De Nederlandse dichter Hans Lodeizen werd geboren op 20 juli 1924 in Naarden. Zie ook mijn blog van 20 juli 2006 en ook mijn blog van 20 juli 2007.
er was een feest van balspelers
er was een feest van balspelers op het veld in
de zomer. twee vuile kleine jongetjes
gaapten het wonder van de chaos aan
(hun zakken vol broodkruimeltjes)
en liepen toen door over de zon.
de balspelers aten biefstuk en hun vermoeide
spieren waren in gesprek met elkaar onder
de douche. het veld was in hun ogen, het groene,
de gewiekste komeet (de bal), en de witte
melkweg, in hun lichaam gespaard.
Toen de dag was weggelopen
Toen de dag was weggelopen in het zachte
gras en de nacht haar jurk wellustig
neerspreidde, een sluier over de bloemen,
toen het donker was en de nachtegaal zong,
heb ik je ogen herkend overal om me heen
nu is het avond: donker als altijd
wanneer de zon’s handgewuif
vrolijk is ondergegaan of als een waaier
is toegevouwen voor de hemel waar
vogels als een waterval zingen.
en zo stil als nooit ben ik langs de
paden van de tuin gegaan, lachend
tegen de nacht; zal ik zeggen hoe
droevig de geuren roken die langzaamaan
deinden op de wind als zeilschepen…?
Hij die de wind
Hij die de wind
had na willen bootsen in haar
meest intieme bewegingen;
nu ligt hij als een steen
in de beek, zwijgend in het
spelende water.
Hij die zijn hand
wou laten regeren over de
dingen is moe, en een klacht
draagt hij op zijn hoofd als
een doornenkroon, maar hij lacht
in de herfstzon.
Hans Lodeizen (20 juli 1924 – 26 juli 1950)
De Italiaanse dichter en schrijver Francesco Petrarca werd geboren in Arezzo op 20 juli 1304. Zie ook mijn blog van 20 juli 2007.
Ga naar de harde zerk
Ga naar de harde zerk, o droef sonnet,
waaronder zij die ik liefhad ligt begraven,
en vraag haar vurig of zij mijn gebed
met hemelse goedgunstigheid wil staven.
Want nu mijn schip door stormen is ontzet
zodat ik doodmoe uitzie naar de haven,
ga ik haar achterna met trage tred
mij sterkend met de gulheid van haar gaven.
En sprekend van haar dood en van haar leven
(dat in de dood pas echt tot leven wordt)
wil ik de wereld kennis van haar geven.
En moge ik bij mijn sterven binnenkort
door haar in liefde worden opgeheven
naar oorden waar me een hemels licht omgordt!
Vertaald door Frans van Dooren
Ik vind geen vrede en ik kan niet strijden
Ik vind geen vrede en ik kan niet strijden,
ik hoop en vrees, ik brand en ben van ijs,
ik zweef omhoog en ik lig verstijfd te lijden,
ik bemin de wereld, die ik misprijs.
Ik ben verlost en kan me niet bevrijden,
ik heb een houvast en raak toch van de wijs,
ik voel me levend en gestorven beide:
ach, liefde is zowel hel als paradijs!
Ik zie verblind, ik schreeuw en kan niet praten.
ik haat mezelf en houd van iedereen,
ik roep om hulp en wil het leven laten,
ik huil van vreugde, ik lach terwijl ik ween,
leven en dood, wat kan het mij baten:
en dit, lieveling, komt door jou alleen.
Vertaald door Lepus
De Duitse schrijver Uwe Johnson werd geboren op 20 juli 1934 in Cammin (tegenwoordig Kamień Pomorski, Polen). Zie ook mijn blog van 20 juli 2007.
