De Asmerikaanse schrijver Herman Melville werd geboren in New York op 1 augustus 1819. Hij schreef romans, essays en gedichten. In zijn tijd waren Zuidzee avonturen een populair genre in de Verenigde Staten, maar bij zijn dood genoot hij nog maar weinig bekendheid. Totdat zijn beroemdste roman Moby Dick or The Whale werd herontdekt. Nu wordt Melville beschouwd als één van de belangrijke figuren uit de Amerikaanse literatuur
Uit: Moby Dick
“Call me Ishmael. Some years ago — never mind how long precisely — having little or no money in my purse, and nothing particular to interest me on shore, I thought I would sail about a little and see the watery part of the world. It is a way I have of driving off the spleen, and regulating the circulation. Whenever I find myself growing grim about the mouth; whenever it is a damp, drizzly November in my soul; whenever I find myself involuntarily pausing before coffin warehouses, and bringing up the rear of every funeral I meet; and especially whenever my hypos get such an upper hand of me, that it requires a strong moral principle to prevent me from deliberately stepping into the street, and methodically knocking people’s hats off — then, I account it high time to get to sea as soon as I can. This is my substitute for pistol and ball. With a philosophical flourish Cato throws himself upon his sword; I quietly take to the ship. There is nothing surprising in this. If they but knew it, almost all men in their degree, some time or other, cherish very nearly the same feelings towards the ocean with me.”
Herman Melville (1 augustus 1819 – 28 september 1891)
De Nederlandse dichter en schrijver Gerrit Krol werd geboren op 1 augustus 1943 in Groningen. Zie ook mijn blog van 1 augustus 2006.
Uit: De rokken van Joy Scheepmaker
“Kraus Koster. Het gaat er voornamelijk om, deze maanden, dacht hij, een nieuwe start te verzinnen. Geen vrienden, geen relaties heb ik meer; de Stier, Müller, waar blijven ze zo gauw. Ze zijn op hun waarde getest door twee jaar afwezigheid en naar geen van hen kan ik nu nog gaan. Hij liep een winkel binnen en kocht twee beukenhouten latten, telde geld neer en stond weer op straat. Zoutstraat, Leliestraat, hij ging terug naar het donkergroene plantsoen. Hij proefde de geur van gesneden gras; hij dacht aan de vliegbasis die hij deze dag als burger verlaten had, aan de volle sloten, de heldere maan en de nachtvluchten. Sergeant Koster bij de verkeersleiding. Hij had in open overhemd en met een volle weekendtas zijn garnizoen verlaten en de trein van half een genomen, zich eventjes in de handen gewreven toen hij onder de overkapping vandaan gegleden was. Hij liep een cafetaria binnen, zette zich op een kruk en werd bediend door een meisje dat hij kende.
Soep. Voorzichtig goot hij kleine beetjes tussen de tanden. Het meisje leunde met haar tengere lichaam tegen een koelkast en keek naar buiten. Kraus greep de bus en sproeide zout. Er kwamen twee mannen binnen die vertrokken met een kroket”
Gerrit Krol (Groningen, 1 augustus 1934 )
De Nederlandse schrijver Frans Pointl werd geboren in Amsterdam op 1 augustus 1933. Zie ook mijn blog van 5 mei 2006.
