Fernando Arrabal, Wolf Wondratschek

De Spaanse schrijver, dichter, dramaturg en cineast Fernando Arrabal werd geboren in Melila, Spaans Marokko op 11 augustus 1932. Zie ook alle tags voor Fernando Arrabal op dit blog.

Uit: De steen van de waanzin (Vertaald door Stella Linn)

“Ik weet nog dat ik niet kon slapen omdat het licht van de operatiekamer me hinderde, al hield ik steeds mijn ogen dicht. Ik hoorde het commentaar van de chirurgen als een zacht gemompel en af en toe grinnikten ze.
Hoewel de grote wond van de operatie bijna dicht was, deed mijn hele rug vreselijk pijn en, uit angst dat de pijn erger zou worden, bewoog ik me niet. Ik bedacht dat het beter zou zijn als zij niet kwam, zeker niet met haar ouders. Haar moeder zou, als ze mij in deze toestand zag, tegen haar zeggen dat ze mij moest verlaten, en haar vader zou me uitlachen. Ik begon een paar wortels te eten die naast me lagen; ik had geen zin om ze op te eten en toch begon ik er, zoals altijd, aan te knagen.
Toen ving ik een gedeelte van het gesprek op van de chirurgen. Ze hadden het erover dat ze opnieuw moesten opereren en praatten vooral veel over een apparaat dat sommigen ‘algometer’ noemden en anderen eenvoudigweg ‘pijnmeter’, en dat gebruikt werd om te meten tot welke grens pijn kon worden verdragen.
Ineens kreeg ik het gevoel dat mijn hele lichaam bedekt was met haar. Ik bedacht dat het vast en zeker was gaan groeien doordat ik de dag voor de operatie helemaal geschoren was. Ook leek het me alsof ik geen lakens had en zelfs of iemand zaagsel in mijn bed had gedaan.
Daarna hoorde ik hoe de artsen vertelden dat ze in staat waren met dat apparaat de pijn op te voeren tot de uiterste grens, te stoppen wanneer de patiënt op het punt stond het bewustzijn te verliezen of te sterven en dan opnieuw te beginnen. Eén zei er dat het dezelfde avond nog getest moest worden.
Ik kon niet slapen en mijn rug deed steeds meer pijn.
De chirurgen stonden te lachen. Ik werd erg bang, omdat ze verscheidene malen mijn naam noemden. Ze sloten weddenschappen af; een paar zeiden er dat een mens een week lang pijn kon verdragen met een intensiteit van ‘negen eenheden’, anderen dat hij maar ‘zeven eenheden’ zou uithouden. En op dat moment hoorde ik duidelijk dat ze het apparaat op mij zouden gaan testen.
Ik kwam zo ver als ik kon overeind en probeerde te schreeuwen, maar ik kon alleen maar gegrom uitbrengen. Om mij heen hoorde ik een paar konijnen grommen, die vast en zeker door mijn kreet wakker waren geworden. Toen deed ik mijn ogen open en besefte dat ik in een kooi zat en dat de grond vol lag met zaagsel en wortels, en dat er in elk van de andere kooien om me heen een proefkonijn zat.“

 

Fernando Arrabal (Melila, 11 augustus 1932)

 

De Duitse dichter en schrijver Wolf Wondratschek werd geboren op 14 augustus 1943 in Rudolstadt. Zie ook alle tags voor Wolf Wondratscheck op dit blog.

 

Gebed

’s Nachts, al voorbij de tijd en ver weg,
Hoor je het zingen van de wind en je ziet
bergen branden die als een vuurwerk van vallende
sterren verschroeien. Te diep ligt daar beneden

de aarde, dit inferno van onverschilligheid,
dat ook de lachende slechts geïntimideerd overleeft,
en zelfs de gelukkige is aan zijn geluk gebonden
zoals de gehangene daar aan zijn touw;

ongelovig, aarzelend nog , als met grote moeite,
zegt de eenzame man nu zijn eerste gebed,
zijn ogen wit en leeg, ontnuchterd door het zuipen,

zijn hart te zeer aan barsten gewend.
Het afscheid dan, en dan de stilte,
die al het leven overstemt.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Wolf Wondratschek (Rudolstadt, 14 augustus 1943)

 

Zie voor nog meer schrijvers ook mijn blog van 11 augustus 2021 en ook mijn blog van 11 augustus 2019 en eveneens mijn blog van 11 augustus 2016 en ook mijn blog van 11 augustus 2011 deel 2.

Fernando Arrabal, Mark Doty

De Spaanse schrijver, dichter, dramaturg en cineast Fernando Arrabal werd geboren in Melila, Spaans Marokko op 11 augustus 1932. Zie ook alle tags voor Fernando Arrabal op dit blog.

 

Il est parti sans faire cygne

(Méditation au bord de l’eau pour Chan Ky Yut)

Le noyé danse au fil des eaux
Sous le saule qui le caresse.
L’homme passe entre les roseaux
Il semble en proie à la paresse.

Il ne peut voir le nuage
Qui dessine des barbes blanches
Il n’est plus qu’un corps qui surnage
Ou qui dérive entre les branches.

La forêt se devine au loin
Sous une gaze de lumière.
Il ne sera bientôt qu’un point
Qui disparaît dans la poussière.

La roche surplombe la rive
Et l’herbe croît le long des berges.
On n’entend plus la voix naïve
Des oiseaux dans les hauteurs vierges.

Le vent s’est tu et se souvient
De tant de cortèges funèbres.
Mais l’homme est seul et rien ne vient
L’accompagner dans les ténèbres.

Le silence pèse sur l’eau.
Le temps trône sur sa balance.
Il n’est pas meilleur tombeau
Que celui où l’on flotte et danse.

Que d’Ophélie s’en sont allées
Lovées dedans leurs tresses blondes !
Mais l’homme ignorait les allées
Qui mène au meilleur des mondes.

Il est parti sans faire cygne
Dans le paysage serein.
On ne sait ce que la mort signe
Dans ce tableau au bord du rien.

 

Fernando Arrabal (Melila, 11 augustus 1932)

 

De Amerikaanse dichter en schrijver Mark Doty werd geboren op 10 augustus 1953 in Maryville, Tennessee. Zie ook alle tags voor Mark Doty op dit blog.

Kleine George


……………………………..blaft naar wat dan ook
niet de wereld is zoals hij die liever kent:
vuilniszakken, steekwagens, zwarte hoeden, wandelstokken
en mutsen, spaden, iemand die een joint rookt
onder het afdak van de Haïtiaanse Evangelicale,
iedereen die – hoe durven ze – een hond uit laat.
George blaft, de gespannen witte komma
van zichzelf gekromd in waakzaamheid.
.…………………………………………………………………..Thuis zweeft hij

in de huislijkheid van het dier: gekruld in de warme
driehoek achter de knieën van een slaper,
wiebelend op zijn rug op de bank, helemaal lillend
en zuchtend, vragend/ontvangend een aai over de buik.
Zorgeloos. Maar buiten de metalen deur
van het appartement, gaat de onhandelbare dag uit
van zijn vage en oneindige vermommingen.
………………………………………………………….Het beste maar blaffen.

Maakt niet uit dat hij nauwelijks groter is
dan een broodrooster; hij gaat te werk alsof hij over
een rechthoek van twee blokken groot regeert, begrensd naar het westen
en naar het oosten door Seventh Avenue en Union Square.
Wat er ook is, het is er met zijn toestemming,
en onder voorbehoud van de straf van zijn weigering
hoewel, wanneer hij zijn wil doet gelden
beeft hij. Was hij maar niet alleen
verantwoordelijk voor het opwekken van verontwaardiging
bij elk voorgevoel van problemen
op West 16th Street, of kon hij maar rechtuit
op de stoep, het rammelende harnas
van zijn geraas afleggen.

Op sommige avonden, als hij de trap oploopt
na onze late wandeling en de bocht neemt naar
de overloop en de kant opdraait
van zijn vaste slaapplaats, zou ik willen dat hij
bezocht werd door een droom van een aardige wereld,
hoe zou blijken dat wat voor dreigende
vreemde dan ook- het aprilgroen van een onbezoedelde
tennisbal vasthoudt? Lieverd, de toekomst zal er toch
absoluut niet op uit zijn om ons te pakken te krijgen?
En als dat wel zo is, zal blaffen niet veel helpen.

