Joseph Conrad, Hendrik Conscience, Grace Andreacchi, Ugo Riccarelli, F. Sionil José, Franz Josef Degenhardt, Herman Heijermans, France Prešeren, Jules Claretie, Ludvig Holberg

De Brits-Poolse schrijver Joseph Conrad werd geboren op 3 december 1857 in Berdichev, Rusland in een gezin met Poolse ouders. Zie ook mijn blog van 3 december 2006 en ook mijn blog van 3 december 2007.

Uit: Under Western Eyes

“To begin with I wish to disclaim the possession of those high gifts of imagination and expression which would have enabled my pen to create for the reader the personality of the man who called himself, after the Russian custom, Cyril son of Isidor—Kirylo Sidorovitch—Razumov.

If I have ever had these gifts in any sort of living form they have been smothered out of existence a long time ago under a wilderness of words. Words, as is well known, are the great foes of reality. I have been for many years a teacher of languages. It is an occupation which at length becomes fatal to whatever share of imagination, observation, and insight an ordinary person may be heir to. To a teacher of languages there comes a time when the world is but a place of many words and man appears a mere talking animal not much more wonderful than a parrot.

This being so, I could not have observed Mr. Razumov or guessed at his reality by the force of insight, much less have imagined him as he was. Even to invent the mere bald facts of his life would have been utterly beyond my powers. But I think that without this declaration the readers of these pages will be able to detect in the story the marks of documentary evidence. And that is perfectly correct. It is based on a document; all I have brought to it is my knowledge of the Russian language, which is sufficient for what is attempted here. The document, of course, is something in the nature of a journal, a diary, yet not exactly that in its actual form. For instance, most of it was not written up from day to day, though all the entries are dated. Some of these entries cover months of time and extend over dozens of pages. All the earlier part is a retrospect, in a narrative form, relating to an event which took place about a year before.”

Joseph_Conrad

Joseph Conrad (3 december 1857 – 3 augustus 1924)

 

De Vlaamse schrijver Henri (Hendrik) Conscience werd geboren in Antwerpen op 3 december 1812. Hendrik Conscience had een Vlaamse moeder, Cornelia Balieu en een Franse vader, Pierre Conscience. Die was afkomstig uit de stad Besançon en werkte voor de marine van Napoleon Bonaparte. In 1811 kreeg zijn vader een functie in de Antwerpse haven. Op dat moment maakten België en Nederland nog deel uit van Frankrijk. Na het Congres van Wenen trokken de Fransen zich terug uit Antwerpen en bleef Pierre en zijn gezin achter. Pierre en Cornelia kregen 8 kinderen. Hendriks moeder stierf in 1820. In 1826 trad zijn vader in het huwelijk met Anna Catherina Bogaerts, die veel jonger was dan hij. Zij kregen 9 kinderen. Hendrik was door zwakte en ziekelijkheid genoodzaakt zijn zeven eerste levensjaren door te brengen in een stoeltje bij het venster. Het onderwijs, dat hij in een privaatschool van Borgerhout genoot, was gering; maar door zelfonderricht wist de begaafde jongeling het zover te brengen, dat hij in zijn school hulponderwijzer kon worden.Conscience startte met het schrijven van Franse gedichten. In 1837 publiceerde hij In ’t Wonderjaer 1566 en Phantasy, maar deze werken waren niet erg succesvol. Conscience werd hoogstwaarschijnlijk geïnspireerd tot het schrijven van De Leeuw van Vlaanderen na het zien van de schilderij De Groen
ingeslag van Nicaise de Keyser in het Antwerpse Vleeshuis.Met het grote succes van De Leeuw van Vlaanderen verdiende Conscience de titel “de man die zijn volk leerde lezen”.

 

Uit: Geschiedenis mijner jeugd

 

De contremaître had den hemel vurig gedankt en zich verblijd, dat hem eenen zoon was geschonken geworden; doch allengs werd dit geluk hem eene bron van kommer.

Dewijl hij van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat op de timmerwerf moest zijn, kon hij slechts weinige oogenblikken aan het huiselijk leven toewijden. Met des te meer haast keerde hij des middags naar zijne woning, om er het noenmaal te nemen en tevens eenen vaderlijken blik op zijn kind te slaan; maar het wichtje lag zoo roerloos, het was zoo klein, zoo doorschijnend bleek waren zijne wangen; dat de contremaître telkens met angstige droefheid in het hart naar zijne bezigheid wederkeerde.

Het kind was reeds eenige maanden oud, en nog immer verkeerde het in den toestand dien de buurvrouwen kenmerkten door de woorden: ‘het hangt tusschen leven en sterven.’ Dikwijls had de bedroefde vader den geneesheer geraadpleegd en hem gebeden, openhartig te zeggen wat er van zijn kind te verwachten was. In dezen geneesheer had hij een blind vertrouwen; het was een Franschman, met name Tartare.

Eindelijk, na vele maanden overweging, deed M. Tartare uitspraak over mijn lot, en zeide tot mijnen vader:

‘Het kind is uitermate zwak; indien het niet onderweg bezwijkt, zal het ziek en kwijnend blijven tot zijne zeven jaar. Bereikt het dien ouderdom, dan is er reden om te denken dat het zal blijven leven.’

De voorzegging van M. Tartare scheen zich te zullen verwezenlijken; want, ofschoon ik dikwijls op den boord van het graf verkeerde, het leven scheidde niet van mij.

Toen ik twee jaar oud was, kreeg ik eenen broeder, dien men bij den doop Jan-Balthazar noemde. Wat mij aan lichaamskrachten ontbrak, had hij in ruime maat bekomen: hij was groot en zwaar. De baker en de buurvrouwen wenschten mijne moeder geluk, daar zij zeiden: ‘het is een jongen als een beer!’

