Hans Warren, Arthur Rimbaud, Marnix Gijsen, Oskar Pastior, Elfriede Jelinek, Theresia Walser, John von Düffel, O. P. Zier, Robert Pinsky, Lewis Grizzard, Belle van Zuylen

De Nederlandse dichter, schrijver en criticus Hans Warren werd op 20 oktober 1921 geboren in Borssele. Zie ook mijn blog van 20 oktober 2006 en ook mijn blog van 20 oktober 2007.

Uit: Geheim Dagboek

“2 okt. 1967  – In januari van dit jaar – ik logeerde een paar dagen bij Frank Allard op het Bezuidenhout in Den Haag – ontmoette ik een jongen uit Tunis, TaÏch GhaÏeb geheten, die helemaal aan mijn ideaal beantwoordde. Hij wilde bij mij blijven, niet meer en niet minder. Ik had onvoldoende vertrouwen in hem, laf liet ik hem schieten. Waarom had ik argwaan? Omdat hij te mooi en al te spontaan was?

Ik zag hem in de bus, het gag me een schok, we keken elkaar aan, glimlachten, wisselden een paar woorden.

“Waar moet U er uit?”, vroeg hij bij de eerstvolgende stopplaats.

“Hier”, zei ik, verschrikt en verward.

“Dan stap ik ook uit”, en daar stonden we, een paar haltes te vroeg.

“Ik heb me vergist, het is nog een heel eind.”Hij lachte:”Het is fijn, even te lopen.”

Ik nam hem nauwkeurig op. Hij was niet alleen buitengewoon knap, zo’n gazelleprofiel, gebogen neus met fijne vleugels, lange smeltende ogen met krulwimpers, zeemkleurige soepele huid, forse gestalte. Maar hij was ook heel goed gekleed, hij had verzorgde handen en hij sprak een genuanceerd Frans. Eeen student kunstgeschiedenis, iemand van een ambassade, schatte ik. Daar was dit merkwaardige gedrag echter niet mee te rijmen, en mijn instinct waarschuwde me. De slechte ervaringen van het verleden, een leven dat ik afgezworen had. De prijs daarvoor betaald. Maar ook: Mabel, de kinderen, ons wankele evenwicht, het bestaan van nu, moest ik dat opgeven? Voor dit avontuur, al was het een godsgeschenk?

“Woont U hier?”, vroeg hij.

“Ik logeer bij een vriend”.

We stonden even stil onder de bommen. Zijn ogen en zijn lippen trokken tot een toneelachtige verleidersglimlach.

Hij tutoyeerde voor het eerst:”Tu sais, je suis très gentil”, en dat had hij niet moeten zeggen want toen trok ik hem naar me toe, kusten we elkaar fel en rook ik die heerlijke lichte Afrikaanse zweetgeur, was verloren. Wat te doen? Hier stond de gestalte van mijn dromen, jarenlang had ik naar hem gehunkerd, mijn leven liep fout en nu hij zich aanbood, nu ik hem voelde en rook en wist dat hij helemaal voor mij kon zijn, moest ik mijn verstand inschakelen, een uitvlucht verzinnen, blijk geven van argwaan.

 Bij Allards huis gekomen had ik iets bedacht: we zouden gedrieën ergens gaan eten, dat bood de gelegenheid tot nadere kennismaking. Frank, ook om te zien een deftig meester in de rechten, maar die wanneer hijzelf hitsig is er geen bezwaar in ziet een urinoir in het nabije bos te bezoeken, was uiteraard verrukt van mijn exotische gezelschap. Wij dronken iets bij hem en gingen toen eten in Tjandi Baru in de Van Swietenstraat. Hadden lange gesprekken, vooral over Perzische literatuur, waarin Taïeb goed thuis was. We citeerden Omar Khayyam, Hafiz, hij kende ook Buf-e Kur van Hedâyat.”

 

Zes elegische gedichten
– 1

Wanneer men twee uur van het hele leven
samen is, en de stem wordt dieper;
alles versnelt, seizoenen vlagen over ons,
voorbije eeuwen leven op in flitsend licht.
Er waren, als altijd, woestijnen
vol goud en woeste donkerte, en dan het gloren
ex oriente lux – er waren verzen,
Perzische strofen, die we zegden, en de verzen
nog ongezongen speelden onderhuids
in de beweging van je levendig gelaat,
over het zachte zeemleer van je leden.

Wie zich hervindt vergaat, en wie vergaat die leeft
tot eeuwigheid. Als ik mij nu laat gaan
is het niet enkel maar om jou, die ik
uit vrees voor groter leed niet eens vaarwel zei;
is het ook om de eeuwen door verspeelde kansen
verklankt in lied, geschilderd op paneel,
gedanst met lichamen, brekend over de grens.
Hoe vaak herkennen wij: hier, hier is het gebeurd.

Er is geen antwoord. Waarom kruiste ik je pad
twee uren, waarom overschatte ik mezelf,
wees ik af wat je gaf: mijn ideaal
gegroeid tot mensenkind, een kruidig lijf,
een hoofd van schaduw en van pracht, en een lief hart
vol vrolijkheid en speelse poëzie.

Waar boet ik voor, nu ik, volkomen leeg
en waardeloos onder de sterren sta
en niets zie en niets weet, en enkel honger,
alleen maar luister of er is een stap,
een groet die iets verraadt van je bestaan
nu ik je gaan liet, naamloos niet, maar toch
voorgoed verloren in het brandende geweld
van wereld en van tijd.

Warren

Hans Warren (20 oktober 1921 – 19 december 2001)

 

De Franse dichter Arthur Rimbaud werd geboren op 20 oktober 1854 in Charleville. Zie ook mijn blog van 20 oktober 2006 en ook mijn blog van 20 oktober 2007.

 

Bonne pensée du matin

 

A quatre heures du matin, l’été,
Le sommeil d’amour dure encore.
Sous les bosquets l’aube évapore
L’odeur du soir fêté.

Mais là-bas dans l’immense chantier
Vers le soleil des Hespérides,
En bras de chemise, les charpentiers
Déjà s’agitent.

Dans leur désert de mousse, tranquilles,
Ils préparent les lambris précieux
Où la richesse de la ville
Rira sous de faux cieux.

Ah ! pour ces Ouvriers charmants
Sujets d’un roi de Babylone,
Vénus ! laisse un peu les Amants,
Dont l’âme est en couronne.

Ô Reine des Bergers !
Porte aux travailleurs l’eau-de-vie,
Pour que leurs forces soient en paix
En attendant le bain dans la mer, à midi.

 

 

Honte

 

Tant que la lame n’aura
Pas coupé cette cervelle,
Ce paquet blanc, vert et gras,
A vapeur jamais nouvelle,

(Ah ! Lui, devrait couper son
Nez, sa lèvre, ses oreilles,
Son ventre ! et faire abandon
De ses jambes ! ô merveille !)