Maar helaas, nog niet.
Hij neemt aanstoot, vanmorgen,
aan een stenen beeld sereen in de tuin van een buurman,
en verstijft en fixeert en laat
zijn woeste alarm klinken: verdomme,
Boeddha, maak dat je wegkomt, ga weg!

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Mark Doty (Maryville, 10 augustus 1953)

 

Zie voor nog meer schrijvers ook mijn blog van 11 augustus 2019 en eveneens mijn blog van 11 augustus 2016 en ook mijn blog van 11 augustus 2011 deel 2.

Dolce far niente, Rainer Maria Rilke, Fernando Arrabal, Yoshikawa Eiji, Ernst Stadler, Hugh MacDiarmid, Andre Dubus

Dolce far niente

 

Slapende herder met zijn hond door Filippo Palizzia, ca. 1870


Traum ist Brokat, der vor dir niederfließt.

Traum ist Brokat, der vor dir niederfließt.
Traum ist ein Baum, ein Glanz der geht, ein Laut –
ein Fühlen, das in dir beginnt und schließt ist Traum;
ein Tier das dir ins Auge schaut ist Traum;
ein Engel, welcher dich genießt, ist Traum.
Traum ist das Wort, das sanften Falles in dein Gefühl
fällt wie ein Blütenblatt,
das dir im Haar bleibt: licht, verwirrt und matt –,
hebst du die Hände auf: auch dann kommt Traum,
kommt in sie wie das Fallen eines Balles –;
fast alles träumt –, du aber trägst das alles.

 

Rainer Maria Rilke (4 december 1875 – 29 december 1926)
Borstbeeld van Rilke in Praag, zijn geboorteplaats


De Spaanse schrijver, dichter, dramaturg en cineast Fernando Arrabal werd geboren in Melila, Spaans Marokko op 11 augustus 1932. Zie ook alle tags voor Fernando Arrabal op dit blog.

Uit: Lettre au général Franco (Vertaald door Dominique Sevrain)

« Excellence,

Je vous écris cette lettre avec amour. Sans la plus légère ombre de haine ou de rancœur, il me faut vous dire que vous êtes l’homme qui m’a causé le plus de mal. J’ai grand peur en commençant à vous écrire. Je crains que cette modeste lettre, qui émeut tout mon être, soit trop fragile pour vous atteindre, qu’elle n’arrive pas entre vos mains. Je crois que vous souffrez infiniment. Seul un être qui ressent une telle souffrance peut imposer tant de douleur autour de lui. La douleur règne non seulement sur votre vie d’homme politique et de soldat, mais jusque sur vos distractions. Vous peignez des naufrages, votre jeu favori est de tuer des lapins, des pigeons ou des thons. Dans votre biographie : que de cadavres ! en Afrique, aux Asturies, pendant la guerre civile et l’après-guerre. Toute votre vie couverte par la moisissure du deuil. Je vous imagine cerné de colombes sans pattes, de guirlandes noires, de rêves qui grincent le sang et la mort. Je souhaite que vous vous transformiez, que vous changiez, que vous vous sauviez, oui ; c’est-à-dire que vous soyez heureux, enfin. Que vous renonciez au monde de répression, de haine, de geôle, de bons et de méchants qui présentement vous entourent. Je ne fais pas partie des espagnols qui, par légion, à la fin de la guerre civile, traversèrent les Pyrénées couvertes de neige, comme mon ami Enrique qui avait alors 11 mois. Les ventres secs, l’épouvante à flot cherchaient la cime et fuyaient le fond de la terreur. Que d’héroïsmes anonymes, que de mères à pied portant leurs enfants dans leurs bras. Puis, tout au long de ces années, de ces derniers lustres, combien ce sont exilés ? Combien ont émigré ? Ne voyez en moi aucun orgueil. Je ne me sens en aucune façon supérieure à quiconque et moins qu’à personne à vous. Nous sommes tous les mêmes. Mais il faut écouter cette voix qui vient jusqu’à vous, baignée d’émotions, volant par-dessus la moitié de l’Europe. Ce que je vais vous écrire dans cette lettre, la plupart des hommes d’Espagne pourraient vous le dire si leurs bouches n’étaient pas scellées. C’est ce que disent les poètes en privé. Mais ils ne peuvent proclamer à haute voix le cri de leur cœur : ils risquent la prison. C’est pourquoi tant s’en sont allés. Votre régime est un maillon de plus dans une chaîne d’intolérance commencée en Espagne voilà des siècles. Je voudrais que vous preniez conscience de cette situation et, grâce à cela, que vous ôtiez les baillons et les menottes qui emprisonnent la plupart des espagnols. Tel est le but de ma lettre: vous voir changer. »

 

Fernando Arrabal (Melila, 11 augustus 1932)
Cover Spaanse uitgave

 

De Japanse schrijver Yoshikawa Eiji werd geboren op 11 augustus 1892 in de prefectuur Kanagawa. Zie ook alle tags voor Yoshikawa Eiji op dit blog.

Uit: Taiko (Vertaald door William Scott Wilson)

“Whether in the villages or on the roads, the children were quick to yell this whenever they saw warriors. The general, the mounted samurai, and the common soldiers dragging their feet were all silent, their strong faces set like masks. They did not warn the children about getting too close to the horses, nor did they favor them with so much as a grin. These troops seemed to be part of the army that had withdrawn from Mikawa, and it was clear that the battle had been bitterly fought. Both horses and men were exhausted. Blood-smeared wounded leaned heavily on the shoulders of their comrades. Dried blood glistened, as black as lacquer, on armor and spear shafts. Their sweaty faces were so caked with dust that only their eyes shone through. “Give the horses water,” ordered an officer. The samurai on horseback passed the order along in loud voices. Another order went out to take a rest. The horsemen dismounted, and the foot soldiers stopped dead in their tracks. Breathing sighs of relief, they dropped wordlessly onto the grass. Across the river, Kiyosu Castle looked tiny. One of the samurai was Oda Nobuhide’s younger brother, Yosaburo. He sat on a stool, gazing up at the sky, surrounded by half a dozen silent retainers. Men bound up arm and leg wounds. From the pallor of their faces it was clear they had suffered a great defeat This did not matter to the children. When they saw blood, they themselves became heroes bathed in blood; when they saw the glitter of spears and pikes, they were convinced that the enemy had been annihilated, and they were filled with pride and excitement. “Hachiman! Hachiman! Victory!” When the horses had drunk their fill of water, the children threw flowers at them, too, cheering them on. A samurai standing beside his horse spotted Hiyoshi and called, “Yaemon’s son! How is your mother?” “Who, me?” Hiyoshi walked up to the man and looked straight up at him with his grimy face. With a nod, the man put his hand on Hiyoshi’s sweaty head. The samurai was no more than twenty years old. Thinking this man had just come from battle, and feeling the weight of the hand in its chain-mail gauntlet on his head, Hiyoshi was overwhelmed by a feeling of glory.”

 

Yoshikawa Eiji (11 augustus 1892 – 7 september 1962)
Cover Spaanse uitgave

 

De Duitse dichter Ernst Stadler werd geboren op 11 augustus 1883 in Colmar (Kolmar). Zie ook alle tags voor Ernst Stadler op dit blog.

Beata Beatrix

Dämmerläuten schüttet in den veilchenblauen Abend
weiße Blütenflocken. Kleine Flocken
blank wie Muschelperlen rieseln· tanzen·
schwärmen weich wie dünne blasse Daunen·
wirbelnd· wölkend. Schwere Blütenbäume
streuen goldne Garben. Wilde Gärten
tragen mich in blaue Wundernächte·
große wilde Gärten. Tiefe Beete
schwanken brennend auf· wie Traumgewässer
still und spiegelnd. Silberkähne heben
mich von braunen Uferwiesen
in das Leuchten. Über Scharlachfluten
dunklen Mohns· der rot in Flammensäulen
züngelt· treibt der Nachen. Bleiche Lilien
tropfen schillernd drüberhin wie Wellen.
Düfte aus kristallnen Nächten tauchend·
schlingen wirr und hängen sich ins Haar·
und sie locken . . leise· leise . .
und die grünen klaren Tiefen flimmern . .
Purpurstrahlen schießen . . leise sink ich . .
süß umfängt mich müder Laut von Geigen . .
schwingt· sinkt· gleitende Paläste
funkeln fern. Licht stürzt
über mich. Weit· grün
schwebt ein Glänzen . .

