Ilja Leonard Pfeijffer, Tom Dolby, Jaap van den Born, Anton Valens, David Ebershoff, Gavin Extence, Hideo Yokoyama, Raoul Schrott, Nanne Tepper

De Nederlandse dichter en schrijver Ilja Leonard Pfeijffer werd geboren op 17 janauari 1968 in Rijswijk. Zie ook alle tags voor Ilja Leonard Pfeijffer op dit blog.

Uit: Grand Hotel Europa

De anonimiteit en vluchtigheid die een verblijf in een hotel normaal gesproken kenmerken, die de sensatie van treurnis en opwinding teweegbrengen dat je tijdelijk in een niemandsland tussen vertrek van huis en thuiskomst verzeild bent geraakt, waar, omdat er niets gebeurt, net zo goed alles zou kunnen gebeuren, en die een man alleen tussen vreemde lakens na een whisky te veel, achterovergeslagen op een kruk aan de bar in de lobby met een laatste slappe grap voor de stoïcijns glazen polerende barman, op het idee kunnen brengen dat er geen haan naar zou kraaien als hij de nachtportier belde met de vraag of hij iemand kende die haar diensten aanbood, waarbij het alleen die whisky te veel is die hem ervan weerhoudt om dat ook echt te doen, zijn hier in Grand Hotel Europa bleke herinneringen aan een moderniteit die zich ver weg van hier afspeelt in een andere wereld.
Niet in nieuwerwetse vluchtigheid wordt hier vertrouwen gesteld, maar in beproefde traagheid, die mij in de stemming brengt om lange zinnen te schrijven. Ook de internetverbinding is overigens erg traag, maar dat terzijde. In plaats van anonimiteit trof ik op mijn eerste avond mijn foutloos gespelde naam aan die in de verzilverde servetring was gegraveerd die mijn vaste tafel in het restaurant markeerde. Het was geen massief zilver, en toch stelde ik het gebaar bijzonder op prijs. Het is natuurlijk ook een geraffineerde vorm van klantenbinding, want alleen al vanwege die servetring zou ik mij schuldig hebben gevoeld als ik voornemens was geweest mijn reis binnen luttele dagen voort te zetten. Maar dat was ik niet, evenmin als de andere gasten, die geen van allen de indruk wekten op doorreis te zijn.
Enkelen van hen heb ik inmiddels mogen ontmoeten. De grote Griek was de eerste die mij aan zijn tafeltje noodde, eergisteren, tijdens de merenda, die elke dag tussen vier en halfvijf wordt geserveerd in de Chinese kamer. Volonaki heet hij. Zijn voornaam is zoiets als Yannis, als ik het mij goed herinner. Ik zou hem beschrijven als omvangrijk en uitbundig, met expansieve gebaren die een gevaar vormen voor het glaswerk, en een dik hoofd dat speciaal is gemaakt om ruimte te biewie ook wat goed was voor hemzelf en de wereld.
Uit eigen beweging vertelde hij mij dat hij afkomstig is van het eiland Kreta, dat de Europese beschaving daar is ontstaan, dat dat geen toeval is, dat hij eigenaar is van een rederij en scheepswerf in Heraklion, dat dat hard werken is maar dat hij zich graag inspant voor de mensheid en dat hij de economische crisis goed was doorgekomen omdat hij anders dan de meesten van zijn concurrenten al jaren geleden had begrepen dat de toekomst buiten Europa lag.”den aan zijn brede lach. Hij zat erbij als een man die overduidelijk geen maaltijd oversloeg en die ook voor het overige beter wist dan wie ook wat goed was voor hemzelf en de wereld.”

 


Ilja Leonard Pfeijffer (Rijswijk, 17 janauari 1968)

 

De Amerikaanse schrijver, filmmaker, essayist, journalist en redacteur Tom Dolby werd geboren op 17 januari 1975 in Londen. Zie ook alle tags voor Tom Dolby op dit blog.

