Guillermo Martínez, Thomas Rosenlöcher

De Argentijnse schrijver en wiskundige Guillermo Martínez werd geboren in Bahía Blanca op 29 juli 1962. Zie ook alle tags voor Guillermo Martinez op dit blog.

Uit: De Openbaring Van Roderer (Vertaald door Peter Valkenet)

“We gingen aan de achterste tafel zitten. Met twee pionnen lootten we om de kleur; ik bleek wit te hebben. Roderer zette zijn stukken heel langzaam neer; ik vermoedde dat hij het spel nauwelijks beheerste, en omdat ik door een van de spiegels zag dat Nielsen was binnengekomen, opende ik met e2-e4 in de hoop de partij snel met een gambiet te kunnen beslissen. Roderer dacht lang na, tergend lang, en bracht zijn koningspaard naar f6. Een onaangename verrassing: sinds enige tijd was ik juist die opening, de Aljechinverdediging, aan het bestuderen om met zwart te gebruiken tijdens het jaarlijkse Open Schaaktoernooi. Ik was daar bijna per toeval op gestuit in de Schaakencyclopedie en onmiddellijk had alles eraan mijn bewondering gewekt: die eerste zet met het paard, die op het eerste gezicht nogal extravagant leek, of zelfs kinderlijk; de heroïsche, bijna hoogmoedige wijze waarop zwart vanaf de eerste zet de meest begeerde trofee van de opening prijsgaf — de controle over het centrum — in ruil voor een onbestemd en mistig positioneel voordeel, en vooral, en dat was de reden waarom ik deze opening grondig was gaan bestuderen, het feit dat dit de enige opening was die wit niet kon afwijzen of een andere richting op kon sturen. In Puente Viejo, waar de Spaanse opening, het klassieke damegambiet of op zijn hoogst een variant van het Siciliaans werd gespeeld, kende uiteraard niemand de Aljechinverdediging; ik hield mijn nieuw verworven kennis angstvallig voor me tot het toernooi zou beginnen. En ineens, waar iedereen bij was, speelde deze nieuweling hem tegen mij. Natuurlijk bestond altijd de mogelijkheid — en aan die gedachte gaf ik de voorkeur — dat de zet met het paard uit onbeholpenheid voortkwam, dat het een beginnerszet was. Ik schoof mijn pion door naar e5 en Roderer dacht weer veel te lang na voordat hij zijn paard naar d5 verplaatste. Dit ging zo verschillende zetten door: ik volgde nauwgezet de variant uit de Schaakencyclopedie en Roderer nam heel lang de tijd voor zijn tegenzet, maar koos uiteindelijk altijd precies de juiste, zodat ik onmogelijk kon besluiten of hij de opening kende of dat zijn zetten hem werden ingegeven door een bepaalde trefzekere intuïtie, die hem bij de eerste serieuze aanval ongetwijfeld al snel in de steek zou laten. Langzaam lieten we alle zekerheden los en betraden we het niemandsland dat zich uitstrekt na de openingszetten, dat open terrein waarin het spel pas echt begint. Het geroezemoes uit het andere gedeelte van de zaal drong nog maar nauwelijks tot me door, alsof het ergens halverwege werd gedempt. De kaarttafels, die blauw stonden van de rook, leken op een fantastische manier heel ver van ons vandaan te staan en zelfs de belangstellenden die bij onze tafel waren komen staan, om de partij te volgen, al die bekende gezichten, vervaagden en leken zich op grote afstand te bevinden, zoals je de mensen op het strand ziet wanneer je de zee in bent gezwommen. Ik keek weer naar Roderer. Ik weet dat er later vrouwen in het dorp waren die hevig naar hem verlangden; ik weet dat mijn zusje wanhopig van hem hield. Hij had donkerblond haar, waarvan een lok voortdurend over zijn voorhoofd viel.”

