zang als wij!
Hij zett’ met ons, vereend van zin,
Met onbeklemde borst,
Het godgevallig feestlied in
Voor Vaderland en Vorst,
Voor Vaderland en Vorst.

De Godheid, op haar hemeltroon
Bezongen en vereerd
Houdt gunstig ook naar onze toon
Het heilig oor gekeerd:
Zij geeft het eerst, na ’t zalig koor
Dat hoger snaren spant
Het rond en hartig lied gehoor
Voor Vorst en Vaderland,
Voor Vorst en Vaderland.

Bescherm, o God! bewaak de grond,
waar op onze adem gaat,
De plek waar onze wieg op stond,
Waar eens ons graf op staat.
Wij smeken van Uw Vaderhand,
Met diepgeroerde borst,
Behoud voor ’t lieve Vaderland,
Voor Vaderland en Vorst,
Voor Vaderland en Vorst.

Dring’ luid, van uit ons feestgedruis
Die beê uw hemel in:
Bewaar de Vorst, bewaar zijn huis
En ons, zijn huisgezin.
Doe nog ons laatst, ons jongst gezang
Die eigen wens gestand:
Bewaar, o God! de Koning lang
En ’t lieve Vaderland,
En ’t lieve Vaderland.

 

Tollens

Hendrik Tollens (24 september 1780 -21 oktober 1856)

 

 

 Zie voor onderstaande schrijver ook mijn blog van 24 september 2007

 

De Engels-Zweedse schrijfster en vertaalster Szilvia Molnar werd geboren op 24 september 1984 in Boedapest, Hongarije.

Hendrik Tollens, F. Scott Fitzgerald, Alfons Petzold, Szilvia Molnar

De Nederlandse schrijver en dichter Hendrik Tollens werd op 24 september 1780 te Rotterdam geboren. Zie ook mijn blog van 24 september 2006.

 

Voor mijn Hond

Alard is dood. Een traan ontsprong mijne oogen,

Toen hij de zijne sloot;

Ik schaam mij niet: ik ben bewogen:

Alard is dood.

 

Hij hing me aan ’t lijf; hij kleefde me aan de kleeren

Hij kwispelde aan mijn zij’;

Nog stervend sloeg hij menig keeren

Het brekend oog op mij.

 

Hoe dikwijls lag hij naast mij op de zoden

Aan gindschen eik, als ik, de stad

In ’t vreedzaam avontuur ontvloden,

Te peinzen en te mijmren zat!

 

‘k Wil aan dien eik voor hem een grafterp stichten

Hij heeft die eer verdiend.

Beschijnt hem minzaam, hemellichten!

Hij was mijn trouwste vriend.

 

Tollens

Hendrik Tollens (24 september 1780 -21 oktober 1856)

 

 

De Amerikaanse schrijver F. Scott Fitzgerald werd geboren op 24 september 1896 in Saint Paul, Minnesota. Zie ook mijn blog van 24 september 2006.

 

Uit: The Great Gatsby

 

“In my younger and more vulnerable years my father gave me some advice that I’ve been turning over in my mind ever since.

“Whenever you feel like criticizing anyone,” he told me, “just remember that all the people in this world haven’t had the advantages that you’ve had.”

He didn’t say any more but we’ve always been unusually communicative in a reserved way and I understood that he meant a great deal more than that. In consequence I’m inclined to reserve all judgements, a habit that has opened up many curious natures to me and also made me the victim of not a few veteran bores. The abnormal mind is quick to detect and attach itself to this quality when it appears in a normal person, and so it came about that in college I was unjustly accused of being a politician, because I was privy to the secret griefs of wild, unknown men. Most of the confidences were unsought — frequently I have feigned sleep, preoccupation or a hostile levity when I realized by some unmistakable sign that an intimate revelation was quivering on the horizon — for the intimate revelations of young men or at least the terms in which they express them are usually plagiaristic and marred by obvious suppressions. Reserving judgements is a matter of infinite hope. I am still a little afraid of missing something if I forget that, as my father snobbishly suggested and I snobbishly repeat, a sense of the fundamental decencies is parcelled out unequally at birth.