 

Bahnhöfe

Wenn in den Gewölben abendlich die blauen Kugelschalen
Aufdämmern, glänzt ihr Licht in die Nacht hinüber gleich dem Feuer von Signalen.
Wie Lichtoasen ruhen in der stählernen Hut die geschwungenen Hallen
Und warten. Und dann sind sie mit einem Mal von Abenteuer überfallen,
Und alle erzne Kraft ist in ihren riesigen Leib verstaut,
Und der wilde Atem der Maschine, die wie ein Tier auf der Flucht stille steht und um sich schaut,
Und es ist, als ob sich das Schicksal vieler hundert Menschen in ihr erzitterndes Bett ergossen hätte,
Und die Luft ist kriegerisch erfüllt von den Balladen südlicher Meere und grüner Küsten und der großen Städte.
Und dann zieht das Wunder weiter. Und schon ist wieder
Stille und Licht wie ein Sternhimmel aufgegangen,
Aber noch lange halten die aufgeschreckten Wände, wie Muscheln Meergetön, die verklingende Musik eines wilden Abenteuers gefangen.

 

Ernst Stadler (11 augustus 1883 – 30 oktober 1914)

 

De Schotse dichter Hugh MacDiarmid werd geboren op 11 augustus 1892 als Christopher Marray Grieve in Langholm. Zie ook alle tags voor Hugh MacDiarmid op dit blog.

Gairmscoile (Fragment)

II

Wergeland, my warld as thine ‘ca’ canny’ cries,
And daurna lippen to auld Scotland’s virr.
Ah, weel ye kent—as Carlyle quo’ likewise—
Maist folk are thowless fules wha downa stir,
Crouse sumphs that hate nane ‘bies wha’d wauken them.
To them my Pegasus tae’s a crocodile.
Whummelt I tak’ a bobquaw for the lift.
Insteed o’ sangs my mou’ drites eerned phlegm.
… Natheless like thee I stalk on mile by mile,
Howk’n up deid stumps o’ thocht, and saw’in my eident gift.

Ablachs, and scrats, and dorbels o’ a’ kinds
Aye’d drob me wi’ their puir eel-droonin’ minds,
Wee drochlin’ craturs drutling their bit thochts
The dorty bodies! Feech! Nae Sassunuch drings
‘ll daunton me. —Tak’ ye sic things for poets?
Cock-lairds and drotes depert Parnassus noo.
A’e flash o’ wit the lot to drodlich dings.
Rae, Martin, Sutherland—the dowless crew,
I’ll twine the dow’d sheaves o’ their toom-ear’d corn,
Bind them wi’ pity and dally them wi’ scorn.

Lang ha’e they posed as men o’ letters here,
Dounhaddin’ the Doric and keepin’t i’ the draiks,
Drivellin’ and druntin’, wi’ mony a datchie sneer
… But soon we’ll end the haill eggtaggle, fegs!
… The auld volcanoes rummle ‘neath their feet,
And a’ their shoddy lives ‘ll soon be drush,
Danders o’ Hell! They feel th’ unwelcome heat,
The deltit craturs, and their sauls are slush,
For we ha’e faith in Scotland’s hidden poo’ers,
The present’s theirs, but a’ the past and future’s oors.

 

Hugh MacDiarmid (11 augustus 1892 – 9 september 1978)

 

De Amerikaanse schrijver en essayist Andre Dubus werd geboren op 11 augustus 1936 in Lake Charles, Louisiana. Zie ook alle tags voor Andre Dubus op dit blog.

Uit: Dancing After Hours

“Beneath his heart, wings fluttered. He looked at her eyes and the wings paused like a hawk’s, and glided. “You,” he said, and they rushed in his breast, and someplace beneath them he felt the cool plume of a lie. “I want to feel you.” The lie spread upward, but light was in her eyes, and she was standing, was saying softly: “Let’s go.” He stood and put on his coat and hat; she had a black umbrella; she left her newspaper on the counter and he followed her out the door. She opened the umbrella, held it between them, and he stepped under it. His arm touched hers; perhaps it was the first time he had ever touched her. He went with her up the street, away from the river; at the corner she stopped and faced traffic, and watched the red light. He looked at her profile. Suddenly he felt the solidity of the earth beneath his feet. Were gravity and grave rooted in the same word? In that moment, looking at her left eye and its long upturning lashes, her nose and lips, and the curve of her chin, he could have told her they must not do this, that he was a waste of her time, her fertility. Then she turned to him, and her eyes amazed him; he was either lost or found, he could not know which, and he surrendered. The traffic light changed and they crossed the street and she led him down a brick alley between brick shops, then across a courtyard. His life was repeating itself, yet it felt not repetitious but splendid, and filled with grace. He lowered his eyes to rain moving on darkened bricks. God in heaven, he thought, if there is one, bless us. As a boy he was an Episcopalian. Then, with his first wife, he became his flesh and what it earned. Only his love for his children felt more spiritual than carnal. Holding one in his arms, he felt connected with something ancient, even immortal. In the arms of his passionate wife he felt a communion he believed was the supreme earthly joy. It had ended and he had found it again with other wives and other women, and always its ending had flung him into a dark pit of finitude, whose walls seeped despair as palpable as the rain he walked in now, after too many years. Doreen’s kiss dispelled those years. She gave it to him just across the threshold of her apartment, and he marveled at the resilience of nature. So many kisses in his lifetime, yet here he was, as though kissed for the first time on a front porch in summer in Dayton, Ohio. Oh plenitude, oh spring rain, and new love. He did not see the apartment: it was objects and shadows they moved through. Her unmade bed was box springs and a mattress on the floor, and quickly they were in it, his hat and clothes on the carpet with hers. He did not want it to end; he made love to her with his lips, his hands, his tongue. The muscles of her arms and stomach and legs were hard, her touch and voice soft; he spoke her name, he called her “sweet,” he called her “my lovely,” he perspired, and once from his stomach came a liquid moan of hunger.”

 

Andre Dubus (11 augustus 1936 –  24 februari 1999)
Cover

 

Zie voor nog meer schrijvers ook mijn blog van 11 augustus 2016 en ook mijn blog van 11 augustus 2011 deel 2.

Dolce far niente, Remco Campert, Fernando Arrabal, Yoshikawa Eiji, Ernst Stadler, Hugh MacDiarmid, Andre Dubus

Dolce far niente

 


Leidseplein, Amsterdam door Wim Streep, 2014

 

Uit: De zwerftocht van Remco Campert (Ons Amsterdam, redactie Jojanneke Claassen en Jochem Brouwer)

“Een groot deel van de oorlog woonde ik in Epe op de Veluwe, maar in 1945 was ik weer terug in de Huidekoperstraat 23, terug in Amsterdam. Ik ben van die stad gaan houden, het is echt mijn stad geworden, al is er één ding dat ik wel altijd gemist heb: de zee. Je kon wel naar zee, natuurlijk. Dan ging je met de blauwe tram. Waar nu Athenaeum Nieuwscentrum is, op de hoek van de Spuistraat en het Spui, was het beginpunt van de tram naar Zandvoort. Maar de zee zoals in Den Haag onder bereik, nee.
Ik werd verliefd op Freddy Rutgers, een Wassenaars meisje dat aan de tekenacademie studeerde, en dat was voor mij het moment om het huis uit te gaan. Bij Bert Schierbeek, die ik uit de dichterskringen van Reijnders en Eylders op het Leidseplein kende, konden we een kamer krijgen in zijn huis, Van Eeghenlaan 7. In die tijd was zoiets niet gepast, maar Bert was zeer ruim en zeer behulpzaam. Ook mijn moeder deed er niet echt moeilijk over en ten slotte zijn Freddy en ik ook netjes getrouwd. We woonden in de Van Eeghenlaan en zaten veelvuldig in Parijs tot we in 1952 een verdieping in de Kerkstraat konden krijgen.
Op nummer 15, vlakbij de Leidsegracht, kregen we een benedenverdieping met een souterrain dat helemaal volgestouwd zat. Onze huisbaas woonde boven ons, een reusachtige aardappelboer met handen als kolenschoppen. Zulke grote handen had ik nog nooit gezien. En heb ik sindsdien ook niet meer gezien. Het was een aardige man met een pet. Geen Amsterdammer, hij kwam geloof ik uit Nood-Holland. Onze woonkamer was vrij behoorlijk, wel laag, en daarachter hadden we een klein keukentje met een wc in de hoek, waarvan de deur niet dicht kon als je erin ging. Dan was er nog een piepklein binnenplaatsje. Aan de straatkant hadden we een klein voorkamertje, wat mijn werkkamer was. In die tijd werkte het GEB nog met munten voor gas en licht. Munten die je bij de melkboer kon kopen. Als het licht plotseling uitging, stopte je een munt in de meter en dan liep het zaakje weer.”