Korts daarop bezweek de machtige keizer Napoleon te Waterloo. België werd met Holland vereenigd en vormde de grootere helft van het koninkrijk der Nederlanden.”.

 

Conscience_Antwerpen

Hendrik Conscience (3 december 1812 – 10 september 1883)
Standbeeld in Antwerpen

 

De Amerikaanse dichteres en schrijfster Grace Andreacchi werd geboren op 3 december 1954 in New York. Haar schoolopleiding kreeg zij aan de Academy of Mount St. Ursula High School, waarna zij het theatervak leerde aan de Stella Adler Studio. Na een korte periode aan het toneel begon zij in New York aan een studie filosofie. Sinds 1989 woont zij in Europa. Eerst in Parijs, daarna in Berlijn (1994 – 1998) en tegenwoordig in Londen. Haar eerste stuk was Vegetable Medley (1985, Soho Repertory Theater, New York en Boston Center for the Arts. Haar eerst roman Give My Heart Ease leverde haar in 1989 de New American Writing Award op, maar werd niet door iedereen gewaardeerd. Dat was wel het geval met haar roman Music for Glass Orchestra uit 1993. In 1990 verscheen in Parijs haar dichtbundel Elysian Sonnets and Other Poems.

 

Uit: BERLIN ELEGIES

 

DREAM

 

 

I dreamt we were walking

free among the dead

Bombs had flattened the sky

The earth was on fire

We crawled into a hole you

laid your head on my breast

laughed, and touched me with desire

I thought, are we dead?

Is this heaven, this place full of

bodies?I wanted to ask but

you kissed me instead

 

 

**********

 

CONVERSATION

 

 

We were talking

as if we had never been dumb

It was summer and the goldengroves

stood silent in the heat

upright and gleaming

We were doing the talking:

franglais deutsch oder russisch vielleicht

Ich weiß nicht mehr

and it doesn’t matter

Words like ringing golden coins

dropped from your mouth onto the wooden table

under the oak trees all bright and breathing

the summer twilight goes on

and on unleaving

 

Grace Andreacchi

Grace Andreacchi (New York, 3 december 1954)

 

De Italiaanse schrijver Ugo Riccarelli werd geboren op 3 december 1954 in Turijn. Daar studeerde hij ook filosofie en werkte hij aansluitend in de Biblioteca Palazzo Pretorio. Hij was ook werkzaam als regieassistent en als journalist in Pisa. In 1995 debuteerde hij met Le scarpe appese al cuore. In 2004 won hij de belangrijkste Italiaanse literatuurprijs Premio Strega voor zijn werk Il dolore perfetto.

 

Uit: Fausto Coppis Engel (Vertaald door Sylvia Höfer)

 

Er war ganz allein, der Mané, abseits, und schaute den anderen zu, die hinter dem Fußball herliefen. Er hatte zwei krumme Beinchen, dürr wie Spatzenbeine. Zwei Stöckchen, mit denen er niemals würde laufen können. Und dennoch lächelte er. Sitzend folgte er dem Spiel der Kinder mit den Augen. Er lächelte und schien glücklich zu sein. Rundum gab es nur Staub und elende Hütten und niemanden, der auf dieses arme krumme Vögelchen aufpaßte. Deshalb kam ich zu dem Schluß, daß es sich nicht lohnte, noch weiter, bis nach Rio, zu gehen: Ich würde der Schutzengel eines Spatzen sein.«

Bei diesem Gedanken nickte der Mann mehrmals, und Jesus empfand Mitleid mit ihm, aber auch ein leises Gefühl der Erleichterung, hatte es doch den Anschein, als habe er mit dem Weinen aufgehört und als habe die Freude am Weitererzählen seiner Geschichte die Oberhand gewonnen. Deshalb schwieg Jesus und ließ sich von den Worten einhüllen.

»Die Kinderlähmung. In Pau Grande, wo es beinahe nichts gab, herrschte an Kinderlähmung kein Mangel, und meinem Spatz hatte sie die Beine verdorrt. Aber das schien Mané nichts auszumachen. Er war immer fröhlich, auch im Unglück, auch wenn er schlecht und nur kurze Zeit gehen konnte, auch wenn er nicht hinter dem Ball herlaufen konnte wie die anderen und wie sein Vater, dem die Tatsache, ihn so klein und so verkrüppelt sehen zu müssen, die Tränen in die Augen trieb. Um diesen Schmerz zu lindern, gelang es mir irgendwie, den Mann zu überzeugen, seinen Sohn zu einem Arzt nach Rio zu bringen. Deamaro nahm ihn huckepack, und wir gingen, ich immer an ihrer Seite, um diesen Arzt zu konsultieren, der die krummen Beine der Kinder operierte.

Er untersuchte Mané und bemühte sich während einer stundenlangen Operation, seine Beine geradezubiegen, aber es glückte ihm nur halb, so daß er, als er ihn uns zurückgab, verlegen dreinschaute. Er sagte, daß er nun wenigstens mit dem linken Bein gehen könne.

 

Ricarrelli

Ugo Riccarelli (Turijn, 3 december 1954 )

 

De Filipijnse schrijver F. Sionil José werd geboren op 3 december 1924 in Rosales, Pangasinan, de achtergrond voor veel van latere werk. Na WO II beziocht hij de universiteit van Sint Thomas, maar hij verliet deze vroegtijdig om te gaan schrijven en om journalistiek te bedrijven in Manila. Ook rictte hij een uitgeverij op en de Filipijnse tak van de PEN. Zijn bekendste roman is The Pretenders uit 1962.