Uit: The Sixth Form

“Before he met Todd, in those first few weeks at Berkley Academy, Ethan Whitley sought refuge in the cool calm of the art studios, amidst the smells of dried paint and eraser shavings. The heat had surprised him; Massachusetts in September was balmy, sweltering, mosquitoes buzzing around brackish pools, verdant lawns that spread for acres beyond the brick facades of Berkley’s Colonial campus. The advanced studios of the Stevenson Art Center were air-conditioned, a rare luxury for a school that prided itself on its Spartan, character-building accommodations. When he was working alone in these rooms, Ethan imagined that they protected him from all that lay waiting outside.
As he worked, he would think ahead to the next hour or two, safely tucking his portrait in his cubby, shuffling across the linoleum floor, walking upstairs, past the library, its fifty thousand volumes tempting him, across the inlaid marble of the school’s foyer, through its atrium of white columns and vaulted ceilings, out the French doors of the main building. His fellow classmates-he didn’t know their names; they were as anonymous as strangers in Grand Central Terminal-would lay sprawled on the grass under a cluster of birch trees like a clothing advertisement, a triple-page spread, their chlorinated blond locks falling lazily over their eyes, tanned legs, scratched in the right places (sports injuries, not clumsiness), skin free of blemishes. They lived in a world where people made witty remarks to each other, and no one worried too much about things like money or popularity or sex.
He was shocked then to find himself one evening, three weeks into the school year, sitting in a taxicab, a rattling old station wagon, barreling into town with Todd Eldon, a boy who lived on the floor above him. Five days earlier, Todd had burst into Ethan’s room with the force of a raid-Hands up! We know you have no friends, and we’re going to do something about it!-and asked him to summarize the week’s English reading, the first section of Jane Eyre. Since that evening, the friendship had progressed so effortlessly that Ethan had nearly forgotten those horrible weeks prior, the sitting alone in his room after check-in, staring at the Jackson Pollock poster he had tacked to the wall above his bed, dreading the mealtime ritual of finding people to sit with, making conversation, smiling politely even when everyone who was done got up to study or goof off in the dorms.”

 


Tom Dolby (Londen, 17 januari 1975)

 

De Nederlandse dichter, kunstenaar en illustrator Jaap van den Born werd geboren in Nijmegen op 17 januari 1951. Zie ook alle tags voor Jaap van den Born op dit blog.

Uit: Dubbele moraal

Jezus predikt ‘Hebt uw vijanden lief’

Wanneer men u in Mijn Naam zal belagen
Wanneer men u bespuugt, bespot, veracht
Dan moet u dat maar allemaal verdragen
Vergeef uw beul in vredig welbehagen
Als u om uw geloof wreed wordt geslagen
En daarna als een lam wordt afgeslacht

Matth. 5:44: ‘En ik zeg jullie: heb je vijanden lief en bid voor wie jullie vervolgen, alleen dan zijn jullie werkelijk kinderen van je Vader in de hemel.’

 

Jezus haat Zijn vijanden

Mijn tegenstanders die Mij steeds belagen:
Ze worden zeer intens door Mij veracht
Hun aanblik kan Ik nauwelijks verdragen
Ik zie dan ook met innig welbehagen
Hoe deze vuile kliek flink wordt geslagen
En daarna zeer vakkundig afgeslacht

Lucas 19:27: ‘En die vijanden van mij die niet wilden dat ik koning over hen werd, breng hen hier en dood ze voor mijn ogen.’

 

 
Jaap van den Born (Nijmegen, 17 januari 1951)
Nijmegen

 

De Nederlandse schrijver en schilder Anton Valens werd geboren op 17 januari 1964 in Paterswolde. Zie ook alle tags voor Anton Valens op dit blog.

Uit: Het compostcirculatieplan

“We gingen aan de slootkant zitten, onder de parasol. Om kwart over vier liepen twee mannen aan, de leptosoom (Max geheten) en een jongere gast een kop kleiner. Met een morose gezichtsuitdrukking en een grafstem maakte deze zich bekend als Herman. Hij had de torso en de armen van een gewichtheffer, vol tatoeages.
Nadat Max aan de hand van het bouwplan de werkzaamheden aan Herman had uitgelegd, pakten ze ieder een schep en vulden de kruiwagens met zand. Ze braken een strook van het oude terras af en stapelden de crimineel zware grindtegels op. De hitte was verzengend, ze trokken hun T-­shirt uit. Ik zag Jens gluren naar de zonverbrande, gladgeschoren en van zweet glimmende borstkas van Herman. Daaronder een sixpack.
Herman begon steeds donkerder te kijken, alsof zijn wenkbrauwen instortten. Hij had een gluiperige kop, vond ik. Dat leek Jens niet te kunnen schelen.
De dampkring betrok met een elektrisch geladen sluier, een vaal blauwgrijs waas, er hing een vreemde, broeierige windloosheid. Heel de namiddag en vooravond leek het alsof ieder moment een verschrikkelijk onweer kon losbarsten. Van tijd tot tijd loerde Jens met een bezorgde frons om het hoekje om te zien of ze opschoten, maar de stratenmakers kwamen langzaam op gang.
We aten om acht uur. Enigszins opgelaten zaten we tegenover elkaar aan de tafel bij de sloot. Zelfs Jens had geen vloeiende conversatie klaarliggen. Max, die de kip wegspoelde met bierglazen cola, had nog het meeste praats. Maar toen hij zijn collega, die ieder oogcontact uit de weg ging, jolig begon te sarren, zag Jens een mogelijkheid in te breken.
Jens: ‘Hoe oud ben je, Herman?’
‘Drieëndertig.’
Max: ‘Hij heeft nog een heel leven voor zich.’
‘Maar dat betekent ook dat hij nog vreselijk lang moet werken.’
Max mekkerde. Een torpedovormige Zware Jongen kleefde aan zijn onderlip.
Herman scheurde een stuk brood af, sopte het in de saus van de kip en antwoordde nurks: ‘Als ik er zat van ben, maak ik er ’n eind an.’

