Dolce far niente – Bij de Tour de France
Uit: Wielergeluk (Hongerklop)
‘Hoe vermijd ik een Contadorreke?’
De vraag die als kop boven een internetartikel in Het Nieuwsblad stond bezorgde me een gelukzalige glimlach. In turnen en kunstrijden op de schaats worden bepaalde combinaties en sprongen naar de bedenker en eerste uitvoerder genoemd, maar een Contadorreke is eigenlijk al zo oud als de wielersport zelf. Een bijzonder geslaagde uitvoering was die van Miguel Indurain tijdens de beklimming van Les Arcs in de Tour van 1996. Hij verloor minuten en kon de eindzege wel op zijn buik schrijven. Ook perfect was die van Jan Ullrich op weg naar Les Deux Alpes, Tour de France 1998. Die dag verspeelde hij het geel aan Pantani. Beestenweer was het, ideaal voor een groots Contadorreke.
Hypoglykemie is de universele benaming. In Frankrijk heet het coup de fringale of kortweg la fringale, geeuwhonger. ‘Hongerklop’ werd als eerste door Steven Rooks gebezigd. Maar Alberto Contador gaat nu met de eer lopen.
Het moet gezegd, Contador leverde vakwerk af, en het werd ook nog eens prima in beeld gebracht door de cameramensen op de motoren. Was Parijs-Nice de hele week al een feest geweest van de aanvalslust, mijn dank gaat ook uit naar Rabobank, zaterdagmiddag kregen we onverwacht een zonder benzine vallende gele trui cadeau. Van de ene op de andere minuut zat Alberto op een hometrainer.
Mooi was het. De vlinderachtige carbon racefiets parkeerde zichzelf op het achtbaanachtige parcours richting Fayence. Het voorjaar lonkte in de Provence. Wat heet, het licht sloeg stukken uit de rotsen.
De hongerklop is een intense ervaring. Opeens dooft de vlam. Het lichaam is de vijand, want nergens meer te vinden. Daar zit je als ziel op een zadel in een landschap dat zichzelf verloren heeft. De hongerklop is de ervaring van de dood met kloppend hart.
En dus opende Alberto Contador in Fayence bevend een blikje cola. Verstandig. In Coca Cola zitten de snelste suikers. In tijden van crisis is dit niet de softdrink die half Amerika in een latente diabetes heeft gestort, maar een gesofisticeerd medicament van herstel.
‘Hoe vermijd ik een Contadorreke?’ Het artikel in Het Nieuwsblad was een service voor de recreatieve fietser. De deskundige: ‘Het rekensommetje is eenvoudig. Wie twee tot drie procent van zijn lichaamsgewicht verliest, is ook meteen twintig tot dertig procent van zijn vermogen kwijt. Contador weegt iets meer dan zestig kilo. Als hij 1,5 liter vocht is kwijtgespeeld liep het voor hem al mis. Of hij heeft zijn suikers niet goed aangevuld. Hij moest eigenlijk zestig gram koolhydraten per uur gebruiken.’
Mijn ervaring is dat een Contadorreke zich niet tot formules laat herleiden. Zij is er op een goede dag in grote schoonheid, of zij is er niet.”
De Amerikaanse schrijver Ernest Hemingway werd geboren op 21 juli 1899 in Oak Park, Illinois. Zie ook alle tags voor Ernest Hemingway op dit blog.
Uit: A Moveable Feast
“I hope she’s gone with a good man, I thought. But I felt sad.
I closed up the story in the notebook and put it in my inside pocket
and I asked the waiter for a dozen portugaises and a half-carafe of the
dry white wine they had there. After writing a story I was always empty
and both sad and happy, as though I had made love, and I was sure this
was a very good story although I would not know truly how good until I
read it over the next day.