Mais non ; vrai, je crois que tant
Que pour sa tête la lame,
Que les cailloux pour son flanc,
Que pour ses boyaux la flamme,

N’auront pas agi, l’enfant
Gêneur, la si sotte bête,
Ne doit cesser un instant
De ruser et d’être traître,

Comme un chat des Monts-Rocheux,
D’empuantir toutes sphères !
Qu’à sa mort pourtant, ô mon Dieu !
S’élève quelque prière !

 

 

Morts de Quatre-vingt-douze

 

Morts de Quatre-vingt-douze et de Quatre-vingt-treize,
Qui, pâles du baiser fort de la liberté,
Calmes, sous vos sabots, brisiez le joug qui pèse
Sur l’âme et sur le front de toute humanité ;

Hommes extasiés et grands dans la tourmente,
Vous dont les coeurs sautaient d’amour sous les haillons,
Ô Soldats que la Mort a semés, noble Amante,
Pour les régénérer, dans tous les vieux sillons ;

Vous dont le sang lavait toute grandeur salie,
Morts de Valmy, Morts de Fleurus, Morts d’Italie,
Ô million de Christs aux yeux sombres et doux ;

Nous vous laissions dormir avec la République,
Nous, courbés sous les rois comme sous une trique.
– Messieurs de Cassagnac nous reparlent de vous !

 

Rimbaud_Pignon-Ernest

Arthur Rimbaud (20 oktober 1854 – 10 november 1891)
Door Ernest Pigon-Ernest

 

De Vlaamse dichter en schrijver Marnix Gijsen werd geboren op 20 oktober 1899 in Antwerpen. Zie ook mijn blog van 20 oktober 2006.

 

Uit: Klaaglied om Agnes

 

Toen ik zestien jaar oud was bedroeg mijn wekelijks zakgeld anderhalve mark. Dit schamel bedrag werd mij door mijn zuinige moeder in bezettingsgeld op zondagmorgen overhandigd. Veelal legde zij het eenvoudig op een hoek der keukenkast, waar ik verondersteld was het te vinden. Zodat geen enkel woord gewisseld behoefde te worden over een handeling welke haar mishaagde. Zij gaf mij deze kleine toelage enkel omdat andere ouders van onze kleinburgerlijke stand dat gewoon waren te doen en omdat een algeheel gebrek aan geldmiddelen mij wellicht in verlegenheid kon brengen ten koste van het prestige van ons gezin. Zo begreep ik het toen althans. Maar misschien was het eenvoudig een oefening in zuinigheid, die zij mij oplegde voor mijn eigen welzijn. Was dat inderdaad haar bedoeling, dan heeft haar pedagogie jammerlijk gefaald, want zodra ik later enig geld in handen heb gekregen, heb ik het roekeloos door deuren en vensters gesmeten.

 

Pedagogie is ook niet alles.

Zoals de meeste middenstanders van haar tijd geloofde mijn moeder in het sparen en in de soliditeit van staatsfondsen. Dat geld door toedoen van de staat aan koopkracht kon inboeten, was haar onbekend. IJverig droeg zij haar spaarpenningen naar de staatskas en met verbazing vernam zij jaren nadien, dat zij haar spaargeld evengoed in het water had kunnen werpen of, zoals zij zelf, in een zeldzame bevlieging van scepticisme, zei: ‘In een offerblok der parochiekerk had kunnen steken, want dan kon het nog iets opbrengen, hier of hiernamaals’. Terwijl de kleine luiden in de Middeleeuwen ten minste nog de troost hadden de muntschrooiende vorsten in de ban te horen slaan, konden de lotgenoten van mijn moeder in hun kranten lezen dat de Minister van Geldwezen het land van de ondergang had gered door de frank op de helling vast te spijkeren. Dat er van de vastgespijkerde frank slechts eentiende overbleef, werd niet verklaard. Moeder, die een drietal keren een dergelijk
avontuur meemaakte, heeft later dikwijls betoogd dat zij in feite twintig jaar van haar leven vergeefs had gespaard. Tijdens de bezetting had zij reeds de wisselvalligheid van de koopkracht van het geld vastgesteld en wanneer de uitbetaling van die armzalige anderhalve mark haar bijzonder zwaar viel, gaf zij mij een korte, bittere verklaring van haar bevindingen op financieel gebied. Voor haar redeneringen was ik weinig vatbaar, want mij scheen het toe dat geld gemaakt was om uitgegeven te worden.“

 

gijssen

Marnix Gijsen (20 oktober 1899 – 29 september 1984)
Gijsen in 1927

 

De Duits-Roemeense schrijver Oskar Pastior werd in 1927 in Hermannstadt (Transsylvanië, Roemenië) geboren. Zie ook mijn blog van 5 oktober 2006 en ook mijn blog van 20 oktober 2006.

 

Uit: “…sage, du habest es rauschen gehört”

 

Der Biserbricht Der Biserbricht war ein Brunnen. Den schönen Namen Biserbricht hatte er, aber wo war er zu suchen? Oder gar zu finden? So richtig durstig war niemand, neugierig aber waren alle.

Wie schmeckt denn das Biserbrichtwasser? Ja, also, wo liegt dieser Brunnen? Haha, wie kann man so fragen! Ein Brunnen liegt doch nicht, sonst schläft er ein und schnarcht. Natürlich, unser

Pumpbrunnen schnarcht und quietscht – und trotzdem liegt er nicht.

Verwirrung, Verwirrung! Ist Biserbricht ein Pumpbrunnen mit rostigem Schwengel? Ist er ein Ziehbrunnen? Hat er ein Rad und eine Kette? Sitzt er unter einem Holzhäuschen – also kann er auch sitzen? – oder ist er ganz einfach aus Betonröhren? Oder gar gemauert, aus grünen Steinen? O, Biserbricht, jetzt müssen wir dich finden! Zuerst schicken wir die blinde Henne. Auch die findet manchmal ein Korn.

Biserbricht ist aber kein Korn, und wir sind die Blamierten. Schicken wir also die Blamierten auf die Suche. Na ja, aber wo ist die Suche? Das wissen auch die Blamierten nicht. Schicken wir also die

Turmuhr, die geht genau, und wer so genau geht, muß auch Biserbricht finden. Die Turmuhr geht aber nicht genau, so sagt der Autobus. Die Turmuhr geht in Wirklichkeit nach, nie wird sie Biserbricht finden. Warum nur soll Biserbricht eigentlich gefunden werden? Verschnaufen wir und denken wir ein wenig nach. Die Uhr geht nach, wir denken nach, wir knacken eine Nuß und sehen nach: Da liegt der Hund begraben! Wieso, welcher Hund? Und dazu in einer Nuß! Wir denken wieder nach und sehn genauer nach, ach so, das ist des Pudels Kern: ein Nußkern. Ein Nußkern also im Pudel, und ein Pudel begraben in einer Nuß – wir haben die Lösung, wir haben das Nachsehn. Was fängt man nun damit an? Man fängt es an den Ohren, hast du nicht gesehn. Nein, ich habe nicht gesehn. Genug der Scherze, genug der Spitzfindigkeiten. Wo ist, liegt, steht oder schläft Biserbricht? Versuchen wir es also mit der Spitzfindigkeit. Die soll ihn finden. Sie hüpft herum, im Kreis, im Haus, im ganzen Brockhaus. Unter der Pappel findet sie eine spitze Nadel und ruft, sie hat ihn. Sie hat ihn natürlich nicht, was kann man von einer Spitzfindigkeit verlangen. Nun schicken wir den hoch- und weitberühmten Wersuchet, man sagt, der findet. Zehntausend Brunnen, Ziehbrunnen und Drehbrunnen, Pumpbrunnen und Schnarchbrunnen hat Wersuchet gefunden. Biserbricht nicht.”