 
Remco Campert (Den Haag, 28 juli 1929)
De Prinsessegracht in Den Haag, 1930

 

De Spaanse schrijver, dichter, dramaturg en cineast Fernando Arrabal werd geboren in Melila, Spaans Marokko op 11 augustus 1932. Zie ook alle tags voor Fernando Arrabal op dit blog.

Je te salue démente !

Je te salue démente !

Etrangement parée pour le bal de l’asile
Tu désires voler sur les rochers du sort
Alors que les furies sont devenues patientes
Grace aux nouveaux psychiatres, ces bergers de la haine

Je te salue démente !

Au centre du désert sans baisers, ni caresses
Des sectes aux gourous feignant la différence
Se disputent l’opium pour asservir l’enfant
Que parfume le sang versé par l’innocence.

Je te salue démente !

Tout enfant est un fou, le fou n’est qu’un enfant
Quand sa tête repose sur le divan de plumes.
Les Diafoirus entre eux, très fiers, se congratulent
Bercés par le roulis des certitudes molles.

Je te salue démente !

Toute damassée de portes sans issues ni secours
Tu nous tiens par la fête et surtout par l’étrange.
Phantasmes et fantômes sont venus d’ici-bas.
Ta cervelle te regarde et ne te connaît plus

Je te salue démente !

Tu galopes, inconsciente, en chevauchant Sigmund
Ou ses disciples creux, sans école buissonnière.
Héritières du carcan, purgées de tout amour
Leurs têtes vont sombrant dans la norme grégaire.

Je te salue démente !

Murés dans le cachot de ton retranchement
Tu distilles l’ennui, goutte à goutte, du temps
Craignant de naufrager sur ton sommet flottant
Cernés par des rancoeurs fatalement exactes

Je te salue démente !

Planant sur un déluge à peine universel,
Au cœur de ton chagrin tu triomphes, ignorant
Le déploiement d’étoiles dans ton sillage noir :
La vierge, la vivace, la belle apocalypse.

Je te salue démente !


Fernando Arrabal (Melila, 11 augustus 1932)

 

De Japanse schrijver Yoshikawa Eiji werd geboren op 11 augustus 1892 in de prefectuur Kanagawa. Zie ook alle tags voor Yoshikawa Eiji op dit blog.

Uit: Taiko (Vertaald door William Scott Wilson)

“Thus chastened, Ofuku could say nothing. He lost courage and bit his nails. Although he was only a child, being called an ingrate made him feel much worse than being called a spineless jellyfish. The others looked away, their attention shifting from honey bees to a cloud of yellow dust rising at the far end of the fields. “Look, an army!” cried one of the boys. “Samurai!” said another. “They’ve come back from battle.” The children waved and cheered. The lord of Owari, Oda Nobuhide, and his neighbor, Imagawa Yoshimoto, were bitter enemies, a situation that led to constant skirmishing along their common border. One year, Imagawa troops crossed the border, set fire to the villages, and trampled the crops. The Oda troops rushed out of the castles of Nagoya and Kiyosu and routed the enemy, cutting them down to the last man. When the following winter came, both food and shelter were lacking, but the people did not reproach their lord. If they starved, they starved; if they were cold, they were cold. In fact, contrary to Yoshimoto’s expectations, their hardships only served to harden their hostility toward him.
The children had seen and heard about such things from the time they were born. When they saw their lord’s troops, it was as if they were seeing themselves. It was in their blood, and nothing excited them more than the sight of men-at-arms. “Let’s go see!” The boys headed toward the soldiers, breaking into a run, except for Ofuku and Hiyoshi, who were still glaring at one another. The weak-spirited Ofuku wanted to run off with the others, but he was held by Hiyoshi’s stare. “I’m sorry.” Ofuku nervously approached Hiyoshi’s side and put his hand on his shoulder. “I’m sorry, all right?” Hiyoshi flushed angrily and jerked away his shoulder, but seeing Ofuku on the brink of tears, he softened. “It’s just because you ganged up with the others and said bad things about me,” he reproached him. “When they tease you, they always call you names, like ’the Chinese kid.’ But have I ever made fun of you?” “No.” “Even a Chinese kid, when he becomes a member of our gang, is one of us. That’s what I always say, right?” “Yeah.” Ofuku rubbed his eyes. Mud dissolved in his tears, making little splotches around his eyes. “Dummy’ It’s because you cry that they call you ’the Chinese kid.’ Come on, let’s go see the warriors. If we don’t hurry, they’ll be gone.” Taking Ofuku by the hand, Hiyoshi ran after the others. War-horses and banners loomed out of the dust. There were some twenty mounted samurai and two hundred foot soldiers. Trailing behind was a motley group of bearers: pike, spear, and bow carriers. Cutting across the Inaba Plain from the Atsuta Road, they began to climb the embankment of the Shonai River. The children outstripped the horses and scampered up the embankment. Eyes gleaming, Hiyoshi, Ofuku, Ni’o, and the other snotty-nosed kids picked roses and violets and other wildflowers and threw them in the air, all the time yelling at the top of their voices, “Hachiman! Hachiman!” invoking the god of war, and, “Victory for our valiant, glorious warriors!”

 
Yoshikawa Eiji (11 augustus 1892 – 7 september 1962)
Cover

 

De Duitse dichter Ernst Stadler werd geboren op 11 augustus 1883 in Colmar (Kolmar). Zie ook alle tags voor Ernst Stadler op dit blog.

Ballhaus

Farbe prallt in Farbe wie die Strahlen von Fontänen, die ihr Feuer ineinanderschießen,

Im Geflitter hochgeraffter Röcke und dem Bausch der bunten Sommerblusen. Rings von allen Wänden, hundertfältig

Ausgeteilt, strömt Licht. Die Flammen, die sich zuckend in den Wirbel gießen,

Stehen, höher, eingesammelt, in den goldgefaßten Spiegeln, fremd und hinterhältig,

Wie erstarrt und Regung doch in grenzenlose Tiefen weiterleitend, Leben, abgelöst und fern und wieder eins und einig mit den Paaren,

Die im Bann der immer gleichen Melodien, engverschmiegt, mit losgelassnen Gliedern schreitend,

Durcheinanderquirlen: Frauen, die geschminkten Wangen rot behaucht, mit halb gelösten Haaren,

Taumelnd, nur die Augen ganz im Grund ein wenig matt, die in das Dunkel leerer Stunden laden,

Während ihre Körper sich im Takt unkeuscher Gesten ineinanderneigen,

Ernsthaft und voll Andacht: und sie tanzen, gläubig blickend, die Balladen

Müd gebrannter Herzen, lüstern und verspielt, und vom Geplärr der Geigen

Wie von einer zähen lauen Flut umschwemmt. Zuweilen kreischt ein Schrei. Ein Lachen gellt. Die Schwebe,

In der die Paare, unsichtbar gehalten, schaukeln, schwankt. Doch immer, wie in traumhaft irrem Schwung

Schnurrt der Rhythmus weiter durch den überhitzten Saal . . . Daß nur kein Windzug jetzt die roten Samtportieren hebe,

Hinter denen schon der Morgen wartet, grau, hager, fahl . . . bereit, in kaltem Sprung,

Die Brüstung übergreifend, ins Parkett zu gleiten, daß die heißgetanzten Reihen jählings stocken, Traum und Tanz zerbricht,

Und während noch die Walzerweise sinnlos leiernd weitertönt,

Tag einströmt und die dicke Luft von Schweiß, Parfum und umgegossnem Wein zerreißt, und durch das harte Licht,

Fernher rollend, ehern, stark und klar, das Arbeitslied der großen Stadt durch plötzlich aufgerissene Fenster dröhnt.