 


Anton Valens (Paterswolde, 17 januari 1964)

 

De Amerikaanse schrijver David Ebershoff werd geboren op 17 januari 1969 in Pasadena, Californië. Zie ook alle tags voor David Ebershoff op dit blog.

Uit: The Rose City

“Chuck Paa, not five and a half feet tall, his eyes gold and set deep beneath the brow, asked, “What do you need, Mr. Boyal? Chips? Cake mix? Corn oil? Where’s your shopping list? Get out your list.”
Mr. Boyal, glasses slipping down his nose, pointed to the breast pocket of Chuck’s parka. Only a quarter of an hour before Chuck had picked up the list from the telephone table next to Mr. Boyal’s front door, zipping it into the parka and patting the flap for good measure. Then Chuck had forgotten all about it. He must have been thinking of something else at the time: his paycheck arriving in tomorrow’s mail; the red-and-black HELP WANTED sign in the window of the liquor store; the call he needed to place to Mr. Riley. Yes, something.
Now Mr. Boyal was leaning heavily on the shopping cart as he pushed it down the baked-goods aisle. It rolled slowly, its back wheels trembling, until Mr. Boyal seemed to lose track of what he was doing, steering the cart into a display pyramid of canned pickled beets. The pyramid collapsed on itself with an extended clatter, and Chuck Paa tried to look the other way.
But worse than the racket of the cans rolling down the aisle was the sight of Mr. Boyal himself. His knees were wobbling, his blue hand was grasping the cart’s handle, and Mr. Boyal was on the verge of crumbling into a heap. Here we go again, thought Chuck, moving to catch Mr. Boyal. More than once Chuck had told him it was time to buy a walker, preferably the kind with the little white skis. But Mr. Boyal had—as Chuck expected—resisted. Yet when Chuck mentioned the walker to Mrs. Boyal, Mr. Boyal’s sad-mouthed mother who lived far away in Pasadena, her tongue snapped across the phone line. “I couldn’t agree more. I just didn’t have the heart to bring it up myself.” “Well, I have the heart,” Chuck replied. And Mrs. Boyal, with her poof of silver-blond hair and pinched oily nose, said, “Oh, Chuck. Aren’t you kind to us all.”

 


David Ebershoff (Pasadena, 17 januari 1969)

 

De Engelse schrijver Gavin Extence werd geboren op 17 januari 1982 in Swineshead, Lincolnshire. Zie ook alle tags voor Gavin Extence op dit blog.

Uit: The Universe Versus Alex Woods

“They finally stopped me at Dover as I was trying to get back into the country. I was half expecting it, but it still came as kind of a shock when the barrier stayed down. It’s funny how some things can be so mixed up like that. Having come this far, I’d started to think that I might make it the whole way home after all. It would have been nice to have been able to explain things to my mother. You know: before anyone else had to get involved.
It was 1 a.m., and it was raining. I’d rolled Mr Peterson’s car up to the booth in the ‘Nothing to Declare’ lane, where a single customs officer was on duty. His weight rested on his elbows, his chin was cupped in his hands, and, but for this crude arrangement of scaffolding, his whole body looked ready to fall like a sack of potatoes to the floor. The graveyard shift–dreary dull from dusk till dawn–and for a few heartbeats it seemed that the customs officer lacked the willpower necessary to rotate his eyeballs and check my credentials. But then the moment collapsed. His gaze shifted; his eyes widened. He signalled for me to wait and spoke into his walkie-talkie, rapidly and with obvious agitation. That was the instant I knew for sure. I found out later that my picture had been circulated in every major port from Aberdeen to Plymouth. With that and the TV appeals, I never stood a chance.
What I remember next is kind of muddled and strange, but I’ll try to describe it for you as best I can.
The side door of the booth was swinging open and at the same moment there washed over me the scent of a field full of lilacs. It came on just like that, from nowhere, and I knew straight away that I’d have to concentrate extra hard to stay in the present. In hindsight, an episode like this had been on the cards for a while. You have to bear in mind that I hadn’t slept properly for several days, and Bad Sleeping Habits has always been one of my triggers. Stress is another.
I looked straight ahead and I focussed. I focussed on the windscreen wipers moving back and forth and tried to count my breaths, but by the time I’d got to five, it was pretty clear that this wasn’t going to be enough. Everything was becoming slow and blurry. I had no choice but to turn the stereo up to maximum. Handel’s Messiah flooded the car–the ‘Hallelujah’ chorus, loud enough to rattle the exhaust. I hadn’t planned it or anything. I mean, if I’d had time to prepare for this, I’d have chosen something simpler and calmer and quieter: Chopin’s nocturnes or one of Bach’s cello suites, perhaps.”