 

Guillermo Martínez (Bahía Blanca, 29 juli 1962)

 

De Duitse dichter en schrijver Thomas Rosenlöcher werd geboren op 29 juli 1947 in Dresden. Zie ook alle tags voor Thomas Rosenlöcher op dit blog.

 

De Elbe

De oever, ’t pad erlangs, de berm, de stenen.
Aan zwarte muren zwarte industrie
ontlast zich zwijgend in het zwarte water.
Maar weiden trekken mee, de helling, eenmaal
trouw metgezel, welhaast in schoonheid opgaand,
rolt nog zijn groen over de rode daken
voorbij een villa met wijdopen ramen;
muziek waait naar mij over en van ver,
waar wordt gebouwd, een continu klip-klap,
als gold het de rivier te dirigeren,
zodat, helderder kolkend aan de randen,
zij over gladde stenen opwaarts vloeit
dat de brij op de bodem zacht beweegt
en in het midden sneller, naar beneden,
geluidloos kettingknarsen, pijpgebrul.
Wat is er met mij. ’t Gaat toch, alles gaat toch.
Zelfs nog de dode stroom stroomt voort.

 

Vertaald door Ad den Besten

 

Thomas Rosenlöcher (29 juli 1947 – 13 april 2022) 

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 29e juli ook mijn blog van 29 juli 2022 en ook mijn blog van 29 juli 2017 deel 1 en ook deel 2.

Guillermo Martínez, Thomas Rosenlöcher

De Argentijnse schrijver en wiskundige Guillermo Martínez werd geboren in Bahía Blanca op 29 juli 1962. Zie ook alle tags voor Guillermo Martinez op dit blog.

Uit: Der Fall Alice im Wunderland (Vertaald door Angelica Ammar)

„Ein paar Jahre vor der Jahrtausendwende bin ich kurz nach meinem Universitätsabschluss mit einem Stipendium nach England gereist, um in Oxford Logik zu studieren. In meinem ersten Jahr dort hatte ich das Glück, den großen Arthur Seldom kennenzulernen, Autor der Ästhetik des Denkens und der philosophischen Fortführung des Gödel‘schen Unvollständigkeitssatzes. Ziemlich unverhofft, war es nun Zufall oder Schicksal, wurde ich an seiner Seite unmittelbarer Zeuge einer seltsamen Reihe von Todesfällen, alle so unauffällig und leise, fast schon abstrakt, dass die Zeitungen sie »unsichtbare Verbrechen« nannten. Vielleicht werde ich eines Tages in der Lage sein, den verborgenen Schlüssel zu enthüllen, den ich über diese Vorfalle in Erfahrung brachte; einstweilen soll ein Satz genügen, den ich Seldom einmal sagen hörte: »Ein Ver-brechen ist nicht perfekt, wenn es ungelöst bleibt, sondern wenn ein falscher Täter gefasst wird.« Als ich im Juni 1994 mein zweites Jahr in Oxford begann, wurde kaum noch über die Ereignisse gesprochen, alles war zur Normalität zurückgekehrt, und so hoffte ich, in den vor mir liegenden langen Sommertagen die verlorene Zeit nachzuholen, um die gefährlich näher Kickende Frist für meinen Stipendiumsbericht einzuhalten. Die Betreuerin meiner Doktorarbeit, Emily Bronson, die meine mangelnde Produktivität während der letzten Monate gnädig übergangen hatte, in denen sie mich allzu oft in Tenniskleidung und in Begleitung einer hübschen Rothaarigen gesehen hatte, brachte mich auf sehr britische Weise ebenso diskret wie bestimmt dazu, mich für eines der verschiedenen Themen zu entscheiden, die sie mir am Ende des Semesters vorgeschlagen hatte. Ich wählte das einzige aus, das irgendwie mit meiner heimlichen Liebe zur Literatur vereinbar war. Dabei ging es um die Entwicklung eines Programms, das es ermöglichen würde, anhand eines Manuskriptfragments die Linienführung der Schrift nachzuvollziehen, das heißt die Bewegung von Hand und Stift im Moment des Schreibens. Es handelte sich um die noch hypothetische Anwendung eines Satzes zur topologischen Dualität, über den sie gearbeitet hatte — eine Herausforderung, die mir ausreichend originell und komplex erschien, dass ich meiner Betreuerin eine gemeinsame Veröffentlichung vorschlagen konnte, sollte mein Vorhaben von Erfolg gekrönt sein. Schneller als gedacht war ich ausreichend vorangekommen, um Seldom in seinem Büro aufzusuchen. Wir hatten uns angefreundet, seit wir an der Aufklärung jener Reihe von Morden beteiligt gewesen waren, und auch wenn Emily Bronson meine offizielle Betreuerin war, testete ich meine Ideen lieber bei ihm aus. Sein geduldiger, immer leicht amüsierter Blick gab mir eine größere Freiheit, Hypothesen zu wagen, die Tafel vollzukritzeln und mich — meistens — zu irren. Wir hatten lange über Bertrand Russells implizite Kritik an Wittgenstein in seinem Prolog zum Tractatus geredet, über das versteckte mathematische Element im zentralen Unvollständigkeitsphänomen, über Borges’ Pierre Menard und die Unmöglichkeit, aus der Syntax auf den Sinn zu schließen, die Suche nach einer perfekten künstlichen Sprache, die Versuch; den Zufall in einer mathematischen Formel einzufangen…“