As I ate the oysters with their strong
taste of the sea and their faint metallic taste that the cold white wine
washed away, leaving only the sea taste and the succulent texture, and
as I drank their cold liquid from each shell and washed it down with the
crisp taste of the wine, I lost the empty feeling and began to be happy
and to make plans.
Now that the bad weather had come, we could
leave Paris for a while for a place where this rain would be snow coming
down through the pines and covering the road and the high hillsides and
at an altitude where we would hear it creak as we walked home at night.
Below Les Avants there was a chalet where the pension was wonderful and
where we would be together and have our books and at night be warm in
bed together with the windows open and the stars bright. That was where
we could go. Traveling third class on the train was not expensive. The
pension cost very little more than we spent in Paris.
I would give
up the room in the hotel where I wrote and there was only the rent of 74
rue Cardinal Lemoine which was nominal. I had written journalism for
Toronto and the checks for that were due. I could write that anywhere
under any circumstances and we had money to make the trip.
Maybe
away from Paris I could write about Paris as in Paris I could write
about Michigan. I did not know it was too early for that because I did
not know Paris well enough. But that was how it worked out eventually.
Anyway we would go if my wife wanted to, and I finished the oysters and
the wine and paid my score in the café and made it the shortest way back
up the Montagne Ste. Geneviève through the rain, that was now only
local weather and not something that changed your life, to the flat at
the top of the hill.
“I think it would be wonderful, Tatie,” my wife
said. She had a gently modeled face and her eyes and her smile lighted
up at decisions as though they were rich presents. “When should we
leave?”
“Whenever you want.”
“Oh, I want to right away. Didn’t you know?”
“Maybe it will be fine and clear when we come back. It can be very fine when it is clear and cold.”
De Nederlandse schrijver Belcampo werd in Naarden geboren op 21 juli 1902 als Herman Pieter Schönfeld Wichers. Zie ook alle tags voor Belcampo op dit blog.
Uit: Verborgenheden (De houthakker)
“Misschien
juist omdat hij houthakker was liet hij op zijn gezicht alles maar
groeien wat groeien wou. Wenkbrauwen, knevels, baarden en bakkebaarden
woekerden om het hardst hem zelf eronder. Zijn blikken loerden door een
eigen struikgewas, wanneer hij sprak kwamen zijn woorden als uit een
braambos.
Nu
liep hij met veerkrachtige tred over het mos van het woud, dat ook
veerkrachtig was en hem elke keer zijn tred weer teruggaf. Hij had een
boom te vellen, een van de hoogste en dikste. Het was jammer, de
houtvester had hem aangekruist en de houtvester was hier opperheer, zijn
wil geschiedde. Dat oordeel moest voltrokken worden.
Hij liep dwars door het bos recht op hem aan, hij zou dat naar elke boom toe kunnen, zo goed was hem het woud bekend.
Toen
hij hem bereikt had wierp hij schop en bijl naast zich neer en keek
voor het laatst naar hem op, wisselde een laatste begrijpende blik, gaf
hem voor het laatst zijn volle koninklijke waarde. Toen pakte hij zijn
schop weer op en begon met het blootgraven van de wortels. Hierbij
gebeurde eigenlijk nog niets, dit zou de boom nog prettig kunnen vinden.
Maar
dan kwam de eerste bijlslag. Die was het ergste, die was als ’t ware de
oorlogsverklaring. Daarvan moest het machtige organisme wel een rilling
krijgen die zich voortplantte tot in zijn fijnste twijgjes.
De
houthakker, eenmaal aan ’t hakken, hakte dóór. Het enige verweer van de
boom was dat hij hem liet zweten, misschien verhardde hij expres
daarvoor zijn hout. Maar de actieve kracht van de man moest het wel
winnen en de boom liet zijn leven met een groot gekraak onder dreunen
van de grond en daveren van het bos. Alleen zijtakken reikten daarna nog
in de lucht en gaven hem een rest van hoogheid. De zon bleef schijnen
ofschoon dat, wat de boom betrof, nu verder onzin was.