 

Uit: Tree

 

I sometimes pass by Rosales and see that so little has changed. The people are the same, victims of their own circumstances as Old David, Angel, Ludovico, and even Father had all been. God, should I think and feel, or should I just plod on and forget? I know in the depths of me that I’ll always remember, and I am not as tough as they were. Nor do I have the humor and the zest to cope as Tio Marcelo did, looking at what I see not as an apocalypse but as revelation; as he said once, paraphrasing a Spanish poet, he was born on a day that God was roaring drunk.

I think that I was born on a day God was fast asleep. And whatever happened after my birth was nothing but dreamless ignorance. But there was a waking that traumatized, a waking that also trivialized, because in it, the insolence and the nastiness of human nature became commonplace and I grew up taking all these as inevitable. In the end, the satisfaction that all of us seek, it seems, can come only from our discovering that we really have molded our lives into whatever we want them to be. In my failure to do this, I could have taken the easy way out, but I have always been too much of a coward to covet my illusions rather than dispel them.

I continue, for instance, to hope that there is reward in virtue, that those who pursue it should do so because it pleases them. This then becomes a very personal form of ethics, or belief, premised on pleasure. I would require no high-sounding motivation, no philosophical explanation for the self, and its desires are animal, basic – the desire for food, for fornication. If this be the case, then we could very well do away with the church, with all those institutions that pretend to hammer into human being attributes that would make him inherit God’s vestments, if not His kingdom.

 

Sionil

F. Sionil José (Rosales, 3 december 1924)

 

De Duitse dichter, folkzanger en jurist Franz Josef Degenhardt werd geboren op 3 december 1931 in Schwelm.  Na zijn studie rechten in Keulen en Freiburg werkte hij tot 1961 als jurist aan de universiteit in Saarbrücken. Als „Liedermacher“was hij de stem van de generatie van 1968. Op zijn album Wildledermantelmann bekritiseerde hij de sociaal-liberale mentaliteit van zijn vroegere medestrijders. In 1978 trad hij toe tot de DKP. Behalve liederen schreef hij ook een aantal romans met autobiografische trekken, zoals „Brandstellen”, „Für ewig und drei Tage” en „Der Liedermacher”.

 

Im Hamburg viel der erste Schuss

Im Hamburg viel der erste Schuss
Zum Barikadenkampf in Spartakus !
Hamburgs Toten haben wirs geschworen,
Euer Blut ging nicht umsonst verloren !
Wir schwenken die Fahne, die rote zum Gruß
Und folgen euch mutig, Jung Spartakus !

Dreihundertsieben tapfre Wacht,
Es war der Feind in großer Übermacht !
Dreitausend ist es nicht gelungen,
Die kühne Schar blieb unbezwungen !
Wir schwenken die Fahne, die rote zum Gruß
Und folgen euch mutig, Jung Spartakus !

Du schwarz-weiß-rote Republik
Brich dir am roten Hamburg das Genick !
Noch leben die alten Barikaden,
Noch sind dieG ewehre nicht entladen !
Wir schwenken die Fahne, die rote zum Gruß
Und folgen euch mutig, Jung Spartakus !

Im Zuchthaus schmachtet voller Wut
Manch tapfres junges Rotgardistenblut !
Euch Brüder haben wir’s geschworen,
Noch ist die Freiheit nicht verloren !
Wir schwenken die Fahne, die rote zum Gruß
Und folgen euch mutig, Jung Spartakus !

degenhar

Franz Josef Degenhardt (Schwelm.  3 december 1931)

 

De Nederlandse schrijver Herman Heijermans werd geboren op 3 december 1864 in Rotterdam. Zie ook mijn blog van 3 december 2006  en ook mijn blog van 3 december 2007.

 

Uit: Droomkoninkje

 

„Thuis, in de jaren dat andere kleuters na schooltijd bleven ravotten en stoeien, was-ie ’t gelukkigst geweest, had-ie, onbespied, maar nóóit losgelaten door de zoetste, liefste, aanhankelijkste, soms heet-gloeiende moederoogen, op zijn blijmoedige manier gespeeld. Want zij zag z’n horrelvoet niet. Zij praatte ‘r nooit over, waar-schuwde niet al klopte ‘r hart in ‘r keel, zei ‘m geen ang-stig woord, als-ie langs ’n trapleuning in wilde vaart omlaag glee, verbood niet, twijfelde niet – glimlachte enkel. Als-ie zich pijn dee, en de driftige tranen over z’n mager snuitje stotterden, vroeg ze, altijd verscholen achter den warmen lach, die ‘r als ’n nimbus ompantserde, wáár ’t was – bij z’n knie – bij z’n hand – bij z’n hoofd – en dan tooverden ‘r wonderlippen de stoornis weg.

 

Alleen in ’t kraambed hadden ‘r bevendste tranen den kleinen, voor altijd bedorven voet, niet gezond kunnen kussen.