 

Guillermo Martínez (Bahía Blanca, 29 juli 1962)

 

De Duitse dichter en schrijver Thomas Rosenlöcher werd geboren op 29 juli 1947 in Dresden. Zie ook alle tags voor Thomas Rosenlöcher op dit blog.

 

De engel met de pet van de spoorwegman

Hij staat in de sneeuw waar alle treinen eindigen.
En telt de doden, die men, stuk voor stuk,
langs hem heen draagt, van links naar rechts.

Maar bij de zevende weet hij niet meer wat hij doen moet.

Dat men de doden, die van links naar rechts
langs hem heen gedragen werden,
weer langs hem heen draagt, van rechts naar links.

Maar bij de zevende weet hij niet meer wat hij doen moet.

Dus telt hij nog steeds die van de laatste oorlog door,
hoewel de volgende al vaststaat
en er weer doden zullen worden aangeleverd.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Thomas Rosenlöcher (29 juli 1947 – 13 april 2022) 

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 29e juli ook mijn blog van 29 juli 2022 en ook mijn blog van 29 juli 2017 deel 1 en ook deel 2.

Harry Mulisch, Chang-Rae Lee, Thomas Rosenlöcher, Guillermo Martínez

De Nederlandse schrijver Harry Mulisch werd geboren op 29 juli 1927 in Haarlem. Zie ook alle tags voor Harry Mulisch op dit blog.

