De Nederlandse journalist, toneelschrijver, filmacteur en televisiepresentator Ischa Meijer werd geboren in Amsterdam op 14 februari 1943. Hij was het oudste kind van de historicus en hebraïst Jaap Meijer en Liesbeth Voet. Als baby werd hij met zijn ouders naar het concentratiekamp Bergen-Belsen gedeporteerd. Het gezin overleefde de oorlog en vestigde zich in de Amsterdamse Staatsliedenbuurt waar nog dochter Mirjam en zoon Job werden geboren. Begin jaren vijftig volgde, uit vrees voor het communisme een emigratie naar Paramaribo. De Meijers konden er niet aarden en keerden na enkele jaren terug naar Amsterdam. Hij werd journalist bij De Nieuwe Linie en later bij de Haagse Post, Nieuwe Revu en Vrij Nederland met uitgebreide, vaak onthullende interviews. Die gingen, zoals hij en anderen bevestigden, vaak meer over hemzelf dan over de door hem geïnterviewden. In juni 1984 verscheen in Vrij Nederland een geruchtmakend interview van Meijer met Bram Peper en diens toenmalige echtgenote. Verder presenteerde hij op de radio een live-programma vanuit café Eik en Linde in Amsterdam: Een Uur Ischa, later werd dit Een Dik Uur Ischa. Naast interviewer was Meijer toneelschrijver, en vervolgens werd hij ook acteur. In 1983 oogstte hij met zijn voorstelling Izzy M. der sympathische Jude succes in Berlijn. In de eerste helft van de jaren tachtig trad hij op in een aantal speelfilms. Vanaf 1991 tot aan zijn dood schreef Meijer een dagelijkse column in Het Parool, onder de titel De Dikke Man.
Uit: Een jongetje dat alles goed zou maken
“De bevrijders
De Dikke man zat in de coffeeshop van het Grote Warenhuis voor een regenbui te schuilen, tegenover zo’n praktisch permanent blozend meisje, dat hem een tijdje aanstaarde en vervolgens vroeg:
‘Moet u niet de grote verzoendag vieren?’
De Dikke man reageerde niet.
‘U is toch Joods, nietwaar,’ vervolgde Dat Blozende Meisje, ‘Net als de vader van mijn beste vriendin. En die vader gaat vandaag de hele dag naar de synagoge en hij eet en drinkt helemaal niets.’
De Dikke man boog nu het van herinneringen zware hoofd.
‘En u doet op zo’n heilige dag dus niks bijzonders,’ boorde Het Blozende Meisje door.
‘Nee’, sprak De Dikke Man toen. Índerdaad- ik doe niks aan Jom Kippoer.’ En hij stokte eventjes.
‘Ik heb daar namelijk geen zin in,’ stelde hij voorts.
‘Tot mijn zeventiende heb ik mij voor Joodse riten en symbolen ingezet- maar toen was het opeens afgelopen.
Ik had er dus geen trek meer in- laten we het maar zo noemen.’
‘En hoe gaat dat dan?’ zeurde het Blozende Meisje maar door.
‘Voelt u zich op zo ’n heilige dag dan niet raar, of zo, of een beetje verdrietig- door alles wat u zich herinnert?’
De Dikke man schudde van nee.
‘Vroeger wel,’ antwoordde hij. ‘Vroeger voelde ik me op hoogtijdagen altijd licht beroerd. Schuldgevoel en aanverwante emoties. Maar alles slijt. Alles gaat voorbij.’
Er gleed thans een verveeld -geïrriteerde trek langs de mond van Het Blozende Meisje.
‘En gisteravond,’ging De Dikke man, meer voor zichzelf, eigenlijk, verder,
‘kwam ik op straat een Israëlische kennis tegen, die mij, net als jij, vroeg of ik geen Grote Verzoendag vierde- en ik antwoordde haar dat ik er geen zin meer in had.
En ik spoedde me daarop naar huis. En daar aangekomen knipte ik de televisie aan.En daar was het nos-journaal, met een reportage over het vijftigjarige herdenkingsfeest van de bevrijding van Maastricht. En ik zag enkele beelden van de Heilige Mis. En daarna kwam die Amerikaan aan het woord. Een ongeveer zeventigjarige man, met het fatsoenlijkste hoofd dat je je maar kunt voorstellen. En die interviewer vroeg hoe hij zich voelde.
‘Ik ben ontroerd ,’ zei die Amerikaan.
‘Ik ben ontroerd en ik voel me beschaamd. Deze mensen hier noemen ons De Bevrijders. Maar wij kwamen vanuit Amerika en zij hadden vier zware oorlogsjaren meegemaakt. Zij zouden als helden moeten worden beschouwd.’
‘Ja- dat zei de Amerikaanse man.’
En De Dikke Man sloot zijn ogen.
‘O- dat ontroerde mij zo,’ fluisterde hij.
‘Die man zei iets, waar ik nu werkelijk nooit op gekomen was. Het was zo onverwacht. Zo intelligent. Zo aardig.
En ik dacht nog even aan de Grote Verzoendag. En ik wist: Die Amerikaan op de buis heeft mijn Grote Verzoendag gemaakt; ik hoef vanavond en morgen niets meer te vieren.
Die Amerikaan heeft het mooi voor me opgeknapt.’
Waarop het Blozende Meisje op haar beurt, heel even de ogen sloot en zei:
‘Ja- daar kan ik me wel iets bij voorstellen.’
‘’ Fijn,’ mompelde De Dikke Man .
En hij meende dat, op de een of andere manier, ook nog.”