And, after boasting this way of my tolerance, I come to the admission that it has a limit. Conduct may be founded on the hard rock or the wet marshes but after a certain point I don’t care what it’s founded on. When I came back from the East last autumn I felt that I wanted the world to be in uniform and at a sort of moral attention forever; I wanted no more riotous excursions with privileged glimpses into the human heart. Only Gatsby, the man who gives his name to this book, was exempt from my reaction — Gatsby who represented everything for which I have an unaffected scorn. If personality is an unbroken series of successful gestures, then there was something gorgeous about him, some heightened sensitivity t
o the promises of life, as if he were related to one of those intricate machines that register earthquakes ten thousand miles away. This responsiveness had nothing to do with that flabby impressionability which is dignified under the name of the “creative temperament” — it was an extraordinary gift for hope, a romantic readiness such as I have never found in any other person and which it is not likely I shall ever find again. No — Gatsby turned out all right at the end; it is what preyed on Gatsby, what foul dust floated in the wake of his dreams that temporarily closed out my interest in the abortive sorrows and short-winded elations of men.”

 

 

300px-F_Scott_Fitzgerald_stamp

F. Scott Fitzgerald (24 september 1896 – 21 december 1940)

 

 

De Engels-Zweedse schrijfster en vertaalster Szilvia Molnar werd geboren op 24 september 1984 in Boedapest, Hongarije. Zij groeide op in Zweden. Haar eerste publicatie was een kort verhaal in 2005 in The Wolf. Dit werd gevolgd door een kort prozastuk in het Zweeds in Biblioteket & Jag. Molnar schrijft ook gedichten in de Engelse periodieken The Ugly Tree en Smoke. Een voorbeeld van haar werk is te zien op myspace.

 

Voor onderstaande schrijver zie ook mijn blog van 24 september 2006.

 

De Oostenrijkse schrijver Alfons Petzold werd geboren op 24 september 1882 in Wenen.

 

Tollens, Scott Fitzgerald en Petzold

Hendrik Tollens werd op 24 september 1780 te Rotterdam geboren. Zijn vader en zijn grootvader bezaten daar een penselen- en verffabriek  en behoorden tot de gezeten burgerij. Na een tijdje op een kostschool te hebben doorgebracht kwam hij op 15-jarige leeftijd op zijn vaders kantoor werken. Al heel vroeg besteedde hij een groot deel van zijn tijd aan het vervaardigen van gedichten, maar ook het theaterleven trok hem aan. Hij begon toneelstukken te schrijven, maar hoewel ze het nooit tot een opvoering brachten, hield hij er wel een levenslang geluk aan over. Hij raakte verliefd op de dochter van een komiek en in 1800 trouwde hij met de toneelspeelster Gerbranda Rivier die hem 12 kinderen zou schenken. Ondertussen begon Tollens naam te maken als dichter. Heel bekend werden zijn Gedichten (1806-1815), in drie delen. Sinds die tijd stond hij bekend als ‘De lust en de liefde der Nederlandsche Natie’.

Nog sterker: toen in 1817 een prijsvraag werd uitgeschreven voor een nieuw volkslied ter vervanging van het onbegrijpelijke Wilhelmus, won hij met het nog steeds bekende Wiên Neerlands bloed door de a’ dren vloeit.

In 1819 verscheen dan zijn Tafereel van de overwintering, enz.  In dit lange vers betuigde hij hulde aan het voorgeslacht en beschreef hij de reis van Jacob van Heemskerk en Willem Barendsz als een lofdicht op heldenmoed en doodsverachting. Toch kon hij het niet laten de deugd en de familiale huiselijkheid te benadrukken. Ondanks zijn vaak ‘zware’ woorden had hij de meeste interesse voor de gebeurtenissen in ‘Het Behouden Huys’, de beschutte hut, opgetrokken uit wrakhout, waarin de bemanning in de winter van 1596 en 1597 verbleef.