Thuis was-ie ’n geus, sleepte-ie hinkend negers, beeren, paarden, poppen, prentenboeken van boven naar benee, verzette-ie vader’s leunstoel, klom op de tafel, droeg voor-werpen grooter en zwaarder dan ’t eigen jongenslichaam, zong daverend tegen ’n draaiorgel op, floot fel en schril, betoeterde ’n mondharmonica met mekaar betuimelende dissonanten, haalde ’t eene kattekwaad na ’t andere uit, betrok ’t ijzerdraad van de schel aan de binnenzij van de deur,
zoodat moeder dacht dat ‘r iemand buiten stond, liet stuiters van de trap rollen en zette ’t deurtje van de vogelkooi open – maar dat allemaal, als ze met z’n tweetjes of drietjes waren – vader was ‘Drie’ – en nooit, nooit, wanneer ’n schoonmaakster de keuken regeerde, of wanneer ‘r vreemden over den vloer kwamen. Dan sloot-ie zich in z’n schuwheid op, slipte weg naar den rommelzolder, waar vader, die àlles kon, ’n hokje voor ‘m had afgeschoten, waar ’t licht door ’n daktuimelraam binnen-geerde, en waar-ie dan met ’t zonne-vierkant op den grond of op de kleine werkbank, neerzat, om uren lang door de spanning der prenten gegrepen, ’n boek te bedroomen, dat, als-ie ’t erg kleurig en mooi vond, telkens en telkens weer werd ‘gelezen’. ’t Was ’n knutsel-kamertje onder de dakpannen, broeiend in den zomer, toch warm nestje in den winter, omdat de keuken-schoorsteen ‘r doorheen liep. Om ‘r te komen, moest je ’n houten trap op, ’n luik openduwen, en als je dat luik weer achter je neer had gelaten, voelde je je in ’n schuilhoek, zonder deur, zonder venster, zoo zalig-omsloten, dat je hardop met jezelf heele redeneeringen dorst opzetten, en de musschen en spreeuwen onder de pannen, die ‘r anders op los babbelden, d’r brutale monden hielden, en nieuwsgierig leien te luisteren.“

 

heijermans_toorop
Herman Heijermans (3 december 1864 – 22 november 1924)
Portret door J.H. Toorop

 

 

De Sloveense dichter en schrijver France Prešeren werd geboren op 3 december 1800 in Vrba. Zie ook mijn blog van 3 december 2006.

 

Die Eiche, die der Sturm des Winters fällte

 

Die Eiche, die der Sturm des Winters fällte,
Wird, wenn sich warme Sonnenstrahlen zeigen,
Noch da und dort ergrünen an den Zweigen,
Die noch die alte Kraft der Säfte schwellte;

 

Und doch ist keine Hoffnung mehr, die gälte;
Beginnt der nächste Lenz den Jahresreigen,
Wird kaum noch Leben in den Schössling steigen,
Den schon der Moder sich zum Frasse wählte.

 

So steht der Ärmste, Schicksal, deinem Grimme
Zur Wehr, den du aus hohen, klaren Sphären
Zu Boden streckst mit Macht und Donnerstimme.

 

Der Tod wird, wenn auch zögernd, sein begehren,
Die Lebenskerze, ob sie gleich noch glimme,
Wird bald bis zum Erlöschen sich verzehren.

 

 

 

DER SONETTENKRANZ    (14/14)

 

Zur Blüte bringt dein Blick, was ohnegleichen,
Wie Blumen blühn, wenn Winters Macht gefallen,
Und wenn der Lenz mit seinen Wundern allen
Den Blütenschnee verstreut, den überreichen.

 

Die Bienen wollen schnell ins Licht entweichen,
Der Hirt lässt früh sein Jauchzen schon erschallen,
Der Busch ertönt vom Lied der Nachtigallen,
Und die Natur durchschauern Freudenzeichen.

 

Nie hat mein Singen solches Glück gefunden;
Vor Furcht, es käme deinem Wunsch zuwider,
Erbebt mein Herz, ist mir der Mut geschwunden.

 

Sieh gnädig auf die Blüten meiner Lieder,
Die ich, mein Weh zu kühlen, so gewunden!
Als dein Poet leg ich den Kranz dir nieder.

 

Vertaald door Lili Novy

 

preseren1

France Prešeren (3 december 1800 – 8 februari 1849)

 

De Franse schrijver, criticus, theaterdirecteur en journalist Jules Claretie werd geboren op 3 december 1840 in Limoges. In 1885 werd hij directeur van de Comédie française en in 1888 lid van de Académie française. Hij schreef onder verschillende pseudoniemen, o.a. voor Le Figaro. Daarnaast publiceerde hij meerdere romans en historische werken, waaronder een geschiedenis van de revolutie 1870/71 in vijf delen.

 

Uit: La Divette

 

«Toute la nuit je pensai à cela et, le lendemain, j’allai droit au café du faubourg. Oh ! sans hésiter, comme un boulet. Je demandai le directeur. Je lui chantai un couplet qu’on m’avait coupé dans la revue des Variétés, il le trouva drôle et, me voilà engagée ! Comment ai-je réussi, là-bas ! Je n’en sais rien. Peut-être parce que j’étais maigre et longue et drôle, avec des cheveux que j’ébouriffais et des gants montant jusqu’à l’épaule, pour faire pendants aux gants noirs d’Yvette, peut-être à cause de ma fameuse laryngite qui parut amusante, originale, est-ce qu’on sait ? Est-ce que le public lui-même sait pour quoi il applaudit ? Au concert, il vint des journalistes, des dessinateurs de petits journaux. Ils trouvèrent piquant d’inventer une étoile. On me dessina, on m’interviewa, on me biographia. Toute la lyre de la réclame ! A la fi
n de l’hiver j’étais célèbre et lorsqu’à la réouverture je me montrai dans ce costume que vous avez vu sans doute sur les murs de Paris – caraco jaunâtre, jupe noire collante, coiffée en cheveux et autour du cou un foulard rouge, pâle, traînante, les mains dans les poches, oh ! alors, général, ce fut du délire ! Je créai un genre, le genre mauvais genre, la parisienne peuple, l’enfant de la rue, la rôdeuse, et – vous allez rire – les journaux socialistes déclarèrent que j’avais trouvé la note moderne, poignante, le cri des souffrants en cette fin de siècle. Rien que ça !

