Er zijn slangen in de tuin van de uitbundigheid zij heeft ze niet gezien wel de vlinders en de aubergines de korenbloemen en de zwangere vliegen klaprozen en druppels die zijn blijven liggen
zij heeft hem gezien onbezwaard, zoals hij is rennend met een lichte huid tussen de appelbomen door met lichte ogen
ze komt naast hem lopen met dichte ogen
De tuin der zintuigen
Hoor je het ruisen van de vroege cyclamen het klapperen van de vleugels van de vliegen het vallen van de overrijpe pruimen in het gras het zingen van de wind?
ruik je de geur van natte hagen in de doolhof de geur van neergeregend stof het kruidige basilicum, de selderij het luie parfum van lavendel?
voel je de champagneblaadjes van de rozen de stekels in je vingers, de druppels over je rug voel je de beweging in de lucht het ruwe hout van de hekken?
Proef je in de tuin der zintuigen mijn huid Proef je mijn lippen, mijn handen op je lichaam het fluweel van vlindervleugels op je tong de stroeve rode peren en rabarber, de modder, het graniet?
zie je mij, zie je de fontein en het kasteel? het wildebloemenveld en alles wat er is? zie je jou en mij, en met je hoofd ver achterover de takken van de pruimenbomen tegen de blauwe lucht?
De tuin der elegantie
De mousserende wijn wordt gedronken uit glazen met gedraaide stelen in de min der elegantie
de donkergroene hagen zijn gesnoeid de vazen staan klaar voor de herfst
zijn prachtige handen en polsen zwaaien door de lucht als hij vertelt
ze pakt zijn handen vast en legt ze langs haar hals als de bladeren van een tulp
de glazen worden neergezet zijn schaduw valt op haar gezicht zijn handen maken sporen in het gras
Ik heb alle pijlen geteld die hij op zijn lichaam draagt de plaatsen waar ze erin gaan de plaatsen waar ze eruit komen ook de verborgene en vergat tijdens het tellen mijn eigen pijn Ik stapte naar buiten in het licht van de gracht Tussen vuil en dobberende plastic flessen dreef op zijn buik een teddybeer Toen kreeg ik het zout mij in mijn oog
Je gefluister kan rijden op de luidere wind… Je frons wordt de nacht, De uil, hoog en verborgen geniet van het lied En ontmoet je gebroken ogen niet.
Het tikken van de nacht tikt en tikt, tikt En slaapt. En jij, jij huilt en zingt Een stille melodie die de zachte nachtvogels niet horen. Onder dit laken van nacht en zweet, verberg je je Met alleen je oorverdovende tranen.
Ik kon, eenmaal binnen, met behulp van de gigantische koepelhoogte en de omtrek van de verzonken ruimte de grote eenzaamheid van het lichaam bepalen.
Er was geen waterval of veel zonlicht en ook verbaasde het mij nauwelijks fotograferende Vietnamezen te zien.
Maar ik, die te laat ben geboren weet niet hoe je sterft als je liefhebt als je masturbeert in loopgraven als je zonder handen ligt als je met je rechter je linkeroog langs je wang ziet hangen als je een brief schrijft als je loopt of vlucht als je kust of slaapt als je eet.
Sterft men op een eiland kalmer?
Rondom het reusachtige kerkgebouw reden soldaten in rolstoelen rond.