Uit: De ontdekking van de hemel

“Alleen al in ons eigen melkwegstelsel zijn er zo’n honderd miljard. Even veel als de mens hersencellen heeft.’ `Speak for yourself.’ `Verder zijn er ook rond honderd miljard extragalactische stelsels bekend, even veel als ik hersencellen heb, dus reken maar uit. Een één met tweeëntwintig nullen. Hoeveel talen zijn er?’ `Een schijntje. Rond tweeënvijftighonderd.’ ‘Kun je ook hiëroglyphen lezen?’ Wat voor hiëroglyphen?’ `Egyptische.’ `Niks aan. Spreken ook. Paut neteroe her resch sep sen ini Asar sa Heroe men ab maa kheroe sa Ast auau Asar. Hetwelk is, overgezet zijnde: «De paut van de goden verblijden zich over de komst van Osiris’ zoon Horus, opgericht in het hart, wiens woord absoluut is, zoon van Isis, erfgenaam van Osiris».’ ‘Toe maar. Wat betekent paut?’ ‘Ja, dat is nu even moeilijk, vervelend dat je dat vraagt. Volgens de meeste kenners slaat het op de oersubstantie, waarvan de goden zijn gemaakt; maar eigenlijk is het nog ingewikkelder, want in het Dodenboek zegt de scheppergod: «Ik bracht mijzelf voort uit de oersubstantie, die ik maakte». Maar laat ik je niet vermoeien met zulke archaïsche paradoxen.’ `Ze komen mij nogal modern voor,’ zei Max. ‘Waar woon je? Dan zet ik je voor de deur af.’ Beiden bleken in het centrum te wonen, niet ver van elkaar. Terwijl zij de stad in reden, vertelde Onno dat hij hiëroglyphen al kon lezen toen hij elf was. Dat had hij zichzelf bijgebracht met een oud engels leerboekje, voor een kwartje gekocht op de markt, zodat hij, met een woordenboek, tegelijk ook engels leerde. Dat was in de laatste oorlogswinter gebeurd, waarin, zei hij, honger en kou hem definitief hadden geknakt, — en meteen vroeg hij zich af, waarom hij zoiets vertelde aan een wildvreemde. Thuis, als jongen, sprak hij niet over zijn taalstudies. Hij dacht dat iedereen dat kon, die even de moeite nam. Zo was dat altijd met talent: een schrijver kon zich ook niet voorstellen, dat iemand niet kon schrijven. Dat het toch niet zo gewoon was, besefte hij pas na de oorlog, toen zij eens op vakantie waren in Finland. Zij zaten in hun hotel in Fbrneenlinna, daar ergens tussen die depressieve meren en naaldbossen, en de avond voor hun vertrek was het eten koud, of juist warm. Zijn vader riep de gerant, die vervolgens deed of hij de ober een uitbrander gaf; maar in werkelijkheid zei hij, dat hij zich maar niets moest aantrekken van die krenterige kaaskoppen, want morgen waren zij toch opgelazerd naar hun stompzinnige tulpen en windmolens.”

 

 
Harry Mulisch (29 juli 1927 – 30 oktober 2010)
Neil Newbon als de 18-jarige Quinten Quist in de verfilming uit 2001

 

De Koreaans-Amerikaanse schrijver Chang-Rae Lee werd geboren op 29 juli 1965 in Seoel. Zie ook alle tags voor Chang-Rae Lee op dit blog.

Uit: Native Speaker

“She was traveling heavy. This wasn’t a trip of escape, in that normal sense. She was taking with her what seemed to be hundreds of books and notepapers. Also pads, brushes, tiny pastel-tinted sponges. Too many hats, I thought, which she wore like some dead and famed flyer. A signal white scarf of silk. Nothing I had given her. And maps. Here was a woman of maps. She had dozens of them, in various scales. Topographic, touristical, some schematic—these last handmade. Through the nights she stood like a field general over the kitchen counter, hands perched on those jutting hip bones, smoking with agitation, assessing points of entry and encampment and escape. Her routes, stenciled in thick deep blue, embarked inward, toward an uncharted grave center. A messy bruise of ink. She had already marked out a score of crosses that seemed to say You Are Here. Then, there were indications she was misreading the actual size of the islands. Her lines would have her trek the same patches of rocky earth many times over. Overrunning the land. I thought I could see her kicking at the bleached, known stones; the hard southern light surrendering to her boyish straightness; those clear green eyes, leveling on the rim of the arched sea. Inside the international terminal I couldn’t help her. She took to bearing the heaviest of her bags. But at some point I panicked and embraced her clumsily. “Maybe I’ll come with you this time,” I said. She tried to smile. “You’re just trading islands,” I said, unhelpful as usual.
I asked if she had enough money. She said her savings would take care of her. I thought they were our savings, but the notion didn’t seem to matter at the moment. Her answer was also, of course, a means of renunciation, itself a denial of everything else I wasn’t offering. When they started the call for boarding she gave me the list, squeezing it tight between our hands. “This doesn’t mean what you’ll think,” she said, getting up. “That’s okay.” “You don’t even know what it is.” “It doesn’t matter.” She bit her lip. In a steely voice she told me to read it when I got back to the car. I put it away. I walked with her to the entrance. Her cheek stiffened when I leaned to kiss her. She walked backward for several steps, her movement inertial, tipsy, and then disappeared down the telescoping tunnel. I read through the list twice sitting in our car in the terminal garage. Later I would make three photocopies, one to reside permanently next to my body, in my wallet, as a kind of personal asterisk, I thought, in case of accidental death. Another I saved to show her again sometime, if I wanted pity or else needed some easy ammunition.“