Ischa Meijer (14 februari 1943 – 14 februari 1995)
De Nederlandse dichter en predikant Piet Paaltjens werd geboren in Leeuwarden op 14 februari 1835. Zie ook mijn blog van 14 februari 2007.
De bleeke jongeling
’t Avondt. Aan de westertrans
Zinkt, in goud gehuld en glans,
Statig ’t zonnelicht ter neer
In den schoot van ’t wieglend meer,
Dat, als ’t bloosde van verlangen,
Om het in zijn bed te ontvangen,
Inkarnaat voelt gloeien op zijn wangen.
’t Avondt. Door het heidekruid
Suist als aeoolsharpgeluid
’t Windeken en kust zoo zacht
Al de bloempjes goedennacht.
’t Orgelend lied der vooglenkelen
Zwijgt in ’t loover der abeelen,
’t Sjirpend krekeltjen in de struweelen.
’t Avondt. Aan den zoom van’t meer
Zit een bleeke jongeling neer.
’t Donker oog, naar ’t west gericht,
Volgt het scheidend zonnelicht.
Tranen aan dat oog ontleken,
Die van grievend lijden spreken,
Lijden, – dat een jongelingshart doet breken.
’t Nacht. En lange reeds verdronk
Ook de laatste zonnevonk.
Duisternis als van het graf
Daalde op meer en velden af.
Slechts het suizen van de blaren
Hoort men en ’t geruisch der baren. –
Immer blijft de jongeling voor zich staren.
’t Morgent. En een maagdlijk blond
Verft in ’t oost den horizont.
’t Blond verzilvert. ’t Zilver smelt
Tot een goudzee. Trotsch ontsnelt
’t Vlammend zonvuur aan de kimmen.
Damp en nevelen verglimmen
Straks tot purper bij zijn opwaartsklimmen.
’t Morgent. Aan den zoom van ’t meer
Zit nog steeds de jongeling neer,
’t Bleek gelaat naar ’t west gericht.
Maar zijn oog is blind voor ’t licht,
Voor de bloemen, weer ontloken.
Opgehouden heeft te koken
’s Jongelings bloed.- Zijn harte was gebroken.
IMMORTELLE III
Waarom ik de loome nachten
Met wrange tranen bedauw? –
Ik weet niet wat ik liever deed,
Dan dat ik het zeggen zou.
En wou ik het ook al zeggen,
Weet ik, of ik het wel kon?
Voor alles is er een oorzaak, –
Maar hebben mijn tranen een bron?
Piet Paaltjens (14 februari 1835 – 19 januari 1894)
De Amerikaanse schrijver Robert Shea werd geboren op 14 februari 1933 in New York. Hij begon al met het uitgeven van tijdschriften toen hij scholier en student was. Hij studeerde Engels aan het Manhattan College en literatuurgeschiedenis aan Rutgers University in New Jersey. Daarna werkte hij als zelfstandig schrijver, schreef verhalen en werd tijdelijk redacteur bij verschillende magazines, waaronder de Playboy, waar hij Robert A. Wilson leerde kennen. Samen schreven ze de Illuminatus-trilogie. Zelf legde Shea zich toe op historische romans: Shike (1981), All Things Are Lights (1986), and The Saracen, (1989).
Uit: All Things Are Lights
“ROLAND NARROWED HIS EYES AND STARED UPWARD INTO THE DARKNESS, across the top of Mont Segur toward the Cathar fortress. Standing on a high walkway of planks behind the palisade of the crusaders’ small wooden fort, he heard faraway voices and saw torches moving on the Cathar rampart.
The two men on watch with him that night, a sergeant from Champagne and a young man-at-arms from Brittany, were talking in low tones about the women to be had far below, at the foot of the mountain. They seemed not to see the activity about the Cathar stronghold on the upper peak of the mountaintop opposite their own fort. But Roland, knowing Diane was in the besieged fortress, could not take his eyes from it.
He knew he had to act soon. Each day the crusaders grew stronger and the Cathars weaker. Once the Cathar stronghold fell, the crusaders would slaughter all within, including Diane. The sergeant, chuckling, was offering his young companion a wineskin. The Breton never received it.
From behind the Cathar wall came the sound of a huge thump, as if a giant’s fist had pounded Mont Segur. Roland recognized the sound, and fought panic as he thrust his arms out, trying to push the other two men toward the ladder. But there was no time for them to climb down to safety. The thump was the counter-weight of a stone-caster, and the whistling noise that followed fast upon it was the rock it had thrown.
A shape as big as a wine barrel blotted out the stars. The stone hit the parapet beside Roland, and the whole palisade shuddered. Roland caught a glimpse of the sergeant’s horrified face and heard his scream as the boulder struck him, crushing him to the ground.”
Robert Shea (14 februari 1933 – 10 maart 1994)
Zie voor onderstaande schrijvers ook mijn blog van 14 februari 2007.
De Russische schrijver Wsewolod Garsjin werd geboren op 14 februari 1855 in Prijatnaja Dolina.
De Italiaanse dichter Leone Battista Alberti werd geboren in Genua op 14 februari 1404.
De Franse toneelschrijver Pierre-Claude Nivelle de La Chaussée werd geboren op 14 februari 1692 in Parijs.
De Franse schrijver Edmond François Valentin About werd geboren op 14 februari 1828 in Dieuze, Lorrainne.
De Canadees-Duitse schrijver en vertaler Frederick Philip Grove werd geboren als Felix Paul Greve op 14 februari 1879 in Radomno, Westpruisen.
De Zwitserse schrijver en dichter Johann Martin Usteri werd geboren op 14 februari 1763 in Zürich.