“De toch al tot een doe-katholicisme neigende gelovigen in Nederland werden door de voorstelling van zaken die hun gegeven werd, waarbij het stipt navolgen der vele voorschriften (meest strenger dan in geheel katholieke landen) te vaak werd voorgesteld als het volmaakt volbrengen van de taak der christenen in de wereld, als het ware opgeleid tot triomfalisme. Zij werden – zo kan het nu schijnen – verwacht alles te doen, of het nu het zich zedig kleden, het nemen van een abonnement op De Maasbode, het stemmen op de R.K. Staatspartij of het inschrijven op kerkelijke leningen betreft, ten bate niet zozeer van het geloof als wel van ‘de Roomsche zaak’, – begrip dat niet zelden verward werd met zoiets als een affaire, een onderneming, waarvan zij allen kleine aandeelhouders waren. Het kon lijken of de macht als einddoel werd gesteld, en niet de zelfheiliging en de heiliging der wereld. Het triomfante ‘Roomschen dat zijn wij’ en het ‘Aan U, o Koning der eeuwen’ kon gaan klinken als de lyriek der opperste zekerheid, terwijl het gezang in werkelijkheid wellicht eerder het geluid was dat een bange groep in het donker maakt (luid stappend, hard zingend) om zichzelf moed in te spreken. Het lijkt het triomfalisme dat, in een ghetto, uit een minderwaardigheidscomplex is voortgekomen. Dit doorzag de elite der jongeren en hun kleine groep geestverwanten. Zoals zij ook een ander gevaarlijk aspect der Roomsche samenleving bleek te doorgronden: dat van de ontwijking der sociale kwestie. De in Roomsche kring gepredikte afweerhouding tegenover de wereld ‘die ik als christen moet haten’, in een tijd die ongetwijfeld grof materialistische tendensen liet zien, kreeg, toen de malaise ontaardde in de verschrikkelijke economische crisis, accenten die oneerlijk of tenminste ongelukkig-eenzijdig lijken. Naarmate enerzijds groter soberheid gepredikt werd en anderzijds de waarschuwingen tegen allerlei vormen van onzedelijkheid toenamen, kon de indruk gewekt worden dat de eigenlijke hoofdkwestie: een rechtvaardiger verdeling der goederen, naar de achtergrond werd gedrongen. De jongeren komt de eer toe dit scherp te hebben doorzien. Maar wanneer op het hoogtepunt van de crisis een geladen kapucijn, pater Henricus, op hartstochtelijke toon hun protesten overnam, kwam hem in de katholieke pers zulk een verontwaardiging tegemoet, dat hij zich haastte de scherpe kanten van zijn betoog af te halen. En de in zelfgenoegzaamheid groeiende samenleving der katholieken van toen kan in het jaar 1963 een kerk van de bourgeoisie lijken.”
De wind speelt met hoed langs de route 66. George Steinmetz landt met zweefparachute in de Karnasaivallei. Ik rijd met brullende volvo je huis binnen.
Iedereen kreeg zijn eigen spullen en daarmee ritme. Er is een deur die altijd openstaat. Je ziet mijn herkenbare afmetingen. Kortom, de oude Heraclites had gelijk en ongelijk. Hoe het licht hier op de plavuizen valt! Jij ziet ook alles. Retail is detail schatje, het leven is er om geleefd te worden.
Lijst met doordrenkingen
Ik investeer in jou. Jij bloeit in de zomer. Wij zijn van elkaar doordrenkt als kerk en staat. Wij zijn een windstille theocratie.
Mijn stijl is doordrenkt van mij, heeft alle onechtheid opgenomen. Omdat mijn stijl mij niet kan verslaan, word ik erdoor opgegeten. Nu de kunst mij opeet zoek ik de achterdeur of de binnenzak van dat lichaam.
Jij, ik, onze gebaren: doordrenkt van erotisch verval. Niet macht erotiseert, maar met nagelbloed doordrenkte macht.
Mijn vrienden zijn de obscene en poreuze diamanten van de kenniseconomie en liggen doordrenkt van schuldgevoel langs de weg.
Ik – van vrijheid en seculariteit doordrenkt – organiseer een duister, humanistisch ritueel. Ik ontvoer mensen en in een kelder bind ik ze aan mij vast. Daar bewegen wij net zo lang door de nauwelijks verlichte ruimte tot wij in elkaar geloven.
Boven de kringloop van regen en baby’s vliegt de roerdomp
Boven de kringloop van regen en baby’s vliegt de roerdomp. De roerdomp heeft niets met dat alles te maken. Met de kringloop van granaten, bananen, offers, slijtage heeft de roerdomp niets te maken. Daar moet duidelijkheid over bestaan. Hij gelooft zelfs niet in kringlopen, de roerdomp. ‘Ieder rad is bedoeld om het iemand voor de ogen te draaien’, zingt hij (wat schor van de kou op die hoogte).
De Amerikaanse dichteres, essayiste, critica en feministe Katha Pollitt werd geboren op 14 oktober 1949 in New York. Zie ook alle tags voor Katha Pollit op dit blog.
Lots vrouw
Sjokkend achter het brede achterste van God neuriet ze haar nutteloze deuntje Oh kleine zwarte jurk achter in de kast, wie zal je nu tegen zijn borst drukken?