«Ah ! ils m’en ont fait chanter des chansons lugubres, ils peuvent s’en vanter ! Des refrains où l’on entend tous les râles et toutes les colères. Tantôt c’est une malheureuse qui demande l’extrême-onction, à Saint-Lazare, tantôt une pauvrette qui tousse en chantant, au coin d’une rue ! C’est là qu’il m’a servi, mon enrouement ! Ma laryngite, c’est ma carrière ! Mais le plus drôle, c’est que ma voix s’était guérie et qu’elle était devenue superbe ! Je pourrais, au besoin, chanter une Valkyrie et j’en suis à la gigolette. C’est comique, la vie, ma parole !“

 

Jules_Claretie

Jules Claretie (3 december 1840 – 23 december 1913)

 

De Noorse schrijver Ludvig Holberg werd geboren in Bergen op 3 december 1684. Zie ook mijn blog van 3 december 2006.

 

Uit: Jeppe of the hill (Vertaald door Oscar James Campbell, jr.)

 

NILLE. I hardly believe there’s such another lazy lout in all the village as my husband, it’s as much as I can do to get him up in the morning by pulling him out of bed by the hair. The scoundrel knows to-day is market-day, and yet he lies there asleep at this hour of the morning. The pastor said to me the other day, “Nille, you are much too hard on your husband; he is and he ought to be the master of the house.” But I answered him, “No, my good pastor! If I should let my husband have his way in the household for a year, the gentry wouldn’t get their rent nor the pastor his offering, for in that length of time he would turn all there was in the place into drink.

Ought I let a man rule the household who is perfectly ready to sell his belongings and wife and children and even himself for brandy?”

The pastor had nothing to say to that, but stood there stroking his chin. The bailiff agrees with me, and says, “My dear woman, pay no attention to the pastor. It’s in the wedding-service, to be sure, that you must honor and obey your husband, but it’s in your lease, which is more recent than the service, that you shall keep up your farm and meet your rent–a thing you can never do unless you haul your husband about by the hair every day and beat him to his work.”

 

I pulled him out of bed just now and went out to the barn to see how things were getting along, when I came in again, he was sitting on a chair, asleep, with his breeches–saving your presence–pulled on

one leg; so the switch had to come down from the hook, and my good Jeppe got a basting till he was wide awake again. The only thing he is afraid of is “Master Eric,” as I call the switch. Hey, Jeppe, you

cur, haven’t you got into your clothes yet? Would you like to talk to Master Eric some more? Hey, Jeppe! Come in here!”

 

Holberg

Ludvig Holberg (3 december 1684 – 27 januari 1754)

Joseph Conrad, Herman Heijermans, Ludvig Holberg, France Prešeren

De Brits-Poolse schrijver Joseph Conrad werd geboren op 3 december 1857 in Berdichev, Rusland in een gezin met Poolse ouders. Zie ook mijn blog van 3 december 2006.

Uit: The Secret Agent

“Mr Verloc, going out in the morning, left his shop nominally in charge of his brother-in-law. It could be done, because there was very little business at any time, and practically none at all before the evening. Mr Verloc cared but little about his ostensible business. And, moreover, his wife was in charge of his brother-in-law.

The shop was small, and so was the house. It was one of those grimy brick houses which existed in large quantities before the era of reconstruction dawned upon London. The shop was a square box of a place, with the front glazed in small panes. In the daytime the door remained closed; in the evening it stood discreetly but suspiciously ajar.

The window contained photographs of more or less undressed dancing girls; nondescript packages in wrappers like patent medicines; closed yellow paper envelopes, very flimsy, and marked two and six in heavy black figures; a few numbers of ancient French comic publications hung across a string as if to dry; a dingy blue china bowl, a casket of black wood, bottles of marking ink, and rubber stamps; a few books with titles hinting at impropriety; a few apparently old copies of obscure newspapers, badly printed, with titles like the Torch, the Gong–rousing titles. And the two gas-jets inside the panes were always turned low, either for economy’s sake or for the sake of the customers.

These customers were either very young men, who hung about the window for a time before slipping in suddenly; or men of a more mature age, but looking generally as if they were not in funds. Some of that last kind had the collars of their overcoats turned right up to their moustaches, and traces of mud on the bottom of their nether garments, which had the appearance of being much worn and not very valuable. And the legs inside them did not, as a general rule, seem of much account either. With their hands plunged deep in the side pockets of their coats, they dodged in sideways, one shoulder first, as if afraid to start the bell going.

The bell, hung on the door by means of a curved ribbon of steel, was difficult to circumvent. It was hopelessly cracked; but of an evening, at the slightest provocation, it clattered behind the customer with impudent virulence.”

 

Conrad

Joseph Conrad (3 december 1857 – 3 augustus 1924)

 

De Nederlandse schrijver Herman Heijermans werd geboren op 3 december 1864 in Rotterdam. Zie ook mijn blog van 3 december 2006.

 

Uit: Een wereldstad. Berlijnsche impressies en schetsen

 

De kamerverhuurster

 

…Ik zeg: de kamerverhuurster, en niet de ‘Berlijnsche’ omdat dit hoogst opgepast zou zijn.

Er is maar één soort over de heele wereld.

Een soort, waarvoor het ‘Heb uw naaste lief gelijk uzelf’ nooit geschreven kan zijn – tenzij ironisch.


En de bijbel kent geen ironie.

Indien ik het voorrecht had kamers te verhuren, inplaats van te schrijven, zou ik met bezwaarlijke mate den naaste in mijn kamers kunnen liefhebben.