 

Bij het lijkje van een kind

’t Kruipend rupsje, moe gekropen,
Afgetobd in de enge cel,
Brak zijn kluisje fladdrend open,
Klapwiekte uit zijn dorre schel.
Zie, daar wiegt het, zie, daar zweeft het,
Aardse damp en druk ontvlucht;
Hoger vliegt het, hoger leeft het,
Zat gespeeld in lager lucht.
Voedster, droog de natte wangen,
Tuur niet op de dode pop,
Blijf niet aan het webje hangen:
’t Vlindertje is niet weer te vangen:
’s Hemels englen vingen ’t op.

 

Op de oogen van mijn jongste zoontje

 

Zeg eens zuiver, looze guit!

Wat toch kijkt u de oogjes uit?

Goochelaar, biecht op uw streken:

Zeg mij hoe uw blikken spreken,

Spreken, schoon gij ‘t mondje sluit?

Zeg het, jongen! zonder logen,

Wat toch zit er in uw oogen?

 

Zie, zoo ras de gaauwdief plaagt,

Hoe dat oogje vrijt en vraagt,

En door duizend tooverblikken,

Die mij ziel en zin verstrikken,

Afdwingt wat zijn lust behaagt:

Guit, wat hebt gij ingezogen,

Om te woekren met uw oogen?

 

Zie! zoo ras hij krijt en treurt,

Hoe hij de oogjes biddend beurt,

Die zijn nood zoo droevig klagen,

En om troost en deernis vragen,

Dat mij ‘t hart van rouw verscheurt:

Jongen, ja, ik ben bewogen

Hoe toch roert gij met uw oogen?

 

Maar zoo ras de stoutert stoeit,

Let eens hoe dat oogje gloeit,

En uit elken trek van ‘t wezen,

‘t Vrolijk hartje geeft te leze,

Dat van blijdschap overvloeit:

Zeg het, jongen ! ongelogen,

Vat toch lacht er uit uw oogen?

 

Zie, zoo ras de fleemer vleit,

Hoe zijn klndsche teederheid, ,

Als met duizend liefdelonken, .

Die mij ‘t minnend hart ontvonken,

Duizend zoete woordes zeit:

Guit, gij maakt mij opgetogen!

Hoe toch koost gij met uw oogen?

 

Maar; wat vraag ik naar den vond?

Jongen, ‘k heks de list doorgrond;

‘k Weet het, door wat looze treken

Al uw stoute blikken spreken,

Of gij elke taal verstondt:

‘t Is geen wonder dat zij ‘t mogen,

Want uw ziel zit in uw oogen.

 

Hendrik Tollens (24 september 1780 -21 oktober 1856)

 

Francis Scott Fitzgerald werd geboren op 24 september 1896 in Saint Paul, in de staat Minnesota. Hij was de woordvoerder voor de Verloren Generatie, Amerikanen die geboren waren in de laatste 10 jaar van de 19e eeuw, en die volwassen werden tijdens de Eerste Wereldoorlog. Alhoewel Fitzgeralds passie het schrijven van boeken was, verkochten deze nooit genoeg om te kunnen voorzien in de opulente levensstijl die hij en zijn vrouw Zelda hadden geadopteerd. Daarom begon hij met het schrijven van korte verhalen voor bladen als de Saturday Evening Post en Esquire, en verkocht hij de filmrechten van zijn boeken en verhalen aan de studio’s van Hollywood. Hij zat constant in financiële problemen, en leende vaak van zijn literair agent en redacteur.

De 20er jaren bleken de meest invloedrijke tijd te zijn in Fitzgeralds ontwikkeling. Zijn tweede boek, The Beautiful and Damned (1922), laat een indrukwekkende ontwikkeling zien na het in vergelijking onvolwassen This Side of Paradise. The Great Gatsby, het boek dat door velen gezien wordt als zijn meesterwerk, werd uitgegeven in 1925.