 

Pastior

Oskar Pastior (20 oktober 1927 – 4 oktober 2006)

 

 

De een Oostenrijkse schrijfster Elfriede Jelinek werd geboren op 20 oktober 1946 in Mürzzuschlag, een kleine stad in de deelstaat Stiermarken. Jelinek schrijft voornamelijk romans en toneelstukken. Zij wordt gerekend tot de belangrijkste moderne Oostenrijkse schrijvers. Haar meer bekende werken zijn de romans Die Liebhaberinnen (1975), Die Klavierspielerin (1983), Lust (1989). Zij ontving verschillende literaire prijzen, zoals de Georg-Büchner-Preis in 1998. In 2004 werd haar de Nobelprijs voor de Literatuur toegekend,

 

Uit: In den Alpen

 

„Helfer: Bitte, bewahren Sie Ruhe.

Kind: Was bleibt mir übrig, da die Ruhe ja nicht mich bewahrt hat. Der Fahrer hat die Antwort erhalten, daß alles getan werde, aber das war nur ein letzter Versuch mit der armen kleinen Ruhe, mit dem Erfolg, daß wir derzeit noch immer bewahren, was uns ohnedies keiner nehmen will. Aber wer will schon Ruhe in Kitz, am Hahnenkamm, oder am Kitz droben? Na ja. Passen wir halt weiter auf. Doch es kommt nichts mehr. Wir passen auf, doch es geschieht nichts. Mir kommt es ja jetzt schon wie eine Ewigkeit vor, daß zuletzt etwas passiert ist. Ruhe im Grab. Haar, das auf Abgründen wächst. Abbildungen von Männern, die grölen, Figur A. Ich komme mir ja schon selbst vor wie eine mit Abziehbildern vollgepickte Seele. Sie schaut aus wie einer von diesen hohen Filzhüten, die die Besoffenen immer tragen, damit man sie von anderen Besoffenen unterscheiden kann. Kurz nach dem Ereignis hatte der Ewige sich auch schon mit einem schönen Abzeichen an mir verewigt, das Abzeichen ist nur eins von vielen, ich habe auch schönere, eins sogar aus Neuseeland, das hab ich eingetauscht. Bald werden sie mit mir Werbung betreiben, die Pensions- und Hotelbesitzer hier. Zahlen Sie gleich, sterben Sie später, aber dafür in neuer Strecken-Rekordzeit! Ja, die Chance zu sterben hat jeder! Vielleicht sind das nächste Mal Sie dabei! Diesmal sind aber schon wir die Strecke. Hier liegen Sie richtig. Wir liegen gut im Rennen. Wir geben Ihnen 155 Opfer auf einmal! Bei dem, was Sie gezahlt haben, hätten Sie eh nicht über 200 Stück erwarten können. Ich glaube jedoch, das, was wir wissen, ist nur die Spitze des Eisbergs. Das meiste wurde verschwiegen. Neulich ist einer hier spazierengegangen, der hat den Totenschädel eines seit Jahrzehnten vermißten Wanderers auf einen Wegweiser gespießt gefunden. Etliche hat damals auch die Betonspinne erwischt, droben, auf der Dammkrone. Wutsch, weg waren sie, im Guß des Damms verschwunden, gleich eingemauert, das Einmauern haben wir damals ja noch gekonnt, egal, was die Heimat von uns dachte. Egal, was die Heimat andrer von uns dachte. Die Spinne ist halt ausgerutscht an ihrem Laufdraht. Opa hat es mir oft vor dem Einschlafen erzählt. Damit ich nicht vorzeitig vor Schreck wieder aufwache.“

 

elfriede_jelinek

Elfriede Jelinek (Mürzzuschlag, 20 oktober 1946)

 

 

De Duitse schrijfster Theresia Walser werd geboren op 20 oktober 1967 in Friedrichshafen. Zij is een dochter van de schrijver Martin Walser. Na een jaar in de bejaardenzorg gewerkt te hebben bezocht zij van 1990 tot 1994 de Hochschule für Musik und Theater Bern, waar zij een acteursopleiding voltooide. Twee jaar lang speelde zij bij het Junge Theater in Göttingen. Tegenwoordig leeft zij als schrijfster in Berlijn, Mannheim en Freiburg im Breisgau.  Zij schrijft voornamelijk voor het toneel. In 1998 ontving zij de Förderpreis des Schiller-Gedächtnispreises des Landes Baden-Württemberg.

 

 

Uit: KING KONGS TÖCHTER

 

Szene 1

Balkon, King Kongs Töchter, Berta und Carla, ______ dazu Meggie. Berta und

Carla haben sich mit Partyplunder drapiert, essen aus einem Glas Oliven oder

etwas Ähnliches, eine Flasche zu trinken haben sie auch…

BERTA Das musst du schon zugeben, was Carla?

CARLA Unglaublich.

BERTA War nicht leicht.

CARLA Das ist jetzt schon das siebte Nachttischchen!

BERTA Das richtige zu finden.

CARLA In einer Straße sieben Nachttischchen.

BERTA Was meinst du erst, wieviel Sofas da rumstehen.

CARLA Frag nicht nach Sonnenschein.

BERTA Alle zwei Meter ein Sofa.

CARLA Und genau sieben Nachttischchen.

BERTA Da habe ich erstmal suchen müssen, Zufall gib dir Mühe, dachte ich,

wollte ja was Besonderes, für sowas will man ja nicht grade die letzte

Fettpolsterschlampe, da braucht es schon ein ganz besonderes Sofa.

CARLA Unglaublich.

BERTA Und dann, bitteschön…..das musst du schon zugeben, Carla.

CARLA Hat was Liebloses.

Berta Was?

CARLA Soviel weggeworfene Nachttischchen auf einem Haufen.

BERTA Kannst du mal aufhören mit diesem Nachttischchenmitleid.

CARLA So ein Nachttischchen ist aber eine herzige Angelegenheit.

BERTA Ich weiß nicht, aus welchem Bilderbuch du kommst, Carla, was meinst

du, was sich in einem Nachttischchen mit den Jahren alles für böse

Gedanken ansammeln.

CARLA Frag nicht nach Sonnenschein.

BERTA Nach 10…20ig Jahren ist das der reinste Waffenschrank.