 

 
Gavin Extence (Swineshead, 17 januari 1982)

 

De Japanse schrijver Hideo Yokoyama werd geboren op 17 januari in Tokio. Zie ook alle tags voor Hideo Yokoyama op dit blog.

Uit: Seventeen

“The wheels on the old-fashioned train clanked to a stop.
Doai Station on the Japan Railways Joetsu Line was in the far north tip of Gunma Prefecture. The platform was in a deep underground tunnel, with 486 steps to climb to reach daylight. Perhaps “scale” would have been a better word than “climb,” given how much his legs were having to work. It was fair to say that the ascent of Mount Tanigawa began right here.
Kazumasa Yuuki began to feel pain as the tips of his toes pressed against his climbing boots. Pain-free, it would have been enough of a challenge to get to the top of the steps in one go. He reached the landing at the three hundredth step (the number was painted on it) and took a breather. He was struck by the same thought he’d had all those years before. He was being tested; maybe this was what separated the men from the boys. But if climbing stairs was enough to leave him out of breath, perhaps he didn’t have what it took to make an assault on Devil’s Mountain. Seventeen years ago, the excesses of a newspaper reporter’s lifestyle had left him struggling for breath; now, his fifty-seven years on this earth were taking their toll on his heart rate.
He was going to climb the Tsuitate rock face.
He felt his determination beginning to waver, but Kyoichiro Anzai’s twinkling eyes were still there in the back of his mind. He could still hear him, too—particularly one phrase that the veteran rock climber had casually dropped into conversation: “I climb up to step down.”
Yuuki raised his head and began once again to climb the stairs.
“I climb up to step down.” He had always wondered about the meaning of this riddle. He believed he had the solution, but the only person who knew the definitive answer wasn’t around anymore to ask.
Ground level at last. He stood a moment, bathed in the gentle early autumn sunshine. It had just turned two in the afternoon, and the wind felt a little cold on his cheek. Takasaki City, farther south in Gunma Prefecture, where Yuuki had lived most of his life, was nothing like this. The temperature and the way the air smelled were completely different here.
He set off walking north along Route 291, leaving the red, pointed roof of the station building behind him. He passed over a level crossing, through a snow-break tunnel, and then, on his right, was a large swath of lawn. Doai Cemetery.”

 

 
Hideo Yokoyama (Tokio, 17 januari 1957)

 

De Oostenrijkse dichter schrijver Raoul Schrott werd op 17 januari 1964 geboren in Landeck, Tirol (en volgens andere bronnen op een schip „São Paulo“ dat van Brazilië onderweg was naar Europa). Zie ook alle tags voor Raoul Schrott op dit blog.

 

Sant Apollinare in Classe

die schritte hallen durch steinkiefern · in felseichen
und kiesrosen die zwischen marmornen strandlilien
in den verlorenen wald reichen
sommerschneeblumen unter den vigilien
seiner nadelkronen · nichts schreckt die steinhühner
aus dem moos · sie tragen ihre strophen vor
zu denen die meerbrise ein kehlen anstimmt um sich am gras
als tau niederzulegen · ihr blau wird immer grüner
um in einem wiesenflor
dem sonnengelb zu weichen · o sancta simplicitas
in der nur die bäume in den himmel ragen
aus deren steinfrüchten man licht gewinnt
und die felstauben sich mit dem bebenden schlagen
ihrer seelen in der luft halten · im rotgold gottes ein papagei
an dessen gefieder aus malachit jeder regen abrinnt

 