Der natuur doet men geen geweld aan. Want wat is een kamerverhuurster en wat een huurder?

De verhuurster is iemand vol wrokkige zorgjes, met dag en nacht angst voor ‘r meubeltjes, dag en nacht berekenen van ’t ‘boekje’ – kortom iemand, die niet geheel en al voor haar genoegen leeft.

Ze voelt bij intuïtie, zonder eenige psychologische voorstudie, dat de hij of de zij, aan wie zij kamers verhuurt, geen hart voor haar hebbedingetjes bezitten kàn, dat ze dien hij, die zij als ‘r dichst nabije vijanden beloeren moet.

 

Er is op ’t heelal geen hospita, of ze vergiftigt in gedachten, in verhouding tot de smart over ’n barst in ’n kop of ’n kras in ’n tafel, de bewoners van ‘r kamers.

Dat moet zoo zijn. Het ligt in de rechte lijn der dingen.

Een kamerverhuurster, die de lieden welke hare beste vertrekken bewonen, bemint, is ondenkbaar en zoo zij bestaat, is zij niet recht snik.

Ik heb ondervinding.

Hier en daar was ik in den genietenden toestand.

Aan ’t noodlot van ’n kwestie over ’t ‘boekje’ ontkomt geen sterveling.

Eerst als je onder ’t zelfde dak vandaan ben – eerst als je op voet van oorlog met ’n nieuwe kamerverhuurster staat, leer je de goede kwaliteiten der vorige, die de papieren van je bureau nasnuffelde, je wasch verwaarloosde, je boter met je deelde – enz., waardeeren.

Over de kamerverhuurster die tot ’t verleden behoort, kun je met zekere objectieve beminnelijkheid naspreken – over die van heden en toekomst, mis je philosofische berusting…

 

Voor we ’n eigen woning in Berlijn hadden gehuurd, woonden we ergens ’n maand op kamers.

Ik zeg: ergens uit loyaliteit, om geen bepaalde straat te compromiteeren. En om geen uitzondering te scheppen op wat in alle beschaafde landen usance tegenover menschen met een buitenlandsch accent schijnt.

 

Een koetsier, een kellner, een kamerverhuurster, plegen detective-ooren tegenover den vreemdeling te bezitten…

We hadden in die dagen – ’t was kort voor ’n stuk dat om z’n verderfelijke ‘Elends-Malerei’ de schande van slechts ’n paar opvoeringen beleefde – waarachtige kunst eischt ’n hooger getal op den onsterfelijkheids-taxameter – we hadden in die dagen verschillende advertenties in een door kamerverhuursters veel gelezen dagblad aangestreept, en na uren lang trappen en trappen beklommen te hebben, hakten we den knoop door.

De dame maakte een voortreffelijken indruk. Ook de zindelijke goed onderhouden kamers.

We konden informeeren bij Frau Ober-leutnant zoo en zoo en bij Frau Justizrat zoo en zoo.

Ook had er voor ’n paar maanden ’n sinds overleden schrijver bij haar gelogeerd.

Een, die ’n roman in twee deelen met ’n ‘opdracht’ in haar handen achtergelaten had. Een nog niet opengesneden exemplaar”

 

HermanHeijermans

Herman Heijermans (3 december 1864 – 22 november 1924)

 

Zie voor onderstaande schrijvers ook mijn blog van 3 december 2006.

 

De Noorse schrijver Ludvig Holberg werd geboren in Bergen op 3 december 1684

 

De Sloveense dichter en schrijver France Prešeren werd geboren op 3 december 1800 in Vrba.

Ludvig Holberg, France Prešeren, Joseph Conrad, Herman Heijermans

Ludvig Holberg werd geboren in Bergen op 3 december 1684. Holberg was de jongste van zes broers en zijn vader stierf toen hij nog geen jaar oud was. Holberg woonde lange tijd in Kopenhagen en was er docent aan de universiteit. Dit is ook waar hij zijn beroemde komedies schreef. In het begin lukte het hem niet goed werk te vinden dat hem werkelijk interesseerde en dat ergerde hem. Hij studeerde rechten, geschiedenis en taalkunde. Later doceerde hij zeer uiteenlopende vakken zoals metafysica, Latijn en geschiedenis. Holberg was een bereisd man. In zijn jonge jaren bezocht hij Nederland, Frankrijk en zelfs Rome en studeerde een tijd in Oxford en leerde zo veel verschillende mensen en culturen kennen. Zijn reizen waren een belangrijke bron van inspiratie voor zijn komedies en vooral ook de Latijnse en Franse komedies die hij te zien kreeg. Zijn schrijverschap kent drie hoofdthema’s: er is een historische, een poëtisch/komische en een filosofische periode. Vooral in de komische toneelspelen was hij bijzonder productief en dit is ook waarvoor hij het meest bekend is. Holberg wordt beschouwd als de vader van de Deense literatuur, in zijn eigen tijd in rang alleen te vergelijken met Voltaire in Frankrijk.

Uit: Niels Klims unterirdische Reise (Nicolai Klimii Iter subterraneum)

„Ich betrat diesen Sonnentempel, um herauszufinden, ob ich orthodoxe Augen hatte. Da auch mir dieses Bild quadratisch erschien, gestand ich dies arglos meinem Begleiter, der mir mit einem tiefen Seufzer erklärte, daß er derselben Ansicht sei aber nicht wage, es jemandem anzuvertrauen, aus Angst, der regierende Stamm könnte ihm Scherereien bereiten und ihm seine Stelle entziehen.