CARLA Stell dir mal vor, auf all diesen Möbeln da unten säßen noch die

Zugehörigen.

BERTA Das wäre der wahre Sperrmüll, man bräuchte kein Altersheim mehr.

CARLA Wer hat die lauteste Krankheit!

 

Theresa_Walser

Theresia Walser (Friedrichshafen, 20 oktober 1967)

 

De Duitse schrijver John von Düffel werd geboren op 20 oktober 1966 in Göttingen. Hij woont en werkt in Bremen. In zijn jeugdjaren verbleef hij langere tijd in Derry, Noord Ierland en in de VS. Hij volgde het gymnasium in Oldenburg en studeerde vervolgens filosofie, germanistiek en economie in Strirling in Schotland en in Freiburg im Breisgau. Vervolgens werkte hij als filmjournalist en als theatercriticus. Hij was verbonden aan diverse theaters in Duitsland. Zo was hij verantwoordelijk v
oor de toneeluitvoering van de roman Buddenbrooks van Thomas Mann bij het Thalia theater in Hamburg in 2005. In 2004 draaide hij samen met Jörg Adolph de documentaire film Houwelandt – Ein Roman entsteht, die in 2005 werd uitgezonden op 3Sat.

 

Uit: Houwelandt

 

„Die Insel vor ihm hatte die Farbe des Sandsteins, den man hier brach. Das Land in seinem Rücken entließ seine Hügel ins Licht. Es war eine buckelnde Herde, die vor der aufsteigenden Sonne davonkroch, spärliche Haine, gewundene Terrassen, Gärten aus Geröll. Auf den Spuren der Dämmerung wanderten Schatten wie dunkle Wolken über das Land. Doch der Morgen im Sommer war kurz, und sobald die Sonne steil stand, würde sich nichts mehr rühren. Jorge de Houwelandt watete bis zu den Hüften in den Uferwellen und rieb sich eine Handvoll Wasser ins Gesicht. Das Meer schmeckte nach Schlaf. Ohne die Augen zu öffnen, legte er das Kinn auf die Brust, streckte die Arme aus und tauchte ein. Mit angehaltenem Atem schwamm er ein paar Züge unter Wasser, in seinen Ohren das Rollen der Kiesel und Steine in der sanften Dünung. Er wußte, daß Esther ihm vom Strand aus zusah, daß sie die schiefergraue Oberfläche nach seinem Kopf absuchte und darauf wartete, ihn zwischen den Wellen wiederauftauchen zu sehen, die sich zu dieser frühen Stunde noch nicht brachen, sondern an Land huschten wie Tiere unter einem Tuch. Er brauchte nicht zu atmen. Er verspürte keinen Drang nach Luft. Was er brauchte, war das Meer. Er konnte die Feier noch immer absagen. Er war das Familienoberhaupt. Wenn er nicht wollte, würde sein Geburtstag nicht stattfinden, alle würden bleiben, wo sie waren. Er, Jorge, brauchte kein Fest. Die kleine Bucht warf einen Schattensaum über das allmählich erwachende Meer. Nur auf der Insel lag schon Licht. Es fing sich in den Klippen und verlieh dem Sandstein für Augenblicke die Farbe von gebrannten Ziegeln. Jorge glitt schwerelos durch die anschmiegsame, zudringliche Frische der flüssigen Welt und betrachtete die rundgewaschenen Steine und Muscheln unter sich. Ein, zwei Züge noch, dann erreichte er die Felder von Seegras und totem Tang. Danach kam nur noch Tiefe und sich selbst überschattendes Blau. Jorge dachte nicht daran aufzutauchen. Er wußte, daß Esther ihn beobachtete. Für einen Moment war es, als könnte er hören, wie sie von einem Fuß auf den anderen trat und der Steinstrand unter ihren Sandalen knirschte. Er sah ihr zum Meer gewandtes Gesicht und die Strähnen ihres noch immer dichten Haars im auflandigen Wind. Sie würde nicht nach ihm rufen, obwohl ihr sein Name auf den Lippen lag, Esther würde die Luft anhalten, als wären ihre und seine Lungen eins. Doch er vermißte nichts.“

 

dueffel

John von Düffel (Göttingen, 20 oktober 1966)

 

 

De Oostenrijkse schrijver O. P. Zier werd geboren in Schwarzach im Pongau op 20 oktober 1954 en groeide op in Lend. Hij schreef veel voor de radio en televisie, publiceerde in kranten en tijdschriften. Lend, de plaats uit zijn jeugd is telkens weer het decor in zijn verhalen en romans, zoals in Sturmfrei en Himmelfahrt.

 

Uit: Sturmfrei

 

„Der ansonsten passionierte Gleitzeitjäger und -sammler Werner Turger kam erst kurz nach halb neun zerknittert ins Einkaufsbüro der MAG. Für Hans Helger, der gerade eine bis an die Grenze der Erträglichkeit langweilige Materialanforderung aus dem Technischen Zeichenbüro bearbeitete, war natürlich sofort alles klar.
Er konnte sich getrost in seinen Sessel zurücklehnen und alles, was Turger jetzt zu dem Zweck unternehmen würde, sich um Himmels willen nur ja nichts anmerken zu lassen, als Beweis dafür betrachten, daß ihn sein erster Eindruck nicht getäuscht hatte Turger stand mit dem Rücken gegen seinen Schreibtisch gewandt und sah aus dem Fenster. Zumindest tat er so, als sähe er hinaus. (…)
Turger hatte bis jetzt – wegen Bergers Weigerung – für sich, seine Lebensgefährtin und ihren gemeinsamen Sohn keine der zahlreichen leerstehenden Betriebswohungen zugeteilt erhalten. Dier Berger gedachte von seinem Standpunkt nicht abzugehen, daß Turger, Kind hin, Kind her, so lange ledig sei, als er keinen Trauschein vorweisen könne. Aus moralischen Gründen sei es vollkommen undenkbar, an Ledige Dienstwohnungen zu vergeben. Nicht einmal den leerstehenden, an die beiden Turger-Zimmer angrenzenden Raum wollte der geradezu besessene Menger Kirchenchorsänger Berger Turger zugestehen, obwohl eine endgültige Entscheidung bezüglich dieses Kompromißvorschlags noch ausstand. Noch dazu, wo die nie verheiratet gewesene und immer allein lebende Direktionssekretärin Dr. Mayr sehr wohl schon jahrelang in einer – sogar einhundertzwanzig Quadratmeter großen! – Werkswohnung lebte.“

 

Zier

O. P. Zier (Schwarzach im Pongau, 20 oktober 1954)

 

De Amerikaanse dichter, vertaler en essayist Robert Pinsky werd geboren op 20 oktober 1940 in Long Branch, New Jersey. Hij publiceerde 19 bundels, meestal verzamelingen van zijn eigen gedichten. Daarnaast is hij een gewaardeerd vertaler van o.a. Czeslaw Milosz en Dante Alighieri. Hij doceert aan de universiteit van Boston.