 
Ernst Stadler (11 augustus 1883 – 30 oktober 1914)
Cover

 

De Schotse dichter Hugh MacDiarmid werd geboren op 11 augustus 1892 als Christopher Marray Grieve in Langholm. Zie ook alle tags voor Hugh MacDiarmid op dit blog.

Gairmscoile (Fragment)

I
Wergeland, I mind o’ thee—for thy bluid tae
Kent the rouch dirl o’ an auld Scots strain,
—A dour dark burn that has its ain wild say
Thro’ a’ the thrang bricht babble o’ Earth’s flood.
Behold, thwart my ramballiach life again,
What thrawn and roothewn dreams, royat and rude,
Reek forth—a foray dowless herts condemn—
While chance wi’ rungs o’ sang or silence renshels them.

(A foray frae the past—and future tae
Sin Time’s a blindness we’ll thraw aff some day!)
… On the rumgunshoch sides o’ hills forgotten
Life hears beasts rowtin’ that it deemed extinct,
And, sudden, on the hapless cities linked
In canny civilisation’s canty dance
Poor herds o’ heich-skeich monsters, misbegotten,
… Streets clear afore the scarmoch advance:
Frae every winnock skimmerin’ een keek oot
To see what sic camsteerie cast-offs are aboot.

Cast-offs?—But wha mak’s life a means to ony end?
This sterves and that stuff’s fu’, scraps this and succours that?
The best survive there’s nane but fules contend.
Na! Ilka daith is but a santit need.
… Lo! what bricht flames o’ beauty are lit at
The unco’ een o’ lives that Life thocht deid
Till winnock efter winnock kindles wi’ a sense
O’ gain and glee—as gin a mair intense
Starn nor the sun had risen in wha’s licht
Mankind and beasts anew, wi’ gusto, see their plicht.

Mony’s the auld hauf-human cry I ken
Fa’s like a revelation on the herts o’ men
As tho’ the graves were split and the first man
Grippit the latest wi’ a freendly han’
… And there’s forgotten shibboleths o’ the Scots
Ha’e keys to senses lockit to us yet
—Coorse words that shamble thro’ oor minds like stots,
Syne turn on’s muckle een wi’ doonsin’ emerauds lit.

I hear nae ‘hee-haw’ but I mind the day
A’e donkey strunted doon a palm-strewn way
As Chesterton has sung; nae wee click-clack
O’ hoofs but to my hert at aince comes back
Jammes’ Prayer to Gang to Heaven wi’ the Asses;
And shambles-ward nae cattle-beast e’er passes
But I mind hoo the saft een o’ the kine
Lichted Christ’s craidle wi’ their canny shine.

Hee-Haw! Click-Clack! And Cock-a-doodle-doo!
—Wull Gabriel in Esperanto cry
Or a’ the warld’s undeemis jargons try?
It’s soon’, no’ sense, that faddoms the herts o’ men,
And by my sangs the rouch auld Scots I ken
E’en herts that ha’e nae Scots’ll dirl richt thro’
As nocht else could—for here’s a language rings
Wi’ datchie sesames, and names for nameless things.


Hugh MacDiarmid (11 augustus 1892 – 9 september 1978)
Poets’ Pub door Alexander Moffat, 1980. Hugh MacDiarmid zittend in het blauwe pak.

 

De Amerikaanse schrijver en essayist Andre Dubus werd geboren op 11 augustus 1936 in Lake Charles, Louisiana. Zie ook alle tags voor Andre Dubus op dit blog.

Uit: Dancing After Hours

“But he had no coffee, and he put on his raincoat and a felt hat turned the smile to him and said: “Well. What brings you out in the rain?” He took off his hat and placed it on the counter and was about to say he was going to buy coffee, but he looked at Doreen’s blue eyes and said: “I woke to the sound of rain. It was the first thing I smelled.” From behind her a young waitress approached and he signaled with thumb and forefinger as if gripping a cup. “Some was splashing through the screen, onto the windowsill. I didn’t close the window. I wanted to write about rain, but I was out of coffee.” He was unbuttoning his coat, removing his aims from its sleeves. “I’ve been writing things. I wanted to write its smell and sound. Its feel in April.” He let his coat fall to the back of his stool. The waitress brought his coffee, and he stopped talking to pay. She was a young brunette wearing glasses, probably a year out of high school and waiting, happily enough, it seemed, for something to happen. He looked at Doreen’s eyes: “It would be a separate section; the rain. Coming right after something I wrote yesterday about William James. He said that fear doesn’t cause running away. Running away causes fear. So if you hold your ground, you’ll be brave. And that sadness doesn’t cause crying. Crying makes us sad. So we should act the way we want to feel. And he said if that doesn’t work, nothing else will anyway.” Then he blushed. “He was a philosopher. I’ve been reading all kinds of things.” “Does it work?” “What?” “Acting the way you want to feel.” “Sometimes.” He looked away from her, stirred sugar and cream into his cup. Still he felt her eyes. “What is it you want to feel?”


Andre Dubus (11 augustus 1936 –  24 februari 1999)

 

Zie voor nog meer schrijvers ook mijn blog van 11 augustus 2016 en ook mijn blog van 11 augustus 2011 deel 2.

Dolce far niente, Remco Campert, Hugh MacDiarmid, Ernst Stadler, Yoshikawa Eiji, Fernando Arrabal, Andre Dubus

Dolce far niente

 

 
Het Weteringcircuit in Amsterdam

 

Uit: De zwerftocht van Remco Campert (Ons Amsterdam, redactie Jojanneke Claassen en Jochem Brouwer)

“De AJP- puddingfabriek in de Huidekoperstraat, een van die twee straatjes langs Alhambra en uitkomend op de Nicolaas Witsenkade, lag tegenover ons huis op nummer 23. Als ik op mijn twaalfde, denk ik, tussen de middag uit school kwam, zaten de meisjes uit de fabriek altijd op onze stoep te zonnen. Van die brutale meiden met witte mutsjes en witte jassen. En daar moest ik dan tussendoor stappen. Voor de hoek was ik al bang en kwam ik de hoek om, dan zag ik… ja hoor. Mijn moeder had een engagement in Amsterdam en in verband daarmee verliet ik Den Haag, waar ik op 28 juli 1929 ben geboren. We woonden boven een oude paardenstal, die als fietsenstalling werd gebruikt en waar de NSB eenmaal per week liederen kwam zingen, maar het was een fijn buurtje. Schaatsen op de Nicolaas Witsenkade – daar heb ik nog een gedicht over gemaakt; dat ik samen met mijn vriendje een briefje van ƒ 25 op het ijs vind. En dan had je de resten van het Paleis van Volksvlijt op het Frederiksplein, waar de prachtige galerij nog van over was.
Ik heb even op het Frederiksplein op school gezeten, maar dat was echt heel kort. Daarna kwam het Amsterdams Lyceum op het Valeriusplein. Over de Weteringschans liep ik naar lijn 16 op het Weteringcircuit, die me keurig voor school afzette – áls ik instapte. Ik spijbelde nogal. Dan liep ik over de Weteringschans, twijfelend of ik wel of niet. Vaak sloeg ik resoluut rechtsaf, richting binnenstad.
Vooral de laatste maanden ging ik nauwelijks meer. Ik vond die school verschrikkelijk, helemaal toen ze me een klas terugzetten. Ik had er goeie vrienden, zoals Rudy Kousbroek, met wie ik in het Lyceum Café (op de hoek Okeghemstraat, het is nu een restaurant) rondhing. Niet voor pils of zo, want daar waren we nog niet aan toe. Voor de schoolkrant Halo, waar we aan meewerkten. Maar dat hele onderwijs… ik heb het examen niet eens gedaan. Ik heb me op school nooit op mijn gemak gevoeld”

 
Remco Campert (Den Haag, 28 juli 1929)
Remco Campert met zijn moeder in het Haagse Bos

Lees verder “Dolce far niente, Remco Campert, Hugh MacDiarmid, Ernst Stadler, Yoshikawa Eiji, Fernando Arrabal, Andre Dubus”

Dolce far niente, Max Dauthendey, Hugh MacDiarmid, Ernst Stadler, Yoshikawa Eiji, Fernando Arrabal, Andre Dubus, Alex Haley

Dolce far niente

 

 
Regenstimmung door Otto Modersohn, 1884

 

Regen

Da draußen regnet es weit und breit.
Es regnet graugraue Verlassenheit.
Es plaudern tausend flüsternde Zungen.
Es regnet tausend Erinnerungen.
Der Regen Geschichten ums Fenster rauscht.
Die Seele gern dem Regen lauscht.