Groene Italiaanse laarzen in een middernachtelijk raam, een gekrioel van ratten, een hand van binnenuit verlicht als een tulp— Wie rent die straat af om haar minnaar te ontmoeten? Wie zit er in de bioscoop ineengedoken, stil, een zwarte kat?
De dochters met de donkere ogen strelen achteloos hun borsten. Een jakhals hurkt in de schaduw, hongerig naar zout. Aan de voet van een duin dat oprijst naar de lege horizon haalt een palmboom zijn schouders op alsof hij wil zeggen: Nou, wat had je dan verwacht?
Ik wil niemand uitroeien, maar als ik per se iemand moest uitroeien, zouden het de Zwitsers zijn. De Russen kunnen we ook wel missen. Russen eruit, zonnepanelen erin. Het is tijd voor realisme in Den Haag.
Mijn lievelingsstaatsvorm is de constitutionele dictatuur. Met een ceremoniële dictator aan het hoofd die lintjes doorknipt en tot zijn dood aan de macht blijft. Dan wordt hij gelyncht door het volk.
De marteling als machtsmiddel mag niet uitgesloten worden, maar wel met duidelijke regels en een onafhankelijk toezichthouder. Transparantie is daarbij belangrijk. Geen geweld meer achter gesloten deuren.
De verkoop van literaire thrillers maakt duidelijk dat de huisvrouw veel geweld tekortkomt in haar leven. Het slachten van miljoenen dieren en het versnipperen van kuikentjes gebeurt voortaan op stadspleinen.
We heffen de schaduwmaatschappij op. Het Jeugdjournaal bericht vanaf nu over de Nederlandse investeringen in wapenhandel en executietechnologie. Elk AZC krijgt zijn eigen realityshow. IKEA een ballenbak met ingewanden.
De stand van zaken
Met T. gaat het nu beter. In haar ogen spat nog altijd glaswerk uit elkaar, maar ze komt haar bed weer uit. B. is voorlopig doordeweeks niet te bereiken. K. mag zijn kinderen weer zien: eentje tegelijk. I. heeft het eindelijk gedaan. P. is dood. L. ook. Ikzelf – het gaat hier even niet om mij. En met de maatschappij – ze zeggen dat er een crisis is. Ach, de mensen hebben geen oog voor alles wat goed gaat. Nog velen proberen kinderen te krijgen. Oma Z. stond om een uur ’s nachts op van het dronken feest, en ging te fiets naar huis, negentig jaar oud. Veel verstandige mensen hebben vandaag vers eten bereid. Achter miljoenen ramen is de warmte van een bed met iemand erin. De kale ficus heeft zeven nieuwe blaadjes gekregen.
Weekoverzicht
Maandag log ik in op mijn computer, vrijdag log ik uit. Zaterdag lig ik op mijn laminaat. Zondag begint zich voorzichtig iets kenbaar te maken, maar voordat ik mijn mond kan openen om een woord te vormen is het alweer maandag.
toen was mijn vader meer dan één toen was mijn vader meer dan duizend toen was mijn vader alle mannen en ook moeder was en ook zij was meer dan één meer dan duizend en ook zij was alle moeders
en toen ontmoette vader zichzelf in de fabriek bij de machines dreef zichzelf aan en schreeuwde rond en vader ontmoette zichzelf in alle auto’s die hem na het werk tegemoet reden en zijn stem sprak toen hij de autoradio aanzette
en ook moeder kocht ’s ochtends vlees bij zichzelf nam het geld uit haar hand en begroette zichzelf in het trappenhuis en hoorde haar eigen stem haar eigen zorgen aan de telefoon van iemand die sprak als zij die haar stem haar zorgen had
en toen vader kwam, kwam vader overal en toen moeder de deur opende, opende moeder overal de deur en al mijn moeders verwelkomden al mijn vaders en er was niets geks aan in elk huis grepen al mijn vaders naar al mijn moeders en al mijn moeders tilden al hun moederrokken op en al mijn vaders openden alle vaderritssluitingen
en toen was ik er en ik kende alleen mezelf mijzelf als adolescent tussen andere adolescenten die ik ook was mijzelf als speelkameraadje, die speelde met iemand die ik was mijzelf als voetbalteam dat alleen tegen andere voetbalteams die uit mij bestonden aantrad en dus zat er voor mij niets anders op dan mezelf te troosten en het was mijn enige troost dat alle anderen die ik ook was zichzelf zoals ik mij moesten troosten