 

 

First Things to Hand    

 

In the skull kept on the desk.

In the spider-pod in the dust.

 

Or nowhere. In milkmaids, in loaves,

Or nowhere. And if Socrates leaves

 

His house in the morning,

When he returns in the evening

 

He will find Socrates waiting

On the doorstep. Buddha the stick

 

You use to clear the path,

And Buddha the dog-doo you flick

 

Away with it, nowhere or in each

Several thing you touch:

 

The dollar bill, the button

That works the television.

 

Even in the joke, the three

Words American men say

 

After making love. Where’s

The remote? In the tears

 

In things, proximate, intimate.

In the wired stem with root

 

And leaf nowhere of this lamp:

Brass base, aura of illumination,

 

Enlightenment, shade of grief.

Odor of the lamp, brazen.

 

The mind waiting in the mind

As in the first thing to hand.

 

 

 

To Television

  

Not a “window on the world”

But as we call you,

A box a tube

 

Terrarium of dreams and wonders.

Coffer of shades, ordained

Cotillion of phosphors

Or liquid crystal

 

Homey miracle, tub

Of acquiescence, vein of defiance.

Your patron in the pantheon would be Hermes

 

Raster dance,

Quick one, little thief, escort

Of the dying and comfort of the sick,

 

In a blue glow my father and little sister sat

Snuggled in one chair watching you

Their wife and mother was sick in the head

I scorned you and them as I scorned so much

 

Now I like you best in a hotel room,

Maybe minutes

Before I have to face an audience: behind

The doors of the armoire, box

Within a box–Tom & Jerry, or also brilliant

And reassuring, Oprah Winfrey.

 

Thank you, for I watched, I watched

Sid Caesar speaking French and Japanese not

Through knowledge but imagination,

His quickness, and Thank You, I watched live

Jackie Robinson stealing

 

Home, the image–O strung shell–enduring

Fleeter than light like these words we

Remember in, they too winged

At the helmet and ankles.

 

pinsky

Robert Pinsky (Long Branch, 20 oktober 1940)

 

De Amerikaanse (humoristische) schrijver en columnist Lewis McDonald Grizzard Jr. werd geboren op 20 oktober 1946 in Columbus, Georgia. Hij was ook een populaire stand-up comedian. Hij publiceerde 25 boeken, waaronder verzamelingen van zijn columns als Chili Dawgs Always Bark at Night en het autobiografische If I Ever Get Back to Georgia, I’m Gonna Nail My Feet to the Ground.

 

Uit: Abstinence The Key To Safe Computing

“People look at me like I’m crazy when they say, “I suppose you work on a laptop computer,” and I reply, “These fingertips have never, and will never, touch one key on any sort of computer.” 

“You don’t mean to say you write it out longhand, do you?” 

Is there a next question? 

I reply to that this way: “Listen, you imbecile, there is only one way anybody should compose and that is upon a manual typewriter.” 

I then tell them that statement is in the Bible somewhere and they ask me, “Oh, yeah?” 

And I reply, “Verily.” 

Then they ask, “Where in the Bible?” 

And I say, “The book of Royal,” and they say there is no book of Royal in the Bible, and by that time I’m halfway down the street and the conversation is over. 

I abhor computers. And I don’t know how they work, and I don’t intend to find out. I believe computers are responsible for a great number of ills in this society. 

For one thing, when people screw up today, all they have to do is blame it on the computer. If you screwed up before computers, you had to be clever and imaginative in coming up with a means of covering your tail. 

You had to say, “The dog did it,” or “You might not believe this, sir, but I was just sitting here at my desk when a large goat walked in and ate the report you wanted right off my desk.” 

Ronald Reagan, who was our president, never blamed anything on a computer. When he screwed up, he actually told the truth and said, “I forgot.” 

Besides all that, since I don’t know how computers work and refuse to find out, it could mean computers are magic. That could also mean they are the work of evil spirits, the kind that made Jimmy Swaggart go out and look for hookers. 

You get evil spirits involved in anything and pretty soon the economy fails, crime rates go up, politicians begin writing bad checks, and all presidential candidates go around blithering like idiots.“ 

 

grizzard

Lewis Grizzard  (20 oktober 1946 – 20 maart 1994)

 

De Nederlandse schrijfster Belle van Zuylen werd op 20 oktober 1740 geboren in slot Zuylen, gemeente Maarssen bij Utrecht. Zie ook mijn blog van 24 oktober 2006.

Uit: Rebels en beminnelijk

 

„Aan Benjamin Constant, 29 mei 1790

 

Hoe kan iemand zijn kennissenkring en zijn relaties wensen uit te breiden. Je ziet alleen maar laagheid! Mijn lust om mijn kring te verkleinen, mij op te sluiten en, als ik niet in het gezelschap kan zijn van iemand op wie ik gesteld ben, alleen maar wat groen en een beetje hemel te zien, groeit met de dag. De berichten uit Frankrijk beginnen mij veel meer te vervelen dan dat ze mij nog interesseren. Societynieuwtjes amuseren mij evenmin. Ik zie graag de grote Chaillet aankomen, die planten van zijn wandelingen meebrengt, Jaman over zijn kop strijkt, een spelletje komeet met mij speelt, dat ik hem geleerd heb en zich gek lacht als hij ten slotte de komeet heeft en die voor een negen op tafel legt. Geen venijnigheid, geen eerzucht, geen pogingen om geestig te zijn. De volgende dag gaat hij weer terug naar zijn moeder en naar zijn herbarium. Ik vind het heel naar dat hij over acht dagen weer naar zijn garnizoen moet. […]

Ik verwacht Zingarelli en ik hoop dat de muziek bij mij de plaats zal innemen van alles wat ik mis. Ik heb een uitstekende Engelse piano die ik in de winter-eetkamer heb gezet. Mijn oude staat nog steeds in mijn zijkamer. We zullen muziek componeren op Olympiade. Dat is ook het gedicht dat Pergolesi had gekozen. Zijn opera sloeg niet aan door de jaloezie van zijn rivalen die woedend waren over zijn beroemdheid; de onze zal wel niet aanslaan bij gebrek aan beroemdheid. Tegenovergestelde oorzaken kunnen hetzelfde gevolg hebben.

Als je op een dag de nieuwe editie van de Confessions in handen krijgt, moet je weten dat het voorwoord van de uitgever van mij is. De brief aan de heer DuPeyrou is ook van mij (maar het idee van die brief is niet van mij afkomstig, maar van Louis Fauche-Borel) verder zul je hier en daar nog wel een paar woorden, een paar zinnen herkennen, maar bewaar die herkenning voor jezelf, en laat er geen woord over los.“

 

belle

Belle van Zuylen (20 oktober 1740 – 27 december 1805)

Hans Warren, Arthur Rimbaud, Marnix Gijsen, Oskar Pastior

De Nederlandse dichter en schrijver Hans Warren werd op 20 oktober 1921 geboren in Borssele. Zie ook mijn blog van 20 oktober 2006.