Aan
de kant waarheen de boom gevallen lag waren nog wortels vast blijven
zitten en deze hadden daardoor de grond een eind opengescheurd. En zie,
daar in de diepte van het nieuwe gat was iets anders dan aarde, daar was
een blinkend oppervlak te zien, iets dat de natuur niet voortbracht
maar dat door mensenhand was weggestopt.
De
ogen van de houthakker begonnen achter hun donkere borstels te gloeien
van opwinding, de man zette al zijn reservekrachten eraan en kreeg met
lang en hevig worstelen een zware stenen pot op de begane grond. Een
deksel, dat nog met resten lak en vergaan ijzeren band bevestigd was,
werd al gauw door lange, krampachtige vingers afgelicht…
De eerste stralen, die naar binnen vielen, werden meteen fel weerkaatst: de pot was tot boven aan toe met gouden munten gevuld.”
De Nederlandse dichter en schrijver Leo Herberghs werd geboren in Heerlen op 21 juli 1924. Zie ook alle tags voor Leo Herberghs op dit blog.
Hout
alle kruinen met mijn oren
alle takken met mijn ogen
alle bomen met mijn voorhoofd
alle stammen met mijn namen
alle bladeren met mijn adem
alle wortels met mijn haren
alle bijlen in mijn handen
alle scherp geslepen messen
alle schoon-gezaagde planken
alle zware houten kisten
Paard
een dansende sprinkhaan
het paard!
trapt de lucht aan scherven
dat het glas rinkelt!
ratelt voorbij en het zwaard
van zijn adem bliksemt!
en zijn stem galmt!
en zijn hoef graaft
de donder op!
Boeren
hebben het heelal uitgespuwd, dijen
leeggedronken, de aardman
ontzet, ze spreken geel en paarden en lazarus
liggen zij in de bloemkool, de stronken
potverterend en dochters armoedig
beschimpend
netels bezingen zij
met hun hoofddoek, de oerkoe
dampt in hun keuken, de koekoek
zegent hun eten
een ware adem
houdt hen tesamen, abraham
baadt in het late avondlijk
licht
hun buik vol met troggen
rafelig herfstlicht, telegraafpalen
herders hun verre schepselen, hun paarden
razend en kuitenflikkerend
in bossen, de ontelbare, verre
De Nederlandse schrijver, mensenrechtenactivist en oud-politicus Boris Dittrich werd geboren in Utrecht op 21 juli 1955. Zie ook alle tags voor Boris Dittrich op dit blog.
Uit: Moord en Brand
“Een oom en een tante van me zijn naar Israël geëmigreerd. Mijn vader was moslim. Het huwelijk
van
mijn ouders was dus niet vanzelfsprekend. Ze hebben elkaar op de
universiteit leren kennen. In Marokko hadden ze geen toekomst, er
heerste bovendien enorme werkloosheid. Daarom zijn ze naar Nederland
gekomen, waar al enkele neven van mijn vader woonden.’
De
twee mannen glimlachen naar elkaar. Weislogel vraagt Fouali hoe het is
om jood te zijn in een Marokkaanse familie waarvan een deel moslim is.
Hij drukt op een belletje. De butler komt met koffie en thee en grote
glazen water met ijsklontjes erin.
‘Voor
we verdergaan wil ik een witz vertellen. Luister. Een beroemde rabbijn
ligt op sterven. Zijn vrouw zit aan de rand van zijn bed. “Mijn laatste
wens is dat ik moslim word.” “Wat zeg je
nou?”
roept zijn vrouw? “Hoe kun je dat nu doen? Buiten staan allemaal joden
die afscheid van je willen nemen! Weet je het zeker?”
“Ja,” zegt de rabbijn met zwakke stem. “Dit is wat ik wil.”