“Nice, onder de onwerkelijk blauwe hemel, die de folders hadden beloofd. Aan prettige dingen denkend, liep ik op de boulevard Gambetta en ging op een gemeentebankje zitten. Maar dat bleek geen gunstig gekozen plaats voor een zorgeloze vakantieganger, want vlak tegenover me verrees een wit gedenkteken dat wel twintig namen opsomde van mannen die in het verzet waren omgekomen. Ambrosio Nini, Fernand Boyer, André Constantinov, Dermatorissian N. Ik kon niet nalaten de hele lijst eerbiedig en in een gepast tempo te lezen en de man die, wat dichter bij het monument, rechtop stond, deed het ook, dat zag ik aan zijn bewegende lippen. Hij was van mijn generatie en een typische Niçois, om zo te zien. Maar ik zie meestal verkeerd, want toen hij even opzij keek, riep hij in de taal van onze geëerbiedigde vorstin: ‘Verrek, is u hier nou óók al?’ Hij kwam naast mij zitten en stelde zich voor. Jan heette hij ook nog, mijn typische Niçois, en hij woonde op de Apollolaan. Hij wees naar het monument en las, hardop: ‘Is. Lippmann – een joodse jongen in het verzet, moedig hoor. Is het niet echt iets voor mensen van onze leeftijd om zelfs hier, in de vakantie, weer tegen die oorlog op te lopen? Nou ja, gelukkig zijn mijn kinderen en mijn kleinkinderen er niet bij, want die kijken, als ik over de oorlog begin, of ze zeggen willen: “Zet eens een andere plaat op.” Daarom doe ik het maar niet meer. Horen, zien en zwijgen, net als die aapjes. En toch heb je herinneringen. En schuldgevoelens…’ Hij keek me van opzij aan en grijnsde. ‘Niet dat ik bunkerbouwer ben geweest of zoiets,’ zei hij. ‘Nee, ik had het voordeel van de volstrekte onbeduidendheid. Eind april 1940 was ik een brave jongen van zesentwintig die met een beetje geld van zijn vader een handeltje had opgezet. Een grossierderijtje in postpapier. Mijn hele voorraad lag in een pakhuisje aan de Egelantiersgracht. En daar hield ik ook kantoor. Of beter gezegd: daar zat mijn enige personeelslid, een meisje van achttien, bij de telefoon te wachten op de eerste klant. Maar er kwam geen klant. Er kwam een heel Duits leger. En toen zat niemand verlegen om mijn postpapier.’ Weer grijnsde hij zo’n beetje. Hij zei: ‘Toen we ons oorlogje verloren hadden ging het leven verder, nietwaar? Zo heette dat. En – de handen uit de mouwen. Ik begaf me weer naar de Egelantiersgracht en daar verscheen ook, keurig op tijd als steeds, mijn enige personeelslid. Weet u hoe ze heette? Brenda Cohen. Een aardig meisje.”
ik verklaar het plastic afval in de oceanen tot kunst en dus dank ik de getijden ik dank de golfbeweging Ik dank het Uv-licht voor de ontbinding de reproductie van mijn kunst ik dank verschillende zeebewoners ik dank het plankton voor het inlijven van mijn kunst dat mijn kunst in de voedselketen belandt dat iedereen eraan kan meedoen ik dank de wasmachines dat het vezels die zijn gemaakt van fleece en andere synthetische kledingstukken in het afvalwater en dus in mijn kunst brengt ik dank de stromingen de grote oceaanwervelingen vooral de Noord-Pacifische oceaanwerveling voor de kolkende concentratie van mijn kunst dat die miljoenen keren per vierkante kilometer zee voorhanden is dat in totaal honderd miljoen tonnen van mijn kunst in alle zeeën circuleren, ik dank ervoor dat ik een kunstenaar ben die om alle continenten heen mag spelen
Sommige vrouwen kleden zich als wilgen in april: zo doorzichtig dat je stam en takken niet kunt missen.
Een park vol dergelijk perspectief is een lust voor de doorkijkliefhebber.
Onder het lopen willen ze lichtzinnig ruisen met wat ze nauwelijks dragen.
Echte wilgen zijn ingetogener: je hoort ze staan huiveren in zichzelf.