Uit: Geheim Dagboek (Zevende deel)

“11 september 1958 – 20 uur – Dit is wel het jaar van de démasqués: ook Mohamed is gevallen. Nadat ik zijn koffers uiteindelijk naar Milaan had verzonden, hoorde ik niets meer van hem en uit het feit dat verder noch zijn broer Smaïn, noch Sidali Bensaha schrijven leid ik af dat hij hen op zijn gebruikelijke manier verboden heeft contact met mij te onderhouden.

  Over mij is hij zijn macht kwijt. Hoezeer heb ik me in hem vergist. Jarenlang is hij mijn ideaal geweest. Als een troubadour zijn verre geliefde, zo heb ik hem bezongen. Het waren merendeels slechte verzen, maar toch. Pas toen ik hem verloren had, besefte ik dat ik hem had kunnen krijgen. Vanaf de eerste nacht in de Rue de la Huchette – als ik het maar anders aangepakt had. Nu bleef het bij incidentele gelegenheden in Nanterre, Lozière, zelfs hier in Kloetinge ondanks de aanwezigheid van Badaoui. Dwaze idealist die ik was.

  Ik wenste liefde, poëzie,genegenheid, niet enkel drift, ellende, dronkenschap.Ach, is het niet beter zo? Ik heb hem liefgehad, een prachtige schim, een niet bestaande die bestond.

  Hij was tenslotte een avonturier, ook al wou ik dat niet zien. En hij was lauw, miste hartstocht, liet zich alles aanleunen. Hij weerde niet af, maar bleef onbewogen. Dat was al zo de allereerste nacht, het bleef zo alle nachten met hem doorgebracht.

  Innerlijk ben ik nog niet helemaal van hem af. Ik heb hem niet meer lief maar kan hem ook niet vergeten.”

 

Vroeger

Vroeger met de zuidenwind
ontving ik soms een boodschap
geur uit je straat, stof van je drempel.

Of met de noordenwind
gaf ik een vogel mee
die een woord voor woord geleerde lofzang floot.

Er waren veel wegen en schepen
en de aarde draaide gewillig,
hier jij, daar ik.

Toen je pas verloren was
bleven er veel denksystemen
en berekeningen om in te nemen
als slaapmiddel.

Later het gevecht met de taal.
Bezweren je leeft en ik heb je nog lief,
want ik zeg het.

Weer later kwam je alleen
in de windstilte van de slaap
soms naast mij liggen.

Nu de wind van alle kanten komt
ontvang ik vaak een boodschap
geur uit je straat, stof van je drempel.

 

Weet je nog toen het niets was

Weet je nog toen het niets was, alles was:
jij opende de deur, een lichte groet,
even hield je mijn hand vast, en ik streelde
even als bij vergissing langs je schouder.
Toen lichtte je het deurkleed op en wij
gleden in een verlicht aquarium
van lach, pianospel en avondjurken.
Aarzelend in dat ogenblik
was lente dichterbij dan in viooltjes,
werd liefde inniger beleden dan
in al de verzen die ik sindsdien voor je schreef.

 

warren2

Hans Warren (20 oktober 1921 – 19 december 2001)

 

De Franse dichter Arthur Rimbaud werd geboren op 20 oktober 1854 in Charleville. Zie ook mijn blog van 20 oktober 2006.

 

Oraison du Soir

Je vis assis, tel qu’un ange aux mains d’un barbier,
Empoignant une chope à fortes cannelures,
L’hypogastre et le col cambrés, une Gambier
Aux dents, sous l’air gonflé d’impalpables voilures.

Tels que les excréments chauds d’un vieux colombier,
Mille rêves en moi font de douces brûlures :
Puis par instants mon coeur triste est comme un aubier
Qu’ensanglante l’or
jeune et sombre des coulures.

Puis, quand j’ai ravalé mes rêves avec soin,
Je me detourne, ayant bu trente ou quarante chopes,
Et me recueille pour lâcher l’âcre besoin :

Doux comme le Seigneur du cèdre et des hysopes,
Je pisse vers les cieux bruns très haut et très loin,
Avec l’assentiment des grands héliotropes.

 

 

Le buffet

C’est un large buffet sculpté ; le chêne sombre,
Très vieux, a pris cet air si bon des vieilles gens ;
Le buffet est ouvert, et verse dans son ombre
Comme un flot de vin vieux, des parfums engageants ;

Tout plein, c’est un fouillis de vieilles vieilleries,
De linges odorants et jaunes, de chiffons
De femmes ou d’enfants, de dentelles flétries,
De fichus de grand’mère où sont peints des griffons ;

– C’est là qu’on trouverait les médaillons, les mèches
De cheveux blancs ou blonds, les portraits, les fleurs sèches
Dont le parfum se mêle à des parfums de fruits.

– O buffet du vieux temps, tu sais bien des histoires,
Et tu voudrais conter tes contes, et tu bruis
Quand s’ouvrent lentement tes grandes portes noires.

 

 

Sensation

Par les soirs bleus d’été, j’irai dans les sentiers,
Picoté par les blés, fouler l’herbe menue :
Rêveur, j’en sentirai la fraîcheur à mes pieds.
Je laisserai le vent baigner ma tête nue.

Je ne parlerai pas, je ne penserai rien :
Mais l’amour infini me montera dans l’âme,
Et j’irai loin, bien loin, comme un bohémien,
Par la nature, heureux comme avec une femme.

 

Rimbaud

Arthur Rimbaud (20 oktober 1854 – 10 november 1891)

 

Zie voor onderstaande schrijvers ook mijn blog van 20 oktober 2006

 

De Belgische schrijver Marnix Gijsen werd geboren op 20 oktober 1899 in Antwerpen.

 

De Duits-Roemeense schrijver Oskar Pastior werd in 1927 in Hermannstadt (Transsylvanië, Roemenië) geboren.