Volksgaarkeuken van 1870,
Spuistraat, Amsterdam-1982
hier eten eenzamen traag
hun gestoomde hap
vandaag zit ik naast
de kromgebogen dood van Pierlala
het etend broertje van de dood
tegenover me de jonge verslaafde
nog drie tanden heeft hij
vroeger was ik een mooie jongen
zegt hij en zingt: I was Narcissus where
is my mirror
vrouwen en ook mannen
droomden van mij maar shit
de heroïne kreeg me
de oude vrouw in de hoek lacht
haar valse tanden lachwekkend wit
je moet toch eten
zegt ze verontschuldigend
stopt een stuk worst in de zak
van haar vieze jas
I was Narcissus but someone stole
my mirror
de verslaafde zegt
moet een
shot
als ik ’s avonds een tomaat eet
slaap ik daar tien uur vast op
zegt de vrouw
vier tomaten is zelfmoord
zeg ik
we lachen allen even
als het anders was verlopen
we met ons ongeluk niet op harde keien lagen
maar op watten
zaten we te dineren met uitzicht op zee
waar blijft de zachte eetmuziek? vraagt
de oude dame met roodroze haar en
juwelen van Van Cleef & Arpels
someone stole her mirror
de dood van Pierlala is
een skelet in maatkostuum geworden.
Frans Pointl (Amsterdam, 1 augustus 1933)
De Canadese schrijfster Anne Hébert werd geboren op 1 augustus 1916 in Sainte-Catherine-de-Fossambault, Quebec. Zij was een zeer succesvol dichteres en schrijfster van verhalen, romans en toneelstukken en de eerste persoon die de Governor General’s Award voor zowel poezie als voor romans in de wacht sleepte. Het grootste gedeelte van haar leven woonde Hébert in Frankrijk. Haar romans zijn vaak surrealistisch en symbolisch, haar gedichten duister en angstwekkend. Het gedicht “Le Tombeau des rois” behoort tot de klassieken uit de literatuur van Quebec
Le tombeau des rois
J’ai mon cœur au poing
Comme un faucon aveugle.
Le taciturne oiseau pris à mes doigts
Lampe gonflée de vin et de sang,
Je descends
Vers les tombeaux des rois
Étonnée
À peine née.
Quel fil d’Ariane me mène
Au long des dédales sourds ?
L’écho des pas s’y mange à mesure.
(En quel songe
Cette enfant fut-elle liée par la cheville
Pareille à une esclave fascinée ?)
L’auteur du songe
Presse le fil,
Et viennent les pas nus
Un à un
Comme les premières gouttes de pluie
Au fond du puits.
Déjà l’odeur bouge en des orages gonflés
Suinte sous le pas des portes
Aux chambres secrètes et rondes,
Là où sont dressés les lits clos.
L’immobile désir des gisants me tire.
Je regarde avec étonnement
À même les noirs ossements
Luire les pierres bleues incrustées.
Quelques tragédies patiemment travaillées,
Sur la poitrine des rois, couchées,
En guise de bijoux
Me sont offertes
Sans larmes ni regrets.
Sur une seule ligne rangés :
La fumée d’encens, le gâteau de riz séché
Et ma chair qui tremble :
Offrande rituelle et soumise.
Le masque d’or sur ma face absente
Des fleurs violettes en guise de prunelles,
L’ombre de l’amour me maquille à petits traits précis ;
Et cet oiseau que j’ai
Respire
Et se plaint étrangement.
Un frisson long
Semblable au vent qui prend, d’arbre en arbre,
Agite sept grands pharaons d’ébène
En leurs étuis solennels et parés.
Ce n’est que la profondeur de la mort qui persiste,
Simulant le dernier tourment
Cherchant son apaisement
Et son éternité
En un cliquetis léger de bracelets
Cercles vains jeux d’ailleurs
Autour de la chair sacrifiée.
Avides de la source fraternelle du mal en moi
Ils me couchent et me boivent ;
Sept fois, je connais l’étau des os
Et la main sèche qui cherche le cœur pour le rompre.
Livide et repue de songe horrible
Les membres dénoués
Et les morts hors de moi, assassinés,
Quel reflet d’aube s’égare ici ?
D’où vient donc que cet oiseau frémit
Et tourne vers le matin
Ses prunelles crevées ?
De Toutes Petites Peines
De toutes petites peines
Quotidiennes
Posées sur le pré à midi
Larmes d’enfants
Mises à sécher sur l’herbe verte
Fondent au soleil
Montent au ciel
Si légères et transparentes
Se mêlent aux nuages
Ne laissent dans l’air pur
Nulle trace ni plainte visible.