Zitternd und stumm verließ ich diese Stadt, in der Befürchtung, daß mein Rücken für das Verbrechen meiner Augen bezahlen müsse, oder, daß ich, versehen mit dem abscheulichen Namen Ketzer, auf schändliche Weise ausgewiesen würde. Gibt es eine schrecklichere, barbarischere, ungerechtere Institution? Nur die Heuchelei, der falsche Schwur, führt zu Ehren? Zurückgekehrt in das Fürstentum der Potuaner (das heißt, der idealen Nation), brachte ich jedes Mal, wenn ich dazu Gelegenheit hatte, meine Verbitterung gegen einen so barbarischen Staat zum Ausdruck. Als ich einem meiner Freunde, erfüllt von meiner üblichen Wut, meine Empörung darlegte, begann er mir folgendes zu sagen:

»Wir anderen Potuaner beurteilen diese Institution der Nagiri ebenfalls als dumm und ungerecht, aber du, du mußt dich nicht wundern, daß diese Unterschiedlichkeit der Ansicht eine so große Strenge hervorruft. Wenn ich mich richtig erinnere, hast du uns berichtet, daß in den meisten Staaten Europas Parteien an der Macht sind, die für einen angeborenen Fehler der Sicht oder der Vernunft, die anderen blindwütig mit Eisen und Feuer zerstören. Du hast die Zwänge dieser Art als fromm bezeichnet und, in gewissem Maße, den Staaten nützlich«.

Als ich verstanden hatte, in welche Richtung seine schelmischen Worte zielten, entfernte ich mich, rot im Gesicht, und von diesem Moment an urteile ich, ständiger Herold der Toleranz, besonnen über jene, die sich irren.“

LUDVIG_HOLBERG

Ludvig Holberg (3 december 1684 – 27 januari 1754)

 

De romantische dichter France Prešeren werd geboren op 3 december 1800 in Vrba in Slovenië. Hij doet al 150 jaar dienst als boegbeeld van de Sloveense cultuur en het Sloveens nationalisme. Prešeren wordt in zijn geboorteland vereerd omdat hij dichtte in het Sloveens en in zijn gedichten uitdrukking gaf aan het verlangen van de Slovenen naar politieke onafhankelijkheid. Eén van Prešerens beste gedichten, Zdravljica, is de tekst van het Sloveense volkslied geworden. De sterfdag van Prešeren, 8 februari, is tot nationale herdenkingsdag uitgeroepen. In het centrum van Ljubljana is een groot monument voor de dichter opgericht en de Prešeren Prijs is de hoogste Sloveense onderscheiding voor artistieke prestaties. Oftewel, de man wordt mateloos bewonderd in Slovenië. Prešeren was een typische vertegenwoordiger van de Romantiek, de culturele stroming van de negentiende eeuw die het gevoel (meestal in de vorm van smart en Weltschmerz) centraal stelt. Zijn privé-leven was bijpassend ongelukkig. Hij was een alcoholist die voortdurend verliefd werd op onbereikbare vrouwen. Hij stierf arm en eenzaam aan levercirrose.  Zijn belangrijkste werk verscheen in de dichtbundelreeks De Carniolaanse Bij. De dichtbundels met deze titel bevatten verzamelingen van romantische Sloveense gedichten. Prešeren hielp bij het samenstellen van deze bundels, waarvan het eerste deel in 1830 verscheen. De reeks hield het literaire erfgoed van Slovenië levend in een tijd waarin de Duitstalige Oostenrijkers de dienst uitmaakten in het land.  Rond 1831 woedde er een oorlogje binnen de Sloveense intellectuele elite over het Sloveense alfabet. Deze culturele twist werd de ‘Ljubljaanse ABC-oorlog’ genoemd. Prešeren speelde een belangrijke rol in deze richtingenstrijd. Hij verzette zich tegen het plan van een deel van de intellectuelen om het cyrillische alfabet in te voeren. Als straf voor zijn tegenwerking stelde zijn uitgever de publicatie van het vierde deel van De Carniolaanse Bij uit en werd zijn werk gecensureerd. In 1837 kwam Prešeren weer op voor het Sloveens, toen drie vooraanstaande intellectuelen voorstelden om het Sloveens af te schaffen en te vervangen door het Servo-Kroatisch. Zij wilden dat omdat ze streefden naar één Slavische natie, waarin alle Slavische volkeren verenigd zouden zijn (ze kregen later hun zin toen Joegoslavië gevormd werd). Om die eenheid te bevorderen, moesten alle Slaven dezelfde taal gaan spreken. Prešeren en zijn medestanders wonnen ook deze slag en wisten de traditionele taal, en daarmee de Sloveense cultuur te redden. 

 

Uit: A Wreath of Sonnets  

Send but your rays their glory to renew
And let me not look for dawn’s light in vain
In your dear face, to hold back night’s domain
And calm the wildest storms that ever blew.

Fall with the load of heavy cares I knew,
Their fetters will be loosened, chain by chain,
And all the wounds they caused that still remain
With gentle soothing will be healed by you.

The cloud then from my frowning brow shall clear,
Within me hope will shine and thrive once more,
And from my lips sweet words again shall pour.

My heart no longer shall remain austere,
And from the inspiration in its store
Fresh flowers will spread fragrance far and near.

 

Vertaling: V. De Stola Pinto

 

Uit: Sonnets of Unhappiness

He who from fate receives but blow on blow,
Who, like myself in her disfavour stands,
Although he had a hundred mighty hands,
Would vainly strive for riches here below.

His paths are strewn with thorns where’er he go;
And where he looks for home there soon expands
A sea of woes: against its stormy strands
Waves roll and splash in unremitting flow.

Pursued and tossed about by Care, by Need,
He finds no peace from worries on his road,
Though to the farthest place his search may lead.