Ein Strassenbauarbeiter

kies in schotterkoffer schaufeln · heissen teer ausrechen
damit der walzenzug ihn planiert
eine fahrbahn wird nie eben ­ erst bombiert
fliesst das wetter ab · pfosten setzen · an den leitblechen
distanzstücke montieren: jeder folgt einem mittelstreifen
und fährt ins irgendwo oder vor
etwas davon · die trassierungen reichten zusammen um den äquator
mögliche schlaglöcher werden von uns im frühjahr repariert
spritzwasser und sirrende reifen
das leben aber verläuft im schritttempo und die galerien die ich baue
zeigen allerorts die gleiche ansicht:
postkarten von wächten und lawinenhängen · das rauhgraue
von gneis der talwärts rutscht · eine tagesschicht
die hände dreckig und voll schwielen arbeite ich
ohne ein ende zu erkennen · alle strassen führen
auch stets zurück · nichts wird jemals fertig · hunger spüren
und trockenen munds weitermachen
der himmel ölig schillernd in lachen
die luft wie sie nach rost schmeckt · spitzwegerich
wuchernd an der böschung und holunder
das aufblitzen ihrer staubig weissen dolden ist mir genug an wunder

 

 
Raoul Schrott (Landeck, 17 januari 1964)

 

De Nederlandse schrijver, popjournalist en muzikant Nanne Tepper werd geboren in Hoogezand op 17 januari 1962. Zie ook alle tags voor Nanne Tepper op dit blog.

Uit: De lijfbard van Knut de verschrikkelijke

“Men kan mij veel wijsmaken — en vice versa — maar zodra ik een kunstwerk verklaard zie door zijn schepper, in volzinnen en in voetnoten, word ik argwanend. Nu is dat niet helemaal koosjer, want ten eerste begrijp ik de behoefte van sommige kunstenaars om eindeloos over hun geheimenis te spreken volkomen (vraag maar aan mijn buren), ten tweede kan ik me voorstellen dat het moeilijk is om niet toe te geven aan met roem gepaard gaande interesse van derden naar beweegredenen en bewijsvoering, en ten slotte valt het me — hoe obsceen, dat wel — licht te begrijpen dat men een kunstenaar bij wie men aan zijn gerief gekomen is, het hemd van het lijf wil vragen. Voyeurisme Es tenslotte, in tegenstelling tot wat sommige auteurs graag beweren, ziekte en zondeval ineen, ‘in deze tijd van deze eeuw’. Niet zo heel erg lang geleden hoorde ik een beroemd auteur op de televisie zeggen dat zijn schrijverschap ontstaan was op het toilet uit zijn kinderjaren, alwaar hij, niet persend maar stuitend en genietend van een zekere aandrang achter het staartbeen, klontering van zielenroerselen meende te constateren. Sindsdien beschouwde hij al wat aan hem kleefde als materiaal. Inspiratie, sprak de man, was hem vreemd. De kunst der verdichting kon hij in zijn eentje rooien. Ik bewonder enkele werken van deze schrijver zeer, maar zijn her en der gedeponeerde autobiografie heb ik altijd een aanfluiting gevonden. Juist het onontkoombare lot dat schrijvers die hun leven als materiaal beschouwen delen — men loopt elkaar wel eens tegen het lijf in elkanders werk, in een pishok of een cul-de-sac — maakte dat ik mij schaamde voor zijn zichtbaar ingestudeerde ontboezeming. Een schrijverschap kent geen geboorte, of men moet de geboorte van het kind dat ooit zal schrijven als aanstichtster of verwekster willen zien. Een schrijverschap kent de vondst van bronnen, en daarin ligt het mysterie. Men kan het vinden van die bronnen achteraf — in vlagen van melancholie, of tijdens zittingen van Mnemosyne en muzen — betichten van grote betekenis, van het neerdalen van een geest of het opgaan van een lichtje, maar mij komt zo een herschepping van je levensloop voor als moedwillige vervalsing. Die bronnen — ach, je ruikt ze wel eens als je, op leeftijd geraakt, op een avond in augustus een laan afloopt en overvallen wordt door een alchimie van geuren, schaduwen en banale beslommeringen: de door de spiegel gestapte dubbelganger van het déjà vu, de zachte duw tegen je zielenleven, iets van daar en ooit en eens; een kluwen, toen al onontwarbaar door het spoken van de tijd die garen spint van onze levens.”

 


Nanne Tepper (17 januari 1962 – 10 november 2012)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 17e januari ook mijn blog van 17 januari 2018, mijn blog van 17 januari 2017 en ook mijn drie blogs van 17 januari 2016.