 

 Chang-Rae Lee
Chang-Rae Lee (Seoel, 29 juli 1965)

 

De Duitse dichter en schrijver Thomas Rosenlöcher werd geboren op 29 juli 1947 in Dresden. Zie ook alle tags voor Thomas Rosenlöcher op dit blog.

Uit: Die Wiederentdeckung des Gehens beim Wandern. Harzreise

„Auch in den Auslagen herrschte das Signum der Sieger längst vor, und der Chrom ihrer Brotröstmaschinen leuchtete bis zum Ural. Nur hier und da hielt sich im Schaufenster noch ein sozialistischer Hilfspullover, oder eine Planerfüllungslampe brütete gebeugt vor sich hin. “Viel zu teuer”, sagte die Frau, die hier “viel zu teuer” sagte. Auch mir tat es weh, für ein Fünf-Pfennig-Brötchen aus den Zeiten des Zentralkomitees eine halbe Westmark hinlegen zu müssen. “Viel zu teuer”, sagte ein weißhaariger Greis angesichts der Selterswasserflaschen und hob seinen Stock drohend in Richtung Verkäuferin. “Wir machen doch nicht die Preise”, rief die Verkäuferin, und ihre Stimme klang ängstlich, da sich ihr, in Form meiner Person, ein bartverwildertes Wesen mit Rucksack näherte und jene eisenharte Semmel auf die Ladentheke knallte. (…) Das Zentrum der allgemeinen Aufregung war die Sparkassenschlange, die sich den Marktplatz entlang in Dreierreihen erstreckte: Schritt für Schritt, Bauch an Rücken, geschah der Übertritt in die neue Zeit auf die alte Weise: In einer Geschwindigkeit von 12½ Metern die Stunde. (…) Die Männer und Frauen aber, die wieder aus der Sparkasse traten, würdigten die Sparkassenschlange mit keinem Blick. Auf einmal ohne Vordermensch, mit luftigerem Gehensgefühl, zögerten sie kurz und gingen merkwürdig stromlinienförmig über die Gehwegplatten davon: als plötzliche Westgeldbesitzer ihre eigenen Westtanten und -onkel geworden. Nur einige ältere Leute blieben hier und da stehen und hielten ihren Kontoauszug verblüfft in Augenhöhe. (…) Immerhin war ein Teil des Ersparten in Westmark umgetauscht worden, aber der Rest der Jahre gnadenlos abgewertet. Selbst die Wäsche im Hof, wehend unter den vollen Segeln meiner Kindheitserinnerungen, trug auf einmal den Stempel SED-Regime.“

 


Thomas Rosenlöcher (Dresden, 29 juli 1947)
De Harz

 

De Argentijnse schrijver en wiskundige Guillermo Martínez werd geboren in Bahía Blanca op 29 juli 1962. Zie ook alle tags voor Guillermo Martinez op dit blog.