Anne Hébert (1 augustus 1916 – 22 februari 2000)
De Amerikaanse dichter, schrijver en musicus James Dennis „Jim“ Carroll werd geboren op 1 augustus 1950 in New York. Zijn bewogen jeugjaren heeft hij weergegeven in zijn boek Basketball Diaries. Het werd in 1995 verfilmd met Leonardo DiCaprio en Mark Wahlberg in de hoofdrollen.
Blue Poles
Blue poles (well?) on the beach
in a snowless winter and
I’m too cold to ask you
why we’re here but of course “we are”
where on the puzzled reef dwarves either
fish or drown in the abandoned ships
sharkes dissever year-old children in search
of “young blood” Jersey acting like Europe
in an instant and lovely Mary kneeling along the quick tide
to be anxious with thoughts of bare oceans
that move as the thighs of an eventual sunlight
like bathers moving closer to their season
when again gulls perch in their lovely confusion
“alone,” as now, the sand sifting through
your fingers like another’s darkness. it’s true,
you are always too near and I am everything
that comes moaning free and wet
through the lips of our lovely grind
Poem
We are very much a part of the boredom
of early Spring of planning the days shopping
of riding down Fifth on a bus terrified by easter.
but here we are anyway, surviving like a wet street in August
and keeping our eye on each other as we “do it,” well,
you go west on 8th St. and buy something mystical to wear
and I’ll simply tuck my hands into my corduroy pockets
and whistle over to Carter’s for the poster he promised me.
I like the idea of leaving you for a while
knowing I’ll see you again while boring books
W.H. Auden, and movie schedules sustain my isolation
and all the while my mind’s leaning on you like my body
would like to lean on you below some statue in Central Park
in the lion house at the Bronx Zoo on a bed in Forest Hills on a
bus.
I reach 3rd avenue, its blue traffic, I knew I would sooner
or later and there you are in the wind of Astor Place reading
a book and breathing in the air every few seconds
you’re so consistent.
Isn’t the day so confetti-like? pieces of warm flesh tickling
my face on St. Mark’s Place and my heart pounding like a negro
youth
while depth is approaching everywhere in the sky and in your
touch.
Jim Carroll (New York, 1 augustus 1950)
De Oostenrijkse dichter en schrijver Ernst Jandl werd geboren in Wenen op 1 augustus 1925 als zoon van een bankbediende. In 1943, na zijn middelbare school, werd hij opgeroepen voor de Wehrmacht. In 1945 werd hij in Engeland in een Amerikaans krijgsgevangenenkamp geïnterneerd, waar hij voor het eerst in contact kwam met hedendaagse Amerikaanse literatuur (Gertrude Stein, Carl Sandburg). Na zijn terugkeer in Wenen in 1946 begon hij Duits en Engels te studeren en behaalde in 1950 zijn doctoraat met een proefschrift over Die Novellen Arthur Schnitzlers. Tot 1979 werkte hij als leraar op een middelbare school in Wenen. Tijdens deze periode werkte hij ook als universiteitsdocent en gaf hij lezingen in Engeland, Berlijn en de Verenigde Staten. Zijn eerste gedichten werden gepubliceerd in 1952 in het Weense tijdschrift neue wege. Hij bleef regelmatig in tijdschriften, bloemlezingen en jaarboeken publiceren. Een aantal van deze teksten verschenen in 1956 in zijn eerste dichtbundel Andere Augen. De bundel wordt gekenmerkt door het gebruik van volzinnen (deels in het dialect), het gebruik van hoofdletters en onopvallende versvormen. Zowel qua inhoud als vorm vertoont het invloeden van Brecht. Pas in 1966 kende hij zijn literaire doorbraak met de bundel Laut und Luise waarvan gedichten als schtzngrmm and lichtung veel succes kenden. De bundel bracht zijn uitgever in een crisis. Laut und Luise confronteert de lezer met formele technieken die het kenmerk van zijn werk zijn geworden: het gebruik van anagrams, grafische en fonetische elementen en het speelse gebruik van taal die een groot humoristisch potentieel heeft. Een andere factor die zijn experimentele poëzie zo populair maakte, was het feit dat zijn gedichten zo goed kon worden voorgedragen.