Uit: Mutmaßungen über Jakob
„“Ihr Herr Vater meint den Staat”, sagte Herr Rohlfs. “Wir waren ausgegangen von der natürlichen Notwendigkeit des menschlichen Zusammenlebens. Ich hatte behauptet dass der Fortschritt eines Gemeinwesens abzulesen ist an dem vernünftigen und gerechten Ausgleich der Einzelinteressen, der Befriedigung der Egoismen. Dass einer den anderen zufrieden am Leben hält: nannte Ihr Herr Vater das. In der Folge muss die Lebensfristung zwangsläufig angenehmer werden durch ständige Verbesserung und Erweiterung der gesellschaftlichen Produktion. Die Grundvoraussetzung für solche Vernunft”: sagte Herr Rohlfs.
ist die Beseitigung des Kapitalismus, die Errichtung einer proletarischen Staatsmacht, der Aufbau einer sozialistischen Wirtschaft. Dass einer den anderen zufrieden am Leben hält. Sie hob ihr Gesicht auf und wandte ihr Kinn schräg, ihr Blick ging auf Jakob zu und glitt am Fenster ab.“
Uwe Johnson (20 juli 1934 – 24 februari 1984)
De Vlaamse dichter en schrijver Maurice Guillaume Rosalie Gilliams werd geboren in Antwerpen op 20 juli 1900. Zijn jeugd bracht hij grotendeels door op het buitengoed van de familie in de omgeving van Antwerpen. Hier zou hij de inspiratie vinden voor de novellen in “Oefentocht in het luchtledige” (1933) en “Elias of het gevecht met de nachtegalen” (1936). In het bedrijf van zijn vader leerde hij het vak van typograaf. Zijn eerste werken werden dan ook in eigen beheer uitgegeven.
In de jaren ’20 debuteerde hij met enkele in geringe oplage gedrukte verzenbundels die later werden gebundeld in “Het verleden van Columbus” (1933). Gilliams schreef ook essays, o.m. over Paul van Ostaijen en Henri De Braekeleer. Hij had tevens aanleg voor tekenen en bezat een diepgaande kennis van muziek en de beeldende kunsten. Gilliams was werkzaam als typograaf, kantoorboekhandelaar, leraar. Na wetenschappelijk bibliothecaris van het Konininklijk Museum voor Schone Kunsten te Antwerpen te zijn geweest, werd hij secretaris van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde te Gent. Deze functie bekleedde hij van 1960 tot 1975. In 1980 ontving hij de Grote Prijs van de Nederlandse Letteren. Maurice Gilliams stierf te Antwerpen op 18 oktober 1982.
Uit: Elias of het gevecht met de nachtegalen
“Wanneer Aloysius ons hart verontrust, hangen we in de werkelijkheid onderstboven als betooverde apen. Hij is zestien en ruim vier jaar ouder dan ik. ’s Avonds in bed plooien wij papieren bootjes, die we de volgende dag op de beek het landgoed laten buiten drijven. Onder de dekens verborgen zit Aloysius, ik vermoed met een potlood, te prutsen. Zonder zich aan mij te laten zien, reikt hij me één voor één de cahierbladen aan, waarin ik regelmatig dezelfde vouwen zet. Ik begrijp natuurlijk de geheime wetten niet van dit curieus spel en ik help hem blindelings in zijn verrichtingen.
Ik snap het niet, waarom hij me ’s morgens wil helpen wasschen; hij doet het erg hardhandig en de zeep bijt mijn oogen toe; doch wat is hij voor zichzelf zuinig met water. In zijn handen staan breede schrammen gegrift en op zijn droge, korstig gefronste onderlip heeft de koorts een zwart randje achtergelaten.
– De bootjes! zegt hij ijverig.
Wij laten de handdoek vallen en springen te gelijk naar het bed; van tusschen de lakens, aan het voeteneind, halen wij er vandaan. Een paar zijn onbruikbaar geworden, en één is niet meer te vinden in het overhoop gehaalde beddegoed. Aloysius verbergt ze als geheime documenten onder zijn blouse en we hollen de trap af, tot op de eerste verdieping, waar wij grootmoeder door een kier van de deur goedenmorgen gaan zeggen.
Na het ontbijt zijn we spoedig in het park.
Wij dringen door het kreupelhout en staan een poos te huiveren midden het bedauwde groen. Het is hier een winderige hoek. Nu en dan word ik de vingers van Aloysius gewaar en ik versta de intieme beteekenis van zijn stevige handdruk. Wij sluipen luisterend tusschen de krakende takken. Is er iets? Het was maar een vluchtende wilde duif. Het is regenachtig en de lucht wordt effen grijs betrokken.