Der Regen hält dich im Haus gefangen.
Die Seele ist hinter ihm hergegangen.
Die Insichgekehrte ist still erwacht,
Im Regen sie weiteste Wege macht.
Du sitzt mit stummem Gesicht am Fenster,
Empfängst den Besuch der Regengespenster.

 

 
Max Dauthendey (25 juli 1867 – 29 augustus 1918)
Würzburg. De Alte Mainbrücke in de regen. Max Dauthendey werd geboren in Würzburg.

Lees verder “Dolce far niente, Max Dauthendey, Hugh MacDiarmid, Ernst Stadler, Yoshikawa Eiji, Fernando Arrabal, Andre Dubus, Alex Haley”

Hugh MacDiarmid, Ernst Stadler, Yoshikawa Eiji, Fernando Arrabal, Andre Dubus, Alex Haley

De Schotse dichter Hugh MacDiarmid werd geboren op 11 augustus 1892 als Christopher Marray Grieve in Langholm. Zie ook alle tags voor Hugh MacDiarmid op dit blog.

Stony Limits (Fragment)
(In Memoriam: Charles Doughty, 1843-1926)

Under no hanging heaven-rooted tree,
Though full of mammuks’ nests,
Bone of old Britain we bury thee
But heeding your unspoken hests
Naught not coeval with the Earth
And indispensable till its end
With what whom you despised may deem the dearth
Of your last resting-place dare blend.
Where nature is content with little so are you
So be it the little to which all else is due.

Nor in vain mimicry of the powers
That lifted up the mountains shall we raise
A stone less of nature’s shaping than of ours
To mark the unfrequented place.
You were not filial to all else
Save to the Dust, the mother of all men,
And where you lie no other sign needs tells
(Unless a gaunt shape resembles you again
In some momentary effect of light on rock)
But your family likeness to all her stock.

Flowers may be strewn upon the grave
Of easy come easy go.
Fitly only some earthquake or tidal wave
O’er you its red rose or its white may throw
But naught else smaller than darkness and light
—Both here, though of no man’s bringing!—
And as any past time had been in your sight
Were you now from your bed upspringing,
Now or a billion years hence, you would see
Scant difference, eyed like eternity.

 
Hugh MacDiarmid (11 augustus 1892 – 9 september 1978)
Portret door Charles Pulsford, ca. 1975

Lees verder “Hugh MacDiarmid, Ernst Stadler, Yoshikawa Eiji, Fernando Arrabal, Andre Dubus, Alex Haley”

Ernst Stadler, Hugh MacDiarmid, Yoshikawa Eiji, Fernando Arrabal, Andre Dubus

De Duitse dichter Ernst Stadler werd geboren op 11 augustus 1883 in Colmar (Kolmar). Zie ook alle tags voor Ernst Stadler op dit blog.

Sommer

Mein Herz steht bis zum Hals in gelbem Erntelicht wie unter Sommerhimmeln schnittbereites Land.
Bald läutet durch die Ebenen Sichelsang: mein Blut lauscht tief mit Glück gesättigtin den Mittagsbrand.
Kornkammern meines Lebens, lang verödet, alle eure Tore sollen nun wie Schleusenflügeloffen stehn,
Über euern Grund wird wie Meer die goldne Flut der Garben gehn.

 

Die Rosen im Garten

Die Rosen im Garten blühn zum zweiten Mal. Täglich schießen sie in dicken Bündeln
In die Sonne. Aber die schwelgerische Zartheit ist dahin,
Mit der ihr erstes Blühen sich im Hof des weiß und roten Sternenfeuers wiegte.
Sie springen gieriger, wie aus aufgerissenen Adern strömend,
Über das heftig aufgeschwellte Fleisch der Blätter.
Ihr wildes Blühen ist wie Todesröcheln,
Das der vergehende Sommer in das ungewisse Licht des Herbstes trägt.

 

Weinlese

Die Stöcke hängen vollgepackt mit Frucht. Geruch von Reben
Ist über Hügelwege ausgeschüttet. Bütten stauen sich auf Wagen.
Man sieht die Erntenden, wie sie, die Tücher vor der braunen
Spätjahrsonne übern Kopf geschlagen,
Sich niederbücken und die Körbe an die strotzendgoldnen Euter heben.

Das Städtchen unten ist geschäftig. Scharen reihenweis gestellter,
Beteerter Fässer harren schon, die neue Last zu fassen.
Bald klingt Gestampfe festlich über alle Gassen,
Bald trieft und schwillt von gelbem Safte jede Kelter.

 
Ernst Stadler (11 augustus 1883 – 30 oktober 1914)

Lees verder “Ernst Stadler, Hugh MacDiarmid, Yoshikawa Eiji, Fernando Arrabal, Andre Dubus”

Ernst Stadler, Hugh MacDiarmid, Yoshikawa Eiji, Fernando Arrabal

De Duitse dichter Ernst Stadler werd geboren op 11 augustus 1883 in Colmar (Kolmar). Zie ook mijn blog van 11 augustus 2007 en ook mijn blog van 11 augustus 2008 en ook mijn blog van 11 augustus 2009 en ook mijn blog van 11 augustus 2010.

 


Aus der Dämmerung

 

In Kapellen mit schrägen Gewölben· zerfallnen Verließen

und Scheiben flammrot wie Mohn und wie Perlen grün

und Marmoraltären über verwitterten Fliesen

sah ich die Nächte wie goldne Gewässer verblühn:

 

der schlaffe Rauch zerstäubt aus geschwungnen Fialen

hing noch wie Nebel schwankend in starrender Luft·

auf Scharlachgewirken die bernsteinschillernden Schalen

schwammen wie Meergrundwunder im bläulichen Duft.

 

In dämmrigen Nischen die alten süßen Madonnen

lächelten müd und wonnig aus goldrundem Schein.

Rieselnde Träume hielten mich rankend umsponnen·

säuselnde Lieder sangen mich selig ein.

 

Des wirbelnden Frühlings leise girrendes Locken·

der Sommernächte Duftrausch weckte mich nicht:

Blaß aus Fernen läuteten weiße Glocken . .

Grün aus Kuppeln sickerte goldiges Licht . .

 

 

 

Die Rosen im Garten

 

Die Rosen im Garten blühn zum zweiten Mal. Täglich schießen sie in dicken Bündeln

In die Sonne. Aber die schwelgerische Zartheit ist dahin,

Mit der ihr erstes Blühen sich im Hof des weiß und roten Sternenfeuers wiegte.

Sie springen gieriger, wie aus aufgerissenen Adern strömend,

Über das heftig aufgeschwellte Fleisch der Blätter.

Ihr wildes Blühen ist wie Todesröcheln,

Das der vergehende Sommer in das ungewisse Licht des Herbstes trägt.

 

 

 

Fluß im Abend

 

Der Abend läuft den lauen Fluß hinunter,

Gewittersonne übersprengt die Ufersenkung bunter.

Es hat geregnet. Alle Blätter dampfen Feuchte.