Uit: Vast Hell

“Often, when the grocery store is empty and all you can hear is the buzzing of flies, I think of that young man whose name we never knew and whom no one in town ever mentioned again. For some reason that I can’t explain, I always imagine him as we saw him that first time: the dusty clothes, the bristling beard, and especially the long, dishevelled hair that almost covered his eyes. It was the beginning of spring, which is why, when he came into the store, I took him for a camper headed south. He bought a few cans of food and some coffee; as I added up the bill, he looked at his reflection in the window, brushed his hair off his forehead, and asked me if there was a barber in town.
In those days, there were two barbers in Puente Viejo. Now I realize that if he’d gone to Old Melchor’s he might never have met the French Woman, and no one would have gossiped about them. But Melchor’s place was at the other end of town, and I had no reason to anticipate what happened.
The fact is that I sent him to Cerviño’s place, and it seems that while Cerviño was giving him a haircut the French Woman appeared. And the French Woman looked at the boy the way she looked at all men. And that was when the bloody business started, because the boy stayed on in town and we all thought the same thing: that he’d stayed on because of her.
It hadn’t been a year since Cerviño and his wife had settled in Puente Viejo, and we knew very little about them. They didn’t socialize with anyone, as the whole town used to point out angrily. If the truth be told, in poor Cerviño’s case it was little more than shyness, but the French Woman may, in fact, have been quite stuck up. They’d come from the big city the previous summer, at the beginning of the season, and when Cerviño opened his barbershop I remember thinking that he’d soon send Old Melchor under, because he had a hairdresser’s diploma and had won a prize in a crewcutting competition, and he owned a pair of electric clippers, a hair dryer, and a swivel chair, and he would sprinkle vegetable extracts onto your scalp and even spray some lotion on you if you didn’t stop him in time. Also, in Cerviño’s shop the latest sports magazine was always in the rack. And, above all, there was the French Woman. I never actually knew why people called her the French Woman, and I never tried to find out—I’d have been disappointed to discover that the French Woman was born, for instance, in Bahía Blanca, or, even worse, in a small town like this one. Whatever the truth, the fact is that I’d never met a woman quite like her. Maybe it was simply that she didn’t wear a bra: even in winter you could see that she wasn’t wearing a thing under her sweater.”

 


Guillermo Martínez (Bahía Blanca, 29 juli 1962)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 29e juli ook mijn blog van 29 juli 2017 deel 1 en ook deel 2.

Harry Mulisch, Chang-Rae Lee, Thomas Rosenlöcher, Guillermo Martínez, Marja Brouwers, Wolfgang Bittner

De Nederlandse schrijver Harry Mulisch werd geboren op 29 juli 1927 in Haarlem. Zie ook alle tags voor Harry Mulisch op dit blog.