Hans Warren, Marnix Gijsen, Arthur Rimbaud, Oskar Pastior

Hans Warren werd op 20 oktober 1921, om 23.50 uur, geboren in Borssele. Z’n moeder beviel thuis, op het adres Zeedijk 323, in de voorkamer van de linkervleugel. Hans Warren zou enig kind blijven. Tot februari 1947 bleef het gezin Warren op Zeedijk 323 wonen. Het huis is na de watersnoodramp van 1953 afgebroken. Hans Warren had als kind weinig contact met leeftijdgenoten. Hij was al zeven jaar toen hij in 1928 voor het eerst naar school ging: de Openbare Lagere School van Borssele. Op school bleef hij een buitenstaander. De toenmalige hoofdonderwijzer Hubrecht de Priester, een liefhebber van plantkunde, maakte Warren enthousiast voor de natuur. In 1935 ging Warren naar het Goese Lyceum. Na zijn eindexamen weet hij niet goed wat hij met zijn leven wil aanvangen. Een korte tijd woont hij in Amsterdam, waar hij als vrijwilliger werkt op het Dialectenbureau van P.J. Meertens. Intussen is hij begonnen met publiceren in natuurtijdschriften als In weer en wind, De Levende Natuur en De wandelaar. Zijn meeste artikelen gaan over vogels. Natuurkenner en schrijver Jac. P. Thijsse is zijn grote voorbeeld. Warren houdt dan al een Natuurdagboek bij. Op 27 oktober 1942 ontmoet Warren Jac. P. Thijsse, die in hem een opvolger ziet. Eerder, op 16 april 1942, schrijft Warren zijn eerste regels in zijn Geheim Dagboek.Het eerste deel verscheen in 1981 en de reeks dagboeken werd een groot succes. Hans Warren schreef en publiceerde daarvoor voornamelijk poëzie, onder meer de bundels Pastorale, Een roos van Jericho, Tijd en Een stip op de wereldkaart. Verder was hij jarenlang verbonden aan de Provinciale Zeeuwse Courant als literair criticus. In 2005 verscheen postuum de roman Een vriend voor de schemering. Momenteel wordt er gewerkt aan de verfilming van zijn roman Steen der hulp.

Uit: Geheim Dagboek (Vijfde deel)

16 maart (1954). – 19 uur. – Ik heb de tafel gedekt, het eten is klaar, iets lekkers, de wijn ontkurkt, ik wacht op Habib met ongeduld. Ik heb zelfs een schoon overhemd aangetrokken en me een beetje opgemaakt. Toen ik gisteravond in bed gleed  sloeg hij dadelijk zijn armen verlangend om me heen. Daarna had ik zó, warm en overgegeven in kunnen slapen. Maar hij was onrustig, hij was bang dat hij de wekker niet zou horen. Om kwart voor vier sprong hij wild het bed uit, knipte het licht aan, dacht dat de wekker afgelopen was…Ik heb geen oog meer dicht gedaan tot hij eindelijk vertrokken was. Wekker opnieuw gezet, op half tien. We moeten nog wennen.
Later kwam Mabel iets ophalen. Ze is me al vreemd geworden, interesseert me niet meer. Haar oorbellen zijn gelukkig niet gestolen.
Het wordt te donker om te schrijven, ik ga de luiken sluiten en het licht opsteken.

21 uur. – Habib slaapt al en ik ben tevreden. Met het zachte lamplicht over mijn cahier, het tikken van de klok, het verre verkeersgeruis over de Avenue Wilson, m’n sterke koffie, wat wijn voor straks, Ugo Paoli;s  Vita Romana dat ik recenseren moet, mijn dromen.

Toch heb ik geen verwachtingen voor de toekomst met Habib. Zijn blijde glimlach toen hij de feestelijk gedekte tafel zag bij zijn binnenkomen maakte veel goed. Hij was vermoeid en hij had een vinger verwond. Het bloedde lelijk. Ik heb die vinger gewassen, er jodium op gedaan, verbonden. Ik voelde me oud met mijn 32 jaar naast zijn nog geen 19 en tegelijkertijd dankbaar. Hij hoort een beetje bij mij en ik hoor een beetje bij hem en dat is zoveel, zoveel.


VOOR JOU

Ben jij het die dit leest? Heb je net
je astrakan muts afgezet, en vallen nu
je zwarte krullen warm naar het papier?
Slaat het licht van deze bladzij
op in de goudspikkels van je ogen,
glimlach je gelukkig, nu je merkt
dat ik dit weet, en breng je ook
je donkere lippen zo dicht bij de woorden
dat het lijkt of je ze gaat kussen?
Leg je, toch even onzeker, je vinger
tussen de bladzijs, druk je het boek
tegen je borst, waar het ritselt
door het bonzen van je hart?
Ben je nòg mooier nu, kijk je door het raam?
Wees gerust: dit is werkelijk voor jou geschreven.

HANSWARREN

Hans Warren (20 oktober 1921 – 19 december 2001)

 

Marnix Gijsen werd geboren op 20 oktober 1899 in Antwerpen. Hij werd streng katholiek opgevoed, en promoveerde in 1925 aan de universiteit van Leuven tot doctor in de geschiedkundige en zedenkundige wetenschappen en zette zijn studies verder in Freiburg, Parijs (Sorbonne) en Londen (School of Economics). Van 1928 tot 1933 was hij ambtenaar bij het gemeentebestuur van Antwerpen. Hij was o.m. kabinetschef van de burgemeester. Vervolgens was hij werkzaam bij de rijksadministratie te Brussel van 1934 tot 1939. Van 1939 tot 1941 was hij Commissaris-Generaal voor Toerisme. Daarna verbleef hij te New York tot 1964 als Belgisch Commissaris voor Informatie en was bovendien gevolmachtigd minister. Als “De Stem uit Amerika” verzorgde hij in die periode een wekelijks radiopraatje op zaterdagavond. Marnix Gijsen begon zijn letterkundige carrière als dichter bij de expressionistische groep ‘Ruimte’ van het gelijknamige tijdschrift. Zijn belangrijkste gedicht is “Loflitanie van de H. Franciscus van Assisië”. In die periode had hij o.m. contacten met Paul van Ostaijen.

Loflitanie van Sint Franciscus van Assisi   (Fragment)

 

Franciscus die arm waart, bid voor mij.
Mijn weekgeld sterft reeds zondagavond
in rozenblaadjes op mijn kamer.

 

Franciscus die dichter waart, bid voor mij
die m’n lange jonge lokken uitsteek
tot harden helm van idealistischen weerstand.

 

Franciscus die jong waart, laat jeugd bij mij blijven;
voedster, die, oud, nog dezelfde grapjes

vertelt als toen we nog onmondig waren.
Laat ons dan even gul lachen – en niet uit medelij.

 

Franciscus die boomen en dieren en alles begreept,
geef dat ik mijn vrienden en geliefden begrijp.

 

Franciscus die liefde genoeg hadt om niets   

te versmaden, open mijn hart als tolvrije

stadspoort voor alle vreugd en alle pijn.

 

Franciscus die liefde genoeg hadt om niets

te versmaden, open mijn hart als tolvrije

stadspoort voor alle vreugd en alle pijn.

Franciscus, die een wereld in u droegt en

haar doorkneeddet met den deesem van

uw eigen begrijpen, geef mij het zuivere inzicht.

 

Franciscus die zoo warm om me zijt in

avondlof als den eersten beet in malsch

versch brood, bid voor mij.

 

Franciscus in wiens leven plotse afgronden

zijn van stilte, als voor wie over koele

keldermonden gaand’ den geur van

 riekenden appelen opstijgen voelt,
maak mijn adem rustig en krachtig.