Die Weidenwildnis streckt mit hellen Tümpeln sich ins witternde Geleuchte.

Weiße Nebel sich ins Abendglänzen schwingen.

Unterm seichten Fließen dumpf und schrill die mitgezognen Kiesel klingen.

Die Pappeln stehn im Licht, traumgroße Kerzen dick mit gelbem Honigseimbeträuft –

Mir ist, als ob mein tiefstes Glück durch grüne Ufer in den brennenden Gewitterabendläuft.

 



Ernst Stadler (11 augustus 1883 – 30 oktober 1914)

Colmar

Lees verder “Ernst Stadler, Hugh MacDiarmid, Yoshikawa Eiji, Fernando Arrabal”

Fernando Arrabal, Ernst Stadler, Hugh MacDiarmid, Yoshikawa Eiji, Alex Haley, Andre Dubus, Enid Blyton, Karl Hoche

De Spaanse schrijver, dichter, dramaturg en cineast Fernando Arrabal werd geboren in Melila, Spaans Marokko op 11 augustus 1932. Zie ook mijn blog van 11 augustus 2007 en ook mijn blog van 11 augustus 2008 en ook mijn blog van 11 augustus 2009.

Uit: The Burial of the Sardine (Vertaald door Patrick Bowles)

„XXVIII

Lis came in wearing a blue dress. So I went and hid behind the wardrobe and put on my yellow suit.
I asked her if I might place one hand on her neck when I spoke to her and the other on her hair. And she said, ‘Yes.’
Since her breasts were bare I laid white roses on her bosom but I noticed that like all flowers they smelled bad. So I asked her if she’d prefer to watch me draw a goat on the wall. She smiled and I smiled.
I went over to the wall to draw her a goat. But it was a green horse that took shape beneath my fingers. And she smiled. And I didn’t smile, but later on I smiled.
Then I drew a blue fish, then a red cockerel. And I asked her if I might place one hand on her neck when I spoke to her and the other on her hair. She said, ‘Yes.’
She said, ‘Yes,’ or she smiled or she kept silent. And as for me, I spoke to her with one hand on her hair and the other on her neck.

 

XXXII

When Lis arrived I closed the window and I didn’t climb onto the wardrobe.
Lis came to see me from time to time and brought me insects with their bodies pierced with a pin: wasps and scarabs and ants, and I fixed them to the head of my bed.
Lis came alone. I asked her why she didn’t stay in my room all the time. And she didn’t reply. I told her that I could show her many things Altagora had taught me or else I could draw on the wall. She didn’t reply, but she smiled“.

arabal
Fernando Arrabal (Melila, 11 augustus 1932)

 

De Duitse dichter Ernst Stadler werd geboren op 11 augustus 1883 in Colmar (Kolmar). Zie ook mijn blog van 11 augustus 2007 en ook mijn blog van 11 augustus 2008 en ook mijn blog van 11 augustus 2009.

Der Spruch

In einem alten Buche
stieß ich auf ein Wort,
Das traf mich wie ein Schlag
und brennt durch meine Tage fort:
Und wenn ich mich an
trübe Lust vergebe,
Schein, Lug und Spiel zu mir
anstatt des Wesens hebe,
Wenn ich gefällig mich
mit raschem Sinn belüge,
Als wäre Dunkles klar, als wenn nicht Leben
tausend wild verschlossne Tore trüge,
Und Worte wiederspreche,
deren Weite nie ich ausgefühlt,
Und Dinge fasse,
deren Sein mich niemals aufgewühlt,
Wenn mich vollkommner Traum
mit Sammethänden streicht,
Und Tag und Wirklichkeit
von mir entweicht,
Der Welt entfremdet,
fremd dem tiefsten Ich,
Dann steht das Wort mir auf:
Mensch, werde wesentlich!

 

Form ist Wollust

Form und Riegel mussten erst zerspringen,
Welt durch aufgeschlossene Röhren dringen;
Form ist Wollust, Friede, himmlisches Genügen,
Doch mich reißt es, Ackerschollen umzupflügen.
Form will mich verschnüren und verengen,
Doch ich will mein Sein in alle Weiten drängen –
Form ist klare Härte ohn` Erbarmen,
Doch mich treibt es zu den Dumpfen, zu den Armen,
Und in grenzenlosem Michverschenken
Will mich Leben mit Erfüllung tränken.

stadler
Ernst Stadler (11 augustus 1883 – 30 oktober 1914)
Colmar

 

De Schotse dichter Hugh MacDiarmid werd geboren op 11 augustus 1892 als Christopher Marray Grieve in Langholm. Zie ook mijn blog van 11 augustus 2007 en ook mijn blog van 11 augustus 2008 en ook mijn blog van 11 augustus 2009.

Water Music (Fragment)

(To William and Flora Johnstone)

Wheesht, wheesht, Joyce, and let me hear
Nae Anna Livvy’s lilt,
But Wauchope, Esk, and Ewes again,
Each wi’ its ain rhythms till’t.

I
Archin’ here and arrachin there,
Allevolie or allemand,
Whiles appliable, whiles areird,
The polysemous poem’s planned.

Lively, louch, atweesh, atween,
Auchimuty or aspate,
Threidin’ through the averins
Or bightsom in the aftergait.

Or barmybrained or barritchfu’,
Or rinnin’ like an attercap,
Or shinin’ like an Atchison,
Wi’ a blare or wi’ a blawp.

They ken a’ that opens and steeks,
Frae Fiddleton Bar to Callister Ha’,
And roon aboot for twenty miles,
They bead and bell and swaw.

Brent on or boutgate or beshacht,
Bellwaverin’ or borne-heid,
They mimp and primp, or bick and birr,
Dilly-dally or show speed.

Brade-up or sclafferin’, rouchled, sleek,
Abstraklous or austerne,
In belths below the brae-hags
And bebbles in the fern.

Bracken, blaeberries, and heather
Ken their amplefeysts and toves,
Here gangs ane wi’ aiglets jinglin’,
Through a gowl anither goves.

macdiarmid
Hugh MacDiarmid (11 augustus 1892 – 9 september 1978)

 

De Japanse schrijver Yoshikawa Eiji werd geboren op 11 augustus 1892. Zie ook mijn blog van 11 augustus 2007 en ook mijn blog van 11 augustus 2008 en ook mijn blog van 11 augustus 2009.

Uit: Musashi Vertaald door Werner Peterich)

“Das Glöckchen

Takezo lag unter den Toten. Unter Tausenden von Toten. Auch er sah aus wie einer der leblosen Gefallenen um ihn herum. Er versuchte, den Kopf zu heben, gab jedoch schon wenige Fingerbreit über dem Boden auf. Nie war er sich so schwach vorgekommen. Ich muß eine ganze Weile bewußtlos gewesen sein, dachte er. Er ahnte dunkel, daß er verwundet war. Zwei Kugeln steckten in seinem Oberschenkel.

Tiefhängende, dunkle Wolken schoben sich unheilverheißend ineinander. Während der vergangenen Nacht, irgendwann zwischen Mitternacht und Morgengrauen, hatte ein alle Sicht auslöschender Regen die Ebene von Sekigahara aufgeweicht. Jetzt war es Nachmittag, und man schrieb den fünfzehnten Tag des neunten Monats im Jahre sechzehnhundert. Obwohl der Wirbelsturm vorübergezogen war, prasselten immer wieder neue Regenschauer auf die Leichen und auf Takezo. Seine Seite hatte verloren; so viel immerhin war ihm klar. Kobayakawa Hideaki, dem Vernehmen nach ein Verbündeter, hatte insgeheim auf Seiten der Ost-Armee gestanden; als er bei Morgengrauen plötzlich gegen Ishida Mitsunaris Truppen vorging, wendete sich das Kriegsglück. Nachdem er dann auch noch die Armeen der anderen Befehlshaber – Ukita, Shimazu und Konishi – angriff, war die Niederlage der West-Armee besiegelt. Die Kämpfe hatten noch nicht einmal einen halben Tag gedauert, und schon war die Frage, wer fürderhin das Land regieren würde, entschieden: Tokugawa leyasu, der mächtige Daimyo von Edo.