Uit: De ontdekking van de hemel

“Nooit gaf Onno antwoord op belangstellende vragen naar zijn ontdekking. ‘Lees dat maar na,’ placht hij te zeggen, ‘in de Journal of Near Eastern Studies. Ik maak geen overuren.’ Maar nu, op Max’ vraag hoe hij dat schrift ontcijferd had, legde hij geduldig uit dat er geen sprake was van ontcijferen, aangezien het sinds jaar en dag leesbaar was. Het bestond in grote trekken uit het griekse alfabet, maar het was geen grieks, het was onbegrijpelijk. Het was zoals wanneer iemand die geen grieks kende, het griekse alfabet leerde en dan zou proberen de Ilias te lezen. De etrusken waren een italisch volk, doceerde hij, dat in het huidige Toscane leefde: Tusci noemden de romeinse veroveraars hen. Het latijn zat vol etruskische leenwoorden, zoals persona voor ‘masker’, maar verder was alleen van een paar woorden de betekenis bekend, zoals van die voor ‘god’, ‘vrouw’, ‘zoon’. Het probleem was, dat een lange bilingue ontbrak, zoals Champollions Steen van Rosette, met eenzelfde tekst in het etruskisch en in een bekende taal. Zij hadden dus iets met de grieken te maken, en tegelijk had hun taal niets te maken met het grieks. Zij schreven hun taal fonetisch met griekse letters, zoals gymnasiasten uit de eerste klas met hun naam deden, en zoals nederlanders deden met latijnse letters. Het volk kwam omstreeks de negende eeuw voor Christus dus ergens vandaan, waar ook grieken waren. Maar — en dat was de beslissende inval — het was natuurlijk ook mogelijk, dat de grieken ooit hun alfabet van de etrusken hadden overgenomen, om daarmee fonetisch hun eigen taal te schrijven: grieks dus. Dat was natuurlijk te gek om los te lopen; maar langs die weg, gesteund door allerlei archaeologische overwegingen, kwam hij terecht bij de kretische talen: lineair-B uit de vijftiende eeuw voor Christus, vijftien jaar geleden door wijlen zijn collega Michael Ventris ontcijferd, en lineair-A uit de achttiende eeuw, —waarachter weer semitische oorsprongen schuilgingen… ‘Kortom, mijn beste Watson,’ zei hij, toen zij Schiphol passeerden, ‘door combineren en deduceren en een hoop geluk en wijsheid kwam ik er achter. De hooggeleerde Pellegrini beschouwt mij weliswaar nog steeds als een fantast en een charlatan, maar dat wijst voornamelijk op zijn autistische aard.’ Wat heb je gestudeerd?’ `Rechten.’ `Rechten?’ ‘Dat is een familiekwaal.’ ‘Maar al die talen…’ ‘Liefhebberij. Ik ben een amateur, net als de grote Ventris, die was architect van huis uit. Als het moet, leer ik een taal in een maand. Ik kon al lezen toen ik drie was.’ ‘Hoeveel talen beheers je dan?’ ‘In tellen ben ik slecht. Dat lijkt mij meer iets voor jou. Hoeveel sterren zijn er?’ ‘We hebben ze nog niet allemaal geteld. Het aantal is trouwens niet constant.“

 

 
Harry Mulisch (29 juli 1927 – 30 oktober 2010)
Affiche voor de film

Lees verder “Harry Mulisch, Chang-Rae Lee, Thomas Rosenlöcher, Guillermo Martínez, Marja Brouwers, Wolfgang Bittner”

Dolce far niente, Theo Thijssen, Guillermo Martínez, Harry Mulisch, Chang-Rae

 

Dolce far niente

 

 
Brouwersgracht 99, Amsterdam
Hier had Theo Thijssens moeder vanaf 1890 een kruidenierszaak

 

Uit: In de ochtend van het leven

“Met die Arie Tol, die ook op de Brouwersgracht bleek te wonen, tegenover de Langestraat, ging ik om vier uur naar huis; we hadden haast, want om vijf uur moesten we weer op avondschool zijn, tekenen. `Ik ben al aan de blokken begonnen,’ vertelde hij.
 `Ik allang,’ zei ik, maar ik vertelde niet van m’n vrijmoedige sprong.
 Hij was ook op Franse cursus, op de Lauriergracht.
 Ik ook, in de Raamstraat, en er was besloten dat ik daar maar blijven zou.
 Ik vertelde van de bibliotheek op Letter A, over de vierhonderd boeken. O, maar op Letter G was de bibliotheek ook aardig uitgebreid, er waren nu over de zestig boeken. Ook van Jules Verne? vroeg ik. Ja, verscheidene; en ook van Kapitein Marryat. Bijvoorbeeld `Koningskind’ en `Jakob Eerlijk’. `Is `De woudlooper’ er ook bij?’ vroeg ik. Nee, `De woudlooper’ was er niet bij. Jammer, vond ik, dat was zowat het mooiste boek dat er bestond. `Nou, je moet van de week `Het koningskind’ zien te krijgen,’ zei Tol, `of `Vlissingen in 1572′, die zijn ook niet voor de poes, hoor.’
 We waren aan onze winkel gekomen. `O,’ zei hij, `woon je hier? Nou, ik kom je morgenochtend afhalen, hoor.’
 Dat is het begin geweest van m’n grote jongensvriendschap.”
(…)