Enfin,
zijn vrouw roept “oj vej”, maar wil toch de laatste wens van haar man
honoreren en laat de imam komen. Die neemt plaats aan de rand van het
bed en voert een gesprek met de rabbijn over
de
islam. Uiteindelijk is hij ervan overtuigd dat de rabbijn voldoende van
zijn nieuwe religie weet en zegt dan: “Vanaf nu bent u moslim. Welkom
in onze gemeenschap. Toch wil ik u wat vragen.
Waarom
wilt u per se moslim worden?” Zijn vrouw en de imam moeten goed hun
best doen om het antwoord van de rabbijn op te vangen, want zijn stem
wordt zwakker en hij zal het niet lang meer maken. “Ik ben blij als
moslim dood te gaan. Dan is er weer een minder.” Daarna sluit hij zijn
ogen en sterft.’
De Britse schrijfster Sarah Waters werd geboren in Neyland, Wales, op 21 juli 1966. Zie ook alle tags voor Sarah Waters op dit blog.
Uit:The Paying Guests
“The
Barbers had said they would arrive by three. It was like waiting to
begin a journey, Frances thought. She and her mother had spent the
morning watching the clock, unable to relax. At half-past two she had
gone wistfully over the rooms for what she’d supposed was the final
time; after that there had been a nerving-up, giving way to a steady
deflation, and now, at almost five, here she was again, listening to the
echo of her own footsteps, feeling no sort of fondness for the sparsely
furnished spaces, impatient simply for the couple to arrive, move in,
get it over with.
She
stood at a window in the largest of the rooms—the room which, until
recently, had been her mother’s bedroom, but was now to be the Barbers’
sitting-room—and stared out at the street. The afternoon was bright but
powdery. Flurries of wind sent up puffs of dust from the pavement and
the road. The grand houses opposite had a Sunday blankness to them—but
then, they had that every day of the week. Around the corner there was a
large hotel, and motor-cars and taxi-cabs occasionally came this way to
and from it; sometimes people strolled up here as if to take the air.
But Champion Hill, on the whole, kept itself to itself. The gardens were
large, the trees leafy. You would never know, she thought, that grubby
Camberwell was just down there. You’d never guess that a mile or two
further north lay London, life, glamour, all that.
The
sound of a vehicle made her turn her head. A tradesman’s van was
approaching the house. This couldn’t be them, could it? She’d expected a
carrier’s cart, or even for the couple to arrive on foot—but, yes, the
van was pulling up at the kerb, with a terrific creak of its brake, and
now she could see the faces in its cabin, dipped and gazing up at hers:
the driver’s and Mr Barber’s, with Mrs Barber’s in between. Feeling
trapped and on display in the frame of the window, she lifted her hand,
and smiled.
This is it, then, she said to herself, with the smile still in place.
It
wasn’t like beginning a journey, after all; it was like ending one and
not wanting to get out of the train. She pushed away from the window and
went downstairs, calling as brightly as she could from the hall into
the drawing-room, ‘They’ve arrived, Mother!’
By
the time she had opened the front door and stepped into the porch the
Barbers had left the van and were already at the back of it, already
unloading their things. The driver was helping them, a young man dressed
almost identically to Mr Barber in a blazer and a striped neck-tie, and
with a similarly narrow face and ungreased, week-endy hair, so that for
a moment Frances was uncertain which of the two was Mr Barber. She had
met the couple only once, nearly a fortnight ago. It had been a wet
April evening and the husband had come straight from his office, in a
mackintosh and bowler hat.”
De Catalaanse dichter Ernest Farrés i Junyent werd in Igualada geboren op 21 juli 1967. Zie ook alle tags voor Ernest Farrés op dit blog.
Solitude, 1944
With her at the wheel of my car
I’m rolling down a secondary highway
flanked by stubble fields and
wooded stretches becoming a
blurred quilt to my eyes: in tenths
of a second the horizontal oblong
of dusty windshield yields me sights
I don’t have time to register, floating
in infinite space until they slip
away producing sibilant gusts
on either side of the hood.