ottos mops
ottos mops trotzt
otto: fort mops fort
ottos mops hopst fort
otto: soso
otto holt koks
otto holt obst
otto horcht
otto: mops mops
otto hofft
ottos mops klopft
otto: komm mops komm
ottos mops kommt
ottos mops kotzt
otto: ogottogott
Gedicht
tür auf
einer raus
einer rein
vierter sein
tür auf
einer raus
einer rein
dritter sein
tür auf
einer raus
einer rein
zweiter sein
tür auf
einer raus
einer rein
nächster sein
tür auf
einer raus
selber rein
tagherrdoktor
Ernst Jandl (1 augustus 1925 – 9 juni 2000)
De Nederlandse (jeugdboeken)schrijver Guus Kuijer werd geboren in Amsterdam op 1 augustus 1942. Hij was van 1967 tot 1973 onderwijzer en wijdde zich sindsdien aan het schrijverschap. Kuijer debuteerde met verhalen in Hollands Maandblad, in 1971 gebundeld in Rose, met vrome wimpers. In 1973 verscheen zijn eerste roman Het dochtertje van de wasvrouw. In 1975 vestigde hij echter vooral naam met het kinderboek Met de poppen gooien, waarin hij de wereld vooral door de ogen van het kind getekend heeft en een houding van verzet tegen de wereld van de volwassenen toont. Het boek werd om zijn oorspronkelijkheid bekroond met de Gouden Griffel 1976. Daarna volgde een succesvolle reeks kinderboeken: Een gat in de grens (1975), Grote mensen, daar kan je beter soep van koken (1976), Drie verschrikkelijke dagen (1976) en Op je kop in de prullebak (1977). In 1979 werd hem de Staatsprijs voor kinder- en jeugdliteratuur toegekend en in hetzelfde jaar kreeg hij voor Krassen in het tafelblad (1978) opnieuw een Gouden Griffel. Zijn essays in Het geminachte kind (1980) veroorzaakte veel deining onder psychologen en pedagogen. In 1983 verscheen zijn eerste toneelstuk De wonderdoener.
Uit: Het kind als onpersoon
“We houden een enquête onder pas gehuwden. Onze vraag luidt: Bent u van plan nu of in de toekomst een derde persoon in huis te nemen?
Ik wed dat negentig procent van de ondervraagden daar nee op zegt. Ze kijken wel uit, pas getrouwd toch?
We houden een andere enquête en onze vraag luidt nu: Bent u van plan nu of in de toekomst kinderen te nemen?
Ik wed dat negentig procent nu ja zegt.
Een vreemd geval. Géén derde persoon in huis willen, maar wél een kind. Een kind wordt dus niet opgevat als een persoon. Maar als het geen persoon is, wat is het dan wél?
Om hierop één van veel mogelijke antwoorden te geven, citeer ik nogal ruim uit een boekje dat bij uitgeverij Ploegsma is verschenen en dat een briefwisseling bevat tussen een elfjarig meisje en haar moeder. Het boekje heet Wie is hier eigenlijk de baas?
Die titel geeft heel aardig het misverstand weer dat tijdens die briefwisseling welig tiert. Ondanks het feit dat het hier een bijzonder aardige moeder betreft, is het typisch iets voor háár, de volwassene, om te denken dat het om een zo kinderachtig probleem gaat. En het kind Marit heeft zich vermoedelijk bij die titel neergelegd omdat kinderen er belang bij hebben zich kinderlijker (vertederender) voor te doen dan ze zijn. In werkelijkheid is het probleem allerminst kinderachtig. Het is een knoert van een probleem, ook voor volwassenen.”