“ Mater, de grossier die op de Rozengracht z’n zaak had en die elke woensdag om één uur de bestelling kwam opnemen, kon álles leveren, behalve petroleum; petroleum, beweerde hij, is de dood in een kruidenierszaak. Maar hij mócht lang niet alles leveren. De suiker nam moeder van hem, omdat hij de suiker van Spakler had; en rijst en ’t losse meel en andere grutterswaren, en zeep en soda leverde Mater ook. Maar azijnin mijn winkel alleen azijn van De Ooievaar, zei moeder; en ’t was geen praatje: ik moest altijd naar die fabriek, op de Lijnbaansgracht, om een vaatje te bestellen.”

 

 
Theo Thijssen (16 juni 1879 – 23 december 1943)
In 1901

Lees verder “Dolce far niente, Theo Thijssen, Guillermo Martínez, Harry Mulisch, Chang-Rae”

Guillermo Martínez

 

De Argentijnse schrijver en wiskundige Guillermo Martínez werd geboren in Bahía Blanca op 29 juli 1962. Hij behaalde zijna PhD in mathematische logica aan de Universiteit van Buenos Aires. Hierna werkte hij voor twee jaar als postdoc aan het Mathematical Institute van de Universiteit van Oxford. Zijn eerste boek was de korte verhalenbundel “La jungla sin bestias”. In 1989 kreeg hij voor zijn verhalenbundel “Infierno Grande” de Argentijnse Roberto Arlt prijs. Zijn meest succesvolle roman is “Crímenes imperceptibles”, geschreven in 2003. In datzelfde jaar werd hem daarvoor de Planeta Prijs toegekend. Het boek is vertaald in 35 talen, en is ook verfilmd, The Oxford Murders, in 2008, door Álex de la Iglesia. Veel essays van zijn hand (in het Spaans) zijn te vinden op zijn webpagina.

Uit:The Oxford Murders (Vertaald door Sonia Soto)

“Now that the years have passed and everything’s been forgotten, and now that I’ve received a terse e-mail from Scotland with the sad news of Seldom’s death, I feel I can break my silence (which he never asked for anyway) and tell the truth about events that reached the British papers in the summer of ’93 with macabre and sensationalist headlines, but to which Seldom and I always referred — perhaps due to the mathematical connotation — simply as the series, or the Oxford Series. Indeed, the deaths all occurred in Oxfordshire, at the beginning of my stay in England, and I had the dubious
privilege of seeing the first at close range.
I was twenty-two, an age at which almost anything can still be excused. I’d just graduated from the University of Buenos Aires with a thesis in algebraic topology and was travelling to Oxford on a year’s scholarship, secretly intending to move over to logic, or at least attend the famous seminars run by Angus MacIntyre. My supervisor, Dr Emily Bronson, had made all the preparations for my arrival with meticulous care. She was a professor and fellow of St Anne’s, but in the e-mails we exchanged before my trip she suggested that, instead of staying in the rather uncomfortable college accommodation, I might prefer — grant money allowing — to rent a room with its own bathroom, kitchen and entrance in the house of a Mrs. Eagleton, a delightful and discreet lady, she said, the widow of her former professor. I did my sums, as always a little optimistically, and sent off a cheque for advance payment of the first month’s rent, the landlady’s only requirement.
A fortnight later I was flying over the Atlantic in the incredulous state which overcomes me when I travel: it always seems much more likely, and more economical as a hypothesis — Ockham’s Razor, Seldom would have said — that a last-minute accident will send me back to where I started, or to the bottom of the sea, than that an entire country and the immense machinery involved in starting a new life will appear eventually like an outstretched hand down below.“

 

 
Guillermo Martínez (Bahía Blanca, 29 juli 1962)