GIJSENMarnix

Marnix Gijsen (20 oktober 1899 – 29 september 1984)

 

Arthur Rimbaud wordt geboren op 20 oktober 1854 in Charleville in een gezin met vijf kinderen (waarvan een dochter kort na de geboorte sterft). Zijn vader, Frédéric Rimbaud, is kapitein bij het Franse leger en vaak uithuizig. Zijn moeder, Vitalie Cuyf, een boerendochter, voedt de kinderen met ijzeren hand op. Rimbaud blijkt al snel een verbazend intelligent kind te zijn: hij slaat enkele jaren over op school en wint verschillende prijzen. Arthur is in die periode een welaangepaste jongen, niets doet nog vermoeden dat hij als tiener de gevestigde orde op zijn grondvesten zal doen schudden. Terwijl Rimbaud aan het Collège de Charleville studeert, verschijnt zijn eerste gedicht Les Etrennes des orphelins in het tijdschrift Revue pour tous. Twee weken na publicatie van dit gedicht, verschijnt een nieuwe leraar in het college: de 22-jarige Georges Izambard. Izambard stimuleert de vijftienjarige Rimbaud om zich op poëzie toe te leggen. De leraar wordt voor Rimbaud een surrogaatvader. In die periode schrijft hij Ophélie, tot op vandaag nog steeds beschouwd als een van de beste gedichten van de dichter. In 1870 verklaart Napoleon III de oorlog aan de Pruisen. Rimbaud vlucht weg uit Charleville en neemt de trein naar Parijs. Daar wordt hij bij aankomst onmiddellijk gearresteerd omdat hij zonder ticket reist en opgesloten in de gevangenis. Door toedoen van Izambard komt Rimbaud vrij. Op 24 september 1871 vertrekt Rimbaud op 16-jarige leeftijd opnieuw naar Parijs, op uitnodiging van de door hem bewonderde dichter en communard Paul Verlaine, die hij enkele gedichten toegestuurd heeft en die in hem een groot talent herkent In Parijs gaat Rimbaud inwonen bij Paul Verlaine en zijn jonge echtgenote Mathilde Mauté. In het gezin ontstaan al snel spanningen omdat Verlaine erg veel tijd met de jonge dichter doorbrengt. In werkelijkheid ontwikkelt zich een homoseksuele relatie tussen Verlaine en Rimbaud. Verlaine introduceert Rimbaud bij de symbolisten van Parijs, voor wie hij zijn Le bateau ivre voordraagt

Voyelles

A noir, E blanc, I rouge, U vert, O bleu : voyelles,
Je dirai quelque jour vos naissances latentes :
A, noir corset velu des mouches éclatantes
Qui bombinent autour des puanteurs cruelles,

Golfes d’ombre ; E, candeur des vapeurs et des tentes,
Lances des glaciers fiers, rois blancs, frissons d’ombelles ;
I, pourpres, sang craché, rire des lèvres belles
Dans la colère ou les ivresses pénitentes ;

U, cycles, vibrements divins des mers virides,
Paix des pâtis semés d’animaux, paix des rides
Que l’alchimie imprime aux grands fronts studieux ;

O, suprême Clairon plein des strideurs étranges,
Silence traversés des Mondes et des Anges :
– O l’Oméga, rayon violet de Ses Yeux !

 

 

 

Le Dormeur du Val

C’est un trou de verdure où chante une rivière
Accrochant follement aux herbes des haillons
D’argent ; où le soleil, de la montagne fière,
Luit : c’est un petit val qui mousse de rayons.

Un soldat jeune, bouche ouverte, tête nue,
Et la nuque baignant dans le frais cresson bleu,
Dort ; il est étendu dans l’herbe sous la nue,
Pâle dans son lit vert où la lumière pleut.

Les pieds dans les glaïeuls, il dort. Souriant comme
Sourirait un enfant malade, il fait un somme :
Nature, berce-le chaudement : il a froid.

Les parfums ne font pas frissonner sa narine ;
Il dort dans le soleil, la main sur sa poitrine,
Tranquille. Il a deux trous rouges au côté droit.

 

Rêvé pour l’Hiver

L’hiver, nous irons dans un petit wagon rose
Avec des coussins bleus.
Nous serons bien. Un nid de baisers fous repose
Dans chaque coin moelleux.

Tu fermeras l’œil, pour ne point voir, par la glace,
Grimacer les ombres des soirs,
Ces monstruosités hargneuses, populace
De démons noirs et de loups noirs.

Puis tu te sentiras la joue égratignée…
Un petit baiser, comme une folle araignée,
Te courra par le cou…

Et tu me diras : “Cherche !”, en inclinant la tête,
– Et nous prendrons du temps à trouver cette bête
– Qui voyage beaucoup…

RIMBAUD

Arthur Rimbaud (20 oktober 1854 – 10 november 1891)

 

Oskar Pastior werd in 1927 in Hermannstadt (Transsylvanië, Roemenië) geboren. De Duits-Roemeense schrijver overleed op 4 oktober jonstleden. (Zie ook mijn blog van 5 oktober).

das gedicht beginnt merkwürdigerweise mit der letzten

das gedicht beginnt merkwürdigerweise mit der letzten zeile in die-

ser  zeile  wird  behauptet  daß diese  zeile die  letzte zeile des

gedichtes  sei  weil das  gedicht aber  mit  dieser  zeile  beginnt

ist  die  behauptung  dieser zeile  nicht  ernst  oder  nicht wört-

lich   zu   nehmen  da  in  einem  gedicht  aber  jede   behauptung

ernst  oder  wörtlich  zu  nehmen  ist  ist  das  gedicht  entweder

kein  gedicht  oder  die  behauptung   muß   ernst   oder  wörtlich

genommen   werden  das  gedicht  ist  aber  ein  vorbildliches  ge-

dicht  es  hat  nur  die eine  zeile  sein   titel   einsame  LAND-

SCHAFT

 

OSKARPASTIOR

Oskar Pastior (20 oktober 1927 – 4 oktober 2006)

Dagboek

Na een lange, vermoeiende dag van reizen en studie, kost het moeite de discipline voor het blog op te brengen. De eeuwige strijd ook van elke dagboek schrijver, terwijl ook dat als document juist zijn waarde verkrijgt door het consequente volhouden ervan. Wanneer je het geluk hebt het dagboek van iemand anders in huis te hebben kun je snel en eenvoudig een wonderlijke reis in de tijd maken. Met een beetje meer geluk is ook nog een datum terug te vinden die correspondeert met die van vandaag. Ineens is het 1945. Voor Hans Warren, dan 24,  zit de oorlog er blijkbaar al op.

“24 maart. –  Prachtige voorjaarsdag. ’s Middags met Thimoty naar het Zuid – Sloe. Gelopen via Groenedijk, Zanddijk-Zeedijk tot waar de grote kreek aan de oever komt. Verder konden we niet wegens gevaar voor landmijnen. Enorm veel vogels. Tim schoot een paar eenden. We zaten een hele tijd in de zon op de betonblokken, dronken hete thee en aten appels, brood met hartgekookt ei en chocola met rozijnen.”

De relatie met Thimoty (25), een Engelse luitenant, is gecompliceerder dan het hier lijkt, maar dat moet iedereen die meer wil weten zelf maar nalezen.

 


De jonge Hans Warren in Parijs