Uit:This Side of Paradise

 “AMORY BLAINE inherited from his mother every trait, except the stray inexpressible few, that made him worth while. His father, an ineffectual, inarticulate man with a taste for Byron and a habit of drowsing over the Encyclopædia Britannica, grew wealthy at thirty through the death of two elder brothers, successful Chicago brokers, and in the first flush of feeling that the world was his, went to Bar Harbor and met Beatrice O’Hara. In consequence, Stephen Blaine handed down to posterity his height of just under six feet and his tendency to waver at crucial moments, these two abstractions appearing in his son Amory. For many years he hovered in the background of his family’s life, an unassertive figure with a face half-obliterated by lifeless, silky hair, continually occupied in “taking care” of his wife, continually harassed by the idea that he didn’t and couldn’t understand her.

 

But Beatrice Blaine! There was a woman! Early pictures taken on her father’s estate at Lake Geneva, Wisconsin, or in Rome at the Sacred Heart Convent—an educational extravagance that in her youth was only for the daughters of the exceptionally wealthy—showed the exquisite delicacy of her features, the consummate art and simplicity of her clothes. A brilliant education she had—her youth passed in renaissance glory, she was versed in the latest gossip of the Older Roman Families; known by name as a fabulously wealthy American girl to Cardinal Vitori and Queen Margherita and more subtle celebrities that one must have had some culture even to have heard of. She learned in England to prefer whiskey and soda to wine, and her small talk was broadened in two senses during a winter in Vienna. All in all Beatrice O’Hara absorbed the sort of education that will be quite impossible ever again; a tutelage measured by the num
ber of things and people one could be contemptuous of and charming about; a culture rich in all arts and traditions, barren of all ideas, in the last of those days when the great gardener clipped the inferior roses to produce one perfect bud.”

 


F. Scott Fitzgerald (24 september 1896 – 21 december 1940

 


De Oostenrijkse schrijver Alfons Petzold werd geboren op 24 september 1882 in Wenen. Hij was de zoon van een arbeider die wegens zijn sociaaldemocratische overtuiging van Sachsen naar Oostenrijk was getrokken. Door de moeilijke financiele positie van zijn ouders was de jonge Alfons ondanks zijn zwakke gezondheid al vroeg gedwongen om aan het levensonderhoud van de familie bij te dragen. Zijn succesvolste boek, een gestileerde beschrijving van zijn moeilijke kindertijd en jeugd, verscheen in 1920 onder de titel “Das rauhe Leben”. Petzold  gold met zijn werk, waarin hij op eigenzinnige wijze sociale thematiek en religieuze zienswijzen, tot zelfs mystiek en panteisme toe,verbond tijdens zijn leven als belangrijke arbeider-schrijver.

 

Der Arbeitslose

Staub auf den Schuhen und auf der getretenen Seele,
schleicht er den Weg der stummen Vergrollten dahin,
springt ihm kein fröhliches Wort aus der trockenen Kehle;
Suche nach Arbeit drückt seinen grübelnden Sinn.

Seine Tage sind dunkel, die Sonne verhüllen
graudampfende Nebel. Er hebt nicht die Blicke empor.
Die Klänge der Arbeit, die alle Straßen erfüllen,
brausen um ihn wie ein hohnvoll spottender Chor.

Wie doch die Stunden in quälendem Hoffen sich dehnen,
indes ihn vorwärtspeitscht die hungernde Not.
Er klopft an die Türen, dahinter die Hämmer dröhnen,
all seine Sinne schreien nach Arbeit und Brot.

Alles umsonst. Der Taglauf beugt sich dem Ende.
Wiederum nichts. Seine Lippen flüstern es matt.
Er schaut im Haß auf die schwielenbedeckten Hände
und schleicht hinaus auf das lehmige Feld vor der Stadt.

Alfons Petzold (24 september 1882 – 25 januari 1923)