Als we ’s middags van de beek huiswaarts keeren, hebben wij niets ongewoons gezien. De bootjes werden op het water gezet; één voor één zagen wij ze wegdobberen, achter de bocht waar een sterke strooming staat. Met een ruk waren ze uit ons gezicht verdwenen.
Niet zoo gauw worden we de nabijheid van het landhuis gewaar, of een vreemde onrust heeft zich van Aloysius meester gemaakt. Hij is midden in de gloeiende dahlia’s gesprongen en als ’t ware door een drom vijanden omringd, zwaait en slaat hij de armen gelijk sabels om zich heen, zoodat bloemen en bladeren over zijn hoofd vliegen. In het priëeltje staat tante Zénobie van machtelooze woede te jammeren.”
Maurice Gilliams (20 juli 1900 – 18 oktober 1982)
De Zweedse dichter Erik Axel Karlfeldt werd geboren op 20 juli 1864 in Folkärna. Zie ook mijn blog van 20 juli 2007.
Song After Harvest
Here dances Fridolin:
Oh, but he’s full of the sweet red wine
And his acres’ crops and his orchard’s fruit
And the whirl of the waltz divine.
And over his elbows his coat-tail flops
As with each fair damsel in turn he hops,
Till spent on his bosom and blissfully mute,
Like a drooping poppy she drops.
And here dances Fridolin:
Nay, but he’s full of old memories’ wine,
For his sire and his grandsire were cheered of old
By the hum of that scraped violin.
But ye slumber, ye ancients, this festal night,
And numbed is the hand of your fiddler-wight,
And your lives and your times are a tale that is told
In music now sad, now bright.
But here dances Fridolin!
Look at your son, how strong, how fine!
He can talk with the yokel in yokel phrase,
With the learned quote line for line.
Thro’ the new field swishes his scythe in June,
Like you he is glad for the harvest’s boon,
And he lifts up his girl like a man of your race
To the bowl of the simmering moon.
Vertaald door C.D. Locock
Erik Axel Karlfeldt (20 juli 1864 – 8 april 1931)
De Amerikaanse schrijver Cormac McCarthy werd geboren op 20 juli 1933 in Providence, Rhode Island. Zie ook mijn blog van 20 juli 2007.
Uit: The Road
„When he woke in the woods in the dark and the cold of the night he’d reach out to touch the child sleeping beside him. Nights dark beyond darkness and the days more gray each one than what had gone before. Like the onset of some cold glaucoma dimming away the world. His hand rose and fell softly with each precious breath. He pushed away the plastic tarpaulin and raised himself in the stinking robes and blankets and looked toward the east for any light but there was none. In the dream from which he’d wakened he had wandered in a cave where the child led him by the hand. Their light playing over the wet flowstone walls. Like pilgrims in a fable swallowed up and lost among the inward parts of some granitic beast. Deep stone flues where the water dripped and sang. Tolling in the silence the minutes of the earth and the hours and the days of it and the years without cease. Until they stood in a great stone room where lay a black and ancient lake. And on the far shore a creature that raised its dripping mouth from the rimstone pool and stared into the light with eyes dead white and sightless as the eggs of spiders. It swung its head low over the water as if to take the scent of what it could not see. Crouching there pale and naked and translucent, its alabaster bones cast up in shadow on the rocks behind it. Its bowels, its beating heart. The brain that pulsed in a dull glass bell. It swung its head from side to side and then gave out a low moan and turned and lurched away and loped soundlessly into the dark.
With the first gray light he rose and left the boy sleeping and walked out to the road and squatted and studied the country to the south. Barren, silent, godless. He thought the month was October but he wasnt sure. He hadn’t kept a calendar for years. They were moving south. There’d be no surviving another winter here.”
Cormac McCarthy (Providence, 20 juli 1933)
Zie voor onderstaande schrijvers ook mijn blog van 20 juli 2007.
De Oostenrijkse schrijfster Lotte Ingrisch (geb. Charlotte Gruber) werd geboren op 20 juli 1930 in Wenen.
De Tsjechische schrijver Pavel Kohout werd geboren op 20 juli 1928 in Praag in wat toen nog Tsjecho-Slowakije werd genoemd.
De Nederlandse letterkundige (berijmd proza, toneel), anglist en taalcriticus Gerard Nolst Trenité werd geboren in Utrecht op 20 juli 1870.