Wilgen laten van nature naar zich kijken. Wilgenvrouwen doen het erom.
Handen
De avond is ernaar: kaarslicht, zicht op houtvuur, eeuwige Bach, wijn uit de Médoc. Een hand, die van je vrouw diep in de veertig, komt vleien aan je knie. Tegenover je je ouders viermaal veertig, precies vijftig jaar je ouders. Aan je benen speelt je zoon. Ongericht verdriet staat in je op.
Later, je kinderen achterin je auto tussen ze in. ‘Ik zie, ik zie wat jij niet ziet,’ begint er een. Oktober spant een tunnel mist tot aan hun woning.
Thuis, in de zakdoek van je laken komt het toch nog over je. Een hand, die van je vrouw heel jong ineens, begint met je te laten overleven.
Sneeuw
Dat krijg je van sneeuw: dat een plotselinge sluier je uitgeleefde tuin verduistert met de helderheid van een leeg wit blad papier, de verblindende scherpte van een verliefdheid;
dat je na de schittering, als de dooi inzet, je ogen opnieuw in moet stellen op het gras, de vijver, alles wat er is zoals het was;
dat het gedicht dat boven water komt, vertrouwd meteen verrassend anders is. Als lente, je eigen vrouw: geruststellend hetzelfde, even nieuw.
De boom torent nog steeds erbovenuit, boven het meer, het plein, waarop ze spelen, de plaats waar ze silhouetten bouwen uit steen en beton en uit steen.
Lawaai boven de straten, op pleinen, lawaai en ongemotiveerd geschreeuw. In de toren, in de toren midden in de stad nestelen de spreeuwen en niet meer in de boom, de spreeuwen, niet meer in de tuin, in de rode, de kleine,
en de bloemenvrouw, de bakkersjongen danst vandaag, midden in de stad en de spreeuwen.
Over de brugleuning, eroverheen werpt de jongen de steen tegen de wind in en werpt, werpt de jongen de steen om het hardst de jongen met de wind
De rozen bloze’ in ’t broze oktoberblauw En aadmen vrolijk hoop- en zomergeuren. Eén knop alleen voorvoelt het herfstgebeuren En wil niet bloeie’ in najaars tranendauw.
Die bloem voorvoelt, in pronk van bonte kleuren Vermomd, verborgen, zwarten bomenrouw, In vleiend zoeltje, zoenend zonnelauw, Kil-wrede wind, die ruw haar zal verscheuren.
In ’t groene pantser, dat haar eng omkleedt, Houdt zij beloken, als een kleinood veilig, Haar smartehartje, zwaar van aardeleed.
De wolken dobbren, bootjes zilverzeilig, Door ’t broze blauw… En de éne bloem die weet Zal valle’ in knop, een jonkvrouw wijs en heilig.
We waren veertien en we gingen met zijn tweeën kamperen en jij smokkelde je mijn tent binnen en we smokkelden en ’s ochtends was je glimlach een verrukking maar toen we terug op school waren moesten we omdat ik een jongen was en jij ook een jongen was het verborgen houden anders zouden de anderen hun angsten op ons hebben afgereageerd maar het was ook onze angst en terug op school zelfs als er niemand anders in de buurt was praatten we alleen maar over voetbal.
De Nederlandse dichter, schrijver, songwriter en vertaler Pé Hawinkels werd geboren op 29 september 1942 in Heerlen. Zie ook alle tags voor Pé Hawinkels op dit blog.