Guus Kuijer (Amsterdam, 1 augustus 1942)
De Koreaanse dichter Ko Un werd geboren op 1 augustus 1933 in Gunsan. Hij bracht tien jaar door in een boeddhistisch klooster en publiceerde in 1960 zijn eerste dichtbundel. Tientallen zouden er volgen. In de jaren zeventig en tachtig van de twintigste eeuw werd Ko Un wegens zijn politieke engagement vervolgd, gearresteerd en gemarteld. Tegenwoordig woont hij nabij Seoel
Die Erste Person – traurig
Ich bin traurig. Die Einsicht plötzlich voller Widersprüche.
Zu Beginn des letzten Jahrhunderts,
nach der Revolution, sowjetische Dichter
beschlossen, nur noch von “Wir” zu reden,
nur noch als “Wir”
wollten die Dichter von sich selbst noch reden.
Sie waren begeistert.
Diese ihre Entscheidung –
wegen schwerer Stürme
konnte sie nicht die Straßen erobern, und so
blieb sie in den Zimmern, blieb aber gültig.
Ein jeder allein
beschwor für sich das “Wir”.
Dort, irgendwo hinter den Spiegeln,
irgendwo verbarg sich das “Ich”.
An einem hellen, klaren Tag tauchte Majakowski auf,
und schrie, und schrie nur “Wir”.
Er war ein Dichter der Straßen.
Das “Ich”, das war verboten,
das “Ich” war ein Verbrechen.
“Wir”
“Wir” – nur das allein, das hatte zauberhafte Macht.
Allmählich fiel und fiel der Luftdruck,
Sommerblumen – immer wieder, wie viele Male – wurden sie zertreten?
Die Revolution, sie verschlang die Revolution.
Aus den Bällen aller Kinder wich die Luft,
und auch das “Wir”
verlor aus seinem straffen Inneren die Luft.
Jemand war so kühn
Und schrieb “Ich liebe”,
doch noch hielt sich der Brauch zu lesen “Wir, wir lieben”.
Winterschnee noch nicht ganz geschmolzen,
der Frühling war noch ungewiss.
Vertaald door Dr. H. J. Zaborowski
Ko Un (Gunsan, 1 augustus 1933)
De Amerikaanse schrijver Frederick Busch werd geboren in New York. Hij studeerde aan het Muhlenberg College en aan de Colgate University. Hij doceerde van 1976 tot 2003 als „Fairchild Professor of Literature“ in New York, stond aan de wieg van de „Writers’ Workshop“ aan de universiteit van Iowa en van de „Chenango Valley Writers’ Conference“. Hij schreef meer dan vijfentwintig boeken.
Uit: The Night Inspector
„Off Elizabeth Street, at the Harlem Railroad embankment, where a kind of tunnel burrowed into a hill of earth and cobbles–the gandy dancers for the line stored sledgehammers and ties and spikes there, for use in making repairs–I was walking late, having trotted about early as well. I was tired of walking, but not, I thought, tired enough to sleep. So I had stopped at Uncle Ned’s on the Bowery, at that time a notorious gathering place for gamblers, slaggards too filthy and used to be kept in a respectable house, and, of course, members of gangs like the Rabbits and the Ikes (who called themselves the House of Isaac–as nasty a bunch of Jews as the Rabbits were cannibal Irish). In front of a disused shop once specializing in trusses and like medical devices, and across from the embankment, I came, perhaps a little dizzy from dark rum, upon two white men beating a Negro. He dodged and wheeled, so I knew that he wished to resist; and, as he was burly and fit, broad of shoulder and lean of hip, with long, thick arms, I knew that while he chose to protect his head and face by shielding himself, he had deemed it wise not to give the account of himself of which I believed him capable.”
Frederick Busch (1 augustus 1941 – 23 februari 2006)