Bilder seiner Schwester und der alten Dorfbewohner zogen vor Takezos innerem Auge vorüber. Plötzlich hob eine der Leichen in seiner Nähe den Kopf. “Takezo?”

Die Bilderflut vor seinem inneren Auge riß ab. Er drehte den Kopf. Die Stimme gehörte seinem besten Freund. “Matahachi, bist du’s?” “Takezo! Lebst du wirklich?”

“Ja, ich lebe!” schrie er plötzlich in einem Ausbruch freudiger Erregtheit. “Und du? Paß auf, daß auch du nicht stirbst. Untersteh dich!”

eiji
Yoshikawa Eiji (11 augustus 1892 – 7 september 1962)

 

De Amerikaanse schrijver Alexander Palmer Haley werd geboren in Ithaca (New York) op 11 augustus 1921. Zie ook mijn blog van 11 augustus 2009.

Uit: Roots

 „By ancient custom, for the next seven days, there was but a single task with which Omoro would seriously occupy himself: the selection of a name for his firstborn son. It would have to be a name rich with history and with promise, for the people of his tribe-the Mandinkas-believed that a child would develop seven of the characteristics of whomever or whatever he was named for.

On behalf of himself and Binta, during this week of thinking, Omoro visited every household in Juffure, and invited each family to the naming ceremony of the newborn child, traditionally on the eighth day of his life. On that day, like his father and his father’s father, this new son would become a member of the tribe.

When the eighth day arrived, the villagers gathered in the early morning before the hut of Omoro and Binta. On their heads, the women of both families brought calabash containers of ceremonial sour milk and sweet munko cakes of pounded rice and honey. Karamo Silla, the jaliba of the village, was there with his tan-tang drums; and the alimamo, and the arafang, Brima Cesay, who would some day be the child’s teacher; and also Omoro’s two brothers, Janneh and Saloum, who had journeyed from far away to attend the ceremony when the drumtalk news of their nephew’s birth had reached them.

As Binta proudly held her new infant, a small patch of his first hair was shaved off, as was always done on this day, and all of the women exclaimed at how well formed the baby was. Then they quieted as the jaliba began to beat his drums. The alimamo said a prayer over the calabashes of sour milk and munko cakes, and as he prayed, each guest touched a calabash brim with his or her right hand, as a gesture of respect for the food. Then the alimamo turned to pray over the infant, entreating Allah to grant him long life, success in bringing credit and pride and many children to his family, to his village, to his tribe-and, finally, the strength and the spirit to deserve and to bring honor to the name he was about to receive.“

Haley
Alex Haley (11 augustus 1921 – 10 februari 1992)
Cover van Time, 14 februari 1977

 

De Amerikaanse schrijver en essayist Andre Dubus werd geboren op 11 augustus 1936 in Lake Charles, Louisiana. Zie ook mijn blog van 11 augustus 2009.

Uit: Killings

„On the August morning when Matt Fowler buried his youngest son, Frank, who had lived for twenty-one years, eight months, and four days, Matt’s older son, Steve, turned to him as the family left the grave and walked between their friends, and said: ‘I should kill him.’ He was twenty-eight, his brown hair starting to thin in front where he used to have a cowlick. He bit his lower lip, wiped his eyes, then said it again. Ruth’s arm, linked with Matt’s, tightened; he looked at her. Beneath her eyes there was swelling from the three days she had suffered. At the limousine Matt stopped and looked back at the grave, the casket, and the Congregationalist minister who he thought had probably had a difficult job with the eulogy though he hadn’t seemed to, and the old funeral director who was saying something to the six young pallbearers. The grave was on a hill and overlooked the Merrimack, which he could not see from where he stood; he looked at the opposite bank, at the apple orchard with its symmetrically planted flees going up a hill.

Next day Steve drove with his wife back to Baltimore where he managed the branch office of a bank, and Cathleen, the middle child, drove with her husband back to Syracuse. They had left the grandchildren with friends. A month after the funeral Matt played poker at Willis Trottier’s because Ruth, who knew this was the second time he had been invited, told him to go, he couldn’t sit home with her for the rest of her life, she was all right. After the game Willis went outside to tell everyone goodnight and, when the others had driven away, he walked with Matt to his car. Willis was a short, silver-haired man who had opened a diner after World War II, his trade then mostly very early breakfast, which he cooked, and then lunch for the men who worked at the leather and shoe factories. He now owned a large restaurant.“

dubus
Andre Dubus (11 augustus 1936 –  24 februari 1999)

 

De Britse schrijfster Enid Blyton werd geboren in Londen op 11 augustus 1897. Zie ook mijn blog van 11 augustus 2009.

Uit: Five Get Into Trouble

 „They came to Great Giddings at about ten past five. Although it was called Great is was really very small. There was a little tea-place that said ‘Home-made cakes and jams’, so they went in there for tea.
The woman who kept it was a plump, cheerful soul, fond of children. She guessed she would make very little out of the tea she served to five healthy children – but that didn’t matter! She set to work to cut three big plates of well-buttered slices of bread, put out apricot jam, raspberry, and strawberry, and a selection of home-made buns that made the children’s mouths water.
She knew Richard quite well, because he had sometimes been to her cottage with his aunt.
‘I suppose you’ll be going to stay with her tonight?’ she said to Richard, and he nodded, his mouth full of ginger cake. It was a lovely tea. Anne felt as if she wouldn’t be able to eat any supper at all that night! Even Timmy seemed to have satisfied his enormous appetite.
‘I think we ought to pay double price for our gorgeous tea,’ said Julian, but the woman wouldn’t hear of it. No, no – it was lovely to see them all enjoying her cakes; she didn’t want double price!
‘Some people are so awfully nice and generous,’ said Anne, as they mounted their bicycles to ride off again. ‘You just can’t help liking them. I hope I can cook like that when I grow up.’
‘If you do, Julian and I will always live with you and not dream of getting married!’ said Dick, promptly they all laughed.“

blyton
Enid Blyton (11 augustus 1897 – 28 november 1968)
Cover

 

De Duitse schrijver en satiricus Karl Hoche  werd geboren in Ústí nad Labem (Schreckenstein), Bohemen, op 11 augustus 1936. Zie ook mijn blog van 11 augustus 2009.

Uit: Die Marx Brothers

Marx schildert nicht nur das konkrete Elend, sondern auch, was es bewirken wird. “Damit die Revolution eines Volkes und die Emanzipation einer besondern Klasse der bürgerlichen Gesellschaft zusammenfallen, damit ein Stand für den Stand der ganzen Gesellschaft gelte, dazu müssen umgekehrt alle Mängel der Gesellschaft in einer andern Klasse konzentriert, dazu muß ein bestimmter Stand der Stand des allgemeinen Anstoßes, die Inkorporation der allgemeinen Schranke sein, dazu muß eine besondre soziale Sphäre für das notorische Verbrechen der ganzen Sozietät gelten, so daß die Befreiung von dieser Sphäre als die allgemeine Selbstbefreiung erscheint.”
So völlig logisch ist das nicht. Auch der Elendste kann nach seinder Selbstbefreiung andere unterdrücken. Ich möchte Ihre geschätzte Aufmerksamkeit aber auf einen anderen Punkt lenken. Kommt Ihnen das, was Marx da sagt, nicht bekannt vor? Jemand (hier eine Klasse), der alles Leiden, alle Erniedrigungen, alle Schranken in sich verkörpert (“eine Sphäre, welche einen universellen Charakter durch ihre universellen Leiden besitzt und kein besondres Recht in Anspruch nimmt, weil kein besondres Unrecht, sondern das Unrecht schlechthin an ihr verübt wird”) und gerade deshalb die “allgemeine Selbstbefreiung” ermöglicht. Da sitzt doch was ganz tief in unser aller Unterbewußtsein, das auf solche Beweisführung anspringt. Richtig! Jesus hat das doch gemacht, erniedrigt, geknechtet, leidend. Die Idee vom geschundenen Proletariat als dem neuen Erlöser mußte in diesem zutiefst mit Christentum durchtränkten Weltteil ein Hit werden.“

hoche
Karl Hoche (Ústí nad Labem, 11 augustus 1936)