Het uiterlijk van de Rolling Stones (Fragment) Een lyrisch-episch leerdicht
II De zwarte markies met suikerziekte
……. En van al de menigvuldige kandidaten, die, Wanneer het comité heeft plaatsgenomen in De vertrouwde schaduw van de Europese lindebomen, Hoewel de moderator nog rabiaat hooizolders & bovenkamers Overhoop haalt, op zoek naar een bruikbare mandoline, Z. komen presenteren, van de vergrijsde kardinaal In battledress, de aamborstige sportman, De amateursjamaan met kalkoensnek en Gepocheerde wangen, de gewetensvolle drinker, tot De idiosyncratische fakir toe, wiens okseldamp En cariëtische adem even gretig Opgesnoven worden als die van fresia’s Door de liefhebbers van de entr’acte-muziek Uit Rosamunde, en die aan dit benijdenswaardig kenmerk Een wetscherp inzicht parenteert In de fluctuering van de conjunctuur, worden er Maar twee, die, weliswaar strijdig met de eisen Van het savoir-vivre, maar perfect conform die Der efficiency, voorlopig onbenoemd blijven, Volledig serieus genomen: aanschouw Het twijfelspel, als op een kopje verse thee, Op het mythogene, van Schönheitsfehler Echter allerminst verstoken snuitwerk van onze president. Het vindt een parallel in het eigenaardig gedrag Van onze beide helden; kijk ze unduleren! Ze vloeien in elkander over, splitsen weer, Als dux en comes, en na het schisma Heeft nummer één het gezicht, de handen of zo Van de ander over-, aangenomen. Het valt niet mee, Zo, om de gestalte van een van twee Goed op z. in te laten werken, want vóor De impuls, het in een krantepapieren bootje Neergepoot tinnen soldaatje met een boodschap Om zijn been het riool in is kunnen verdwijnen, Sterft het kind, dat speelt en op de nominatie Staat voor de bijbehorende gevoelsfunctie, Laat het kind, dat als een paddestoelwolk Opstijgt uit zijn lijkje, een vlieger op In de militaire kleuren. Wat schiet er anders over Dan de krant maar open te vouwen en de benen Op elkaar te ruste te leggen?
De Noorse schrijver en dichter Jon Fosse werd geboren in Haugesund op 29 september 1959. Zie ook alle tags voor Jon Fosse op dit blog.
Uit: Slapeloos (Vertaald door Marianne Molenaar)
“Ik ben zo moe, zegt Alida en ze blijven staan en Asle kijkt naar Alida en hij weet niet hoe hij haar moet troosten, want ze hadden elkaar al zo vaak getroost door over het kind te praten dat zou komen, of het een meisje zou zijn of een jongen, daar praatten ze over, en Alida dacht dat meisjes gemakkelijker waren, en hij dacht het tegendeel, dat het gemakkelijker was met een jongen, maar of het nu een jongen werd of een meisje, ze zouden hoe dan ook blij zijn met het kind waar ze nu gauw de ouders van werden, en dankbaar, dat zeiden ze en ze troostten zich met de gedachte aan het kind dat nu gauw geboren zou worden. Asle en Alida liepen door de straten van Bjørgvin. En tot nu toe hadden ze er niet zo zwaar aan getild dat niemand hun onderdak wilde geven, het kwam vast wel in orde, er zou vast gauw iemand zijn die een kamertje te huur had waar ze een tijdje konden wonen, het moest wel in orde komen, met zo veel huizen in Bjørgvin, kleine huizen en grote huizen, niet zoals in Dylgja, waar alleen een paar boerderijen waren en wat kleine vissershuisjes, zij, Alida, was de dochter van moeder Herdis op Brotet, zoals ze daar zeiden, en kwam van een boerderijtje in Dylgja, daar was ze opgegroeid bij moeder Herdis samen met haar zus Oline, nadat vader Aslak verdween en nooit meer was teruggekomen, toen Alida drie was en haar zus Oline vijf, en Alida had niet eens herinneringen aan haar vader, alleen aan zijn stem, want in gedachten kon ze zijn stem nog horen, het diepe gevoel dat in zijn stem lag, de hoge heldere en de zware klanken, maar dat was dan ook alles wat ze van vader Aslak nog had, want ze herinnerde zich er niets van hoe hij eruitzag, en verder herinnerde ze zich ook niets, alleen zijn stem als hij zong, dat was alles wat ze van vader Aslak nog had. En hij, Asle, was opgegroeid in een boothuis in Dylgja waarvan ze de zolder bewoonden, daar groeide hij op bij moeder Silja en vader Sigvald, tot vader Sigvald op zee bleef op een dag toen plotseling de herfststorm opstak, hij was aan het vissen ten westen van de eilanden en daar voor de eilanden zonk de boot, voor Storesteinen. En toen waren moeder Silja en Asle alleen in het boothuis. Maar niet lang nadat vader Sigvald was overleden werd moeder Silja ziek, ze werd steeds magerder, ze werd zo mager dat het leek of je door haar gezicht heen tot op het bot keek, haar grote blauwe ogen leken steeds groter te worden en vulden ten slotte bijna haar hele gezicht, vond Asle, en haar lange bruine haar werd dunner dan ooit, en piekerig, en toen, toen ze op een ochtend niet opstond, vond Asle haar dood in bed. Moeder Silja lag met haar grote blauwe ogen open en keek naast zich, naar waar vader Sigvald had moeten liggen. Het lange dunne bruine haar bedekte bijna haar hele gezicht. Daar lag moeder Silja en was dood.”