In full
possession of my faculties, I cover
this route as if I’d always done it
(hundreds or thousands of times)
swallowing up kilometers at an
acceptable speed without coming across
anything more than holes and stones
by the road when a ground-floor structure
rises in the midst of a compact grove
demanding my attention. The house
shows signs of being empty.
I’ll see it slipping past on our right
letting go a hoarse yell.
A mixture of sensations
and inner voices swirls around
my brain. To muffle the raucous sound
of the engine, I put music on the radio.
Vertaald door Lawrence Venuti
De Duitse schrijver Hans Fallada (eig. Rudolf Ditzen) werd geboren in Greifswald op 21 juli 1893 als de zoon van een jurist. Zie ook alle tags voor Hans Fallada op dit blog.
Uit: Kleiner Mann – was nun?
“Es regt mich aber auf …«
„Die
Tür öffnet sich, eine andere Schwester kommt: »Herr und Frau Pinneberg
bitte? Herr Doktor läßt um einen Augenblick Geduld bitten. Wenn ich
unterdes die Personalien aufnehmen dürfte?«
»Bitte«, sagt Pinneberg und wird gleich gefragt: »Wie alt?«
»Dreiundzwanzig.«
»Vorname: Johannes.«
Nach einem Stocken: »Buchhalter.«
Und glatter: »Immer gesund gewesen. Die üblichen Kinderkrankheiten, sonst nichts. – Soviel ich weiß, beide gesund.«
Wieder
stockend: »Ja, die Mutter lebt noch. Der Vater nicht mehr, nein. Kann
ich nicht sagen, woran er gestorben ist.« Und Lämmchen …:
»Zweiundzwanzig. – Emma.«
Jetzt zögert sie: »Geborene Mörschel. – Stets gesund. Beide Eltern am Leben. Beide gesund.«
»Also einen Augenblick noch. Herr Doktor ist sofort frei.«
»Wozu das alles nötig ist«, brummte er, nachdem die Tür wieder zufiel. »Wo wir doch nur …«
»Gerne hast du es nicht gesagt: Buchhalter.«
»Und du nicht das mit der geborenen Mörschel!« Er lacht. »Emma Pinneberg, genannt Lämmchen, geborene Mörschel. Emma Pinne …«
»Bist du stille! Oh Gott, Junge, ich müßte noch einmal ganz unbedingt. Hast du eine Ahnung, wo das hier ist?«
»Also das ist doch immer dieselbe Geschichte mir dir …! Statt daß da vorher …«
»Aber ich bin, Junge. Ich bin wirklich. Noch auf dem Rathausmarkt. Für einen ganzen Groschen. Aber wenn ich aufgeregt bin …«
»Also Lämmchen, nimm dich doch einen Augenblick zusammen. Wenn du wirklich eben erst …«
»Junge, ich muß …«
»Ich
bitte«, sagt eine Stimme. In der Tür steht Doktor Sesam, der berühmte
Doktor Sesam, von dem die halbe Stadt und die viertel Provinz flüstern,
daß er ein weites Herz hat, manche sagen auch, ein gutes Herz.
Jedenfalls hat er eine volkstümliche Broschüre über sexuelle Probleme
verfaßt, und darum hat Pinneberg den Mut gehabt, ihm zu schreiben und
sich und Lämmchen anzumelden.
Dieser Doktor Sesam steht also in der Tür und sagt: »Ich bitte.«
Doktor
Sesam sucht auf seinem Schreibtisch nach dem Brief. »Sie haben mir
geschrieben, Herr Pinneberg. Sie können noch keine Kinder brauchen, weil
das Geld nicht reicht.«
»Ja«, sagt Pinneberg und ist schrecklich verlegen.“
Zie voor nog meer schrijvers van de 21e juli ook mijn blog van 21 juli 2018 deel 2.