Elk jaar heb ik zonder het te weten de dag doorgebracht Waarop de laatste vuren naar mij zullen zwaaien En de stilte zal vertrekken Onvermoeibare reiziger Als de straal van een lichtloze ster
Dan zal ik niet langer Mezelf in het leven vinden als in een vreemd gewaad Verrast door de aarde En de liefde van een vrouw En de schaamteloosheid van mannen Zoals vandaag nu ik schrijf na drie dagen regen Het winterkoninkje hoor zingen en het vallen ophoudt En buig zonder te weten waarvoor
I. Nadat de pijn niet meer zo heftig was dat je amper kon ademhalen kwam een andere pijn je gezelschap houden in je borstkas je wandelde om door te gaan zonder afstand te nemen elke dag opnieuw dezelfde rondjes in het park, met vrienden, vreemden en oude bekenden ze wilden weten hoelang of hoelang al niet meer bij elk antwoord stak die nieuwe pijn op als de wind tussen je ribben je borstkas, een zeil.
II. Op weg naar het eiland verdween de kustlijn, of, nee: veranderde van schaal; twee haren op een jas, zout op je vingertoppen en jullie weer zwevend in zingend wit licht.
III. Ook zonder haar lijf ligt je hand nog op haar billen, vijf vingers in de rouw. Je was niet voorbereid op het voorbij-zijn legt je nu toch neer bij het neerleggen, verlaat het eiland op de boot waarmee je kwam.
IV. En op een dag word je wakker, denk je pas halverwege de middag aan haar – en, daarna, als de kom van je handen zich ’s ochtends vouwt om je gezicht zal ook het bos op het eiland zich om je vouwen met haar groene licht
Op de kaarten en bij de bocht in de weg zagen we je nooit in de baarmoeder en in het kruisvuur in de getallen waar je ook de hand in had en dat was alles ons werd verteld om nooit ons vertrouwen in je te stellen om uiteindelijk nederig voor je te buigen omdat er uiteindelijk niets anders was dat we konden doen dan niet in je te geloven
toch zouden we je kunnen verleiden met kiezels warm gehouden in de hand of munten of de relikwieën van verdwenen dieren in voorschriften rituelen niet bindend voor jou die geen beloften doet we zouden zulke dingen alleen kunnen doen om je niet te verwaarlozen en je ongenade te riskeren oh jij die nooit dezelfde bent die geheim is als de dag wanneer hij komt jij die we uitleggen zo vaak als we kunnen zonder je te begrijpen
De Amerikaanse dichteres Kay Ryan werd geboren op 27 september 1945 in San Jose, California. Zie ook alle tags voor Kay Ryan op dit blog.
THAT WILL TO DIVEST
Action creates a taste for itself. Meaning: once you’ve swept the shelves of spoons and plates you kept for guests, it gets harder not to also simplify the larder, not to dismiss rooms, not to divest yourself of all the chairs but one, not to test what singleness can bear, once you’ve begun.
DOUBT
A chick has just so much time to chip its way out, just so much egg energy to apply to the weakest spot or whatever spot it started at. It can’t afford doubt. Who can? Doubt uses albumen at twice the rate of work. One backward look by any of us can cost what it cost Orpheus. Neither may you answer the stranger’s knock; you know it is the Person from Porlock who eats dreams for dinner, his napkin stained the most delicate colors.
HOPE
What’s the use of something as unstable and diffuse as hope— the almost-twin of making do, the isotope of going on: what isn’t in the envelope just before it isn’t: the always tabled righting of the present.
De stukken die op aarde vallen
Je zou haast willen dat ze het niet zouden doen; ze zijn zo ver uit elkaar, zo willekeurig. Je kunt niet wachten, je kunt het wachten niet opgeven. De drie of vier momenten waarop ze landen vervagen nooit. Mochten er meer zijn, dan zullen er nooit genoeg zijn om een patroon te maken dat kan opwegen tegen de dominante manier waarop ze ertoe doen.