And only in the quiet, cold abode,
Which after weary life’s span is decreed,
Will death relieve him of his toilsome load.

 

Vertaling: Janko Lavrin

 

Preseren

France Prešeren (3 december 1800 – 8 februari 1849)

 

Joseph Conrad werd geboren op 3 december 1857 in Berdichev, Rusland in een gezin met Poolse ouders. In 1874 ging hij bij de marine werken en in 1878 sloot hij zich aan bij een Engels koopvaardijschip, waar hij zes jaar later hoofdmarinier en Brits burger werd. In 1894 trok hij zich terug uit de koopvaardijvloot en hij begon aan zijn carrière als romanschrijver.Al zijn romans schreef hij in het Engels, een taal die hij zich zeer goed eigen maakte. Zijn opmerkelijkste vroege werken zijn The Nigger of the Narcissus (1897), Lord Jim (1900) en de novellen Youth (1902), Heart of Darkness (1902) en Typhoon (1903). De romans Nostromo (1904), The Secret Agent (1907), Under Western Eyes (1911) en Chance (1913) worden door velen beschouwd als Conrads beste werken. Van zijn recentere werken is Victory (1915) het bekendste. De verhalen gaan veelal over de zeevaart, de elite van de maatschappij en internationale politiek.Conrad was een bekwame schepper van atmosfeer en karakters; het effect van diverse situaties werd vergroot door zijn gebruik van symboliek. Hij beeldde duidelijk het conflict tussen niet-Westerse culturen en de moderne beschaving uit.

Uit: Heart of Darkness

 Between us there was, as I have already said somewhere, the bond of the sea. Besides holding our hearts together through long periods of separation, it had the effect of making us tolerant of each other’s yarns–and even convictions. The Lawyer–the best of old fellows–had,because of his many years and many virtues, the only cushion on deck,and was lying on the only rug. The Accountant had brought out already abox of dominoes, and was toying architecturally with the bones. Marlowsat cross-legged right aft, leaning against the mizzen-mast. He had sunken cheeks, a yellow complexion, a straight back, an ascetic aspect,and, with his arms dropped, the palms of hands outwards, resembled an idol. The director, satisfied the anchor had good hold, made his way aft and sat down amongst us. We exchanged a few words lazily. Afterwards there
was silence on board the yacht. For some reason or other we did not begin that game of dominoes. We felt meditative, and fit for nothing but placid staring. The day was ending in a serenity of still and exquisite brilliance. The water shone pacifically; the sky, without a speck, was a benign immensity of unstained light; the very mist on the Essex marsh was like a gauzy and radiant fabric, hung from the wooded rises inland, and draping the low shores in diaphanous folds. Only the gloom to the west, brooding over the upper reaches, became more sombre every minute, as if angered by the approach of the sun.”

 

Conrad

Joseph Conrad (3 december 1857 – 3 augustus 1924)

 

Herman Heijermans werd geboren op 3 december 1864 in Rotterdam. Hij groeide op als oudste zoon in een liberaal joods gezin met elf kinderen. In 1893 begon Heijermans als toneelrecensent bij de net opgerichte krant De Telegraaf. Hij schreef felle kritieken en creëerde daarmee al snel veel vijanden. Hij begon zelf ook toneelstukken te schrijven, die zeer sociaal betrokken waren. Voorbeelden zijn Ghetto (1898), over de bedompte, orthodox-joodse sfeer van sjacheraars en voddenkooplieden, Glück auf! (1911) over de gruwelijke ramp in de mijn Radbod in Westfalen, en het zeer bekende Op hoop van zegen (1900), over de zware omstandigheden van de vissers. Heijermans was ook erg actief in de socialistische beweging. Hij was in 1897 lid geworden van de in 1894 opgerichte Sociaal Democratische Arbeiders Partij (SDAP, de voorloper van de PvdA) en schreef voor die partij in 1898 het propagandastuk Puntje. Hij overleed in 1924 aan de gevolgen van kanker.

Uit: Op hoop van zegen

 

…KNIERTJE, stillekens stoppend: Me man was ’n visser — één-uit-de-duzend. Als ‘r gelooid wier, proefde-die an ’t zànd waar-ie was. ’s Nachts zei-ie menigmaal we binne op de 56 en dan wàs-ie op de 56. Wat het-ie al niet meegemaakt as matroos! Eens het-ie twee dage en twee nachte met drie andere in de boot rondgezworreve. Dat was toen ze de beug moste inhalen en ‘r zo’n mist opsting dat ze geen jóón meer konde onderscheijen, laat staan de logger terugvinde. In twee dage en twéé nachte geen ete of drinke. — En later weer toen de schuit verging — dat had u ‘m motte hore vertelle — zwom-ie met ouwe Dirk na ’n omgeslagen roeiboot — daar klom-ie op. Die nacht zei-die vergeet ‘k nooit. Ouwe Dirk was te moe of te oud om ’n houvast te krijge. Toen stak me man z’n mes in de boot en Dirk die grijpe wou en haast zonk, greep in ’t mes dat drie van z’n vingers er bijhinge — jà, ja, da’s àllemaal gebeurd — en met gevaar van z’n eigen leven trok-ie ‘m op de omgeslagen boot. — Zo dreve ze met ‘r tweeën in de nacht — en Dirk — die ouwe Dirk — of ’t van bloedverlies kwam of van angst — Dirk wier gek. Die zat me man maar an te kijke met oge as van ’n kat — die sprak van de duvel die in ‘m was — van de satan — en ’t bloed, zei me man, liep over de boot — de golve hadde maar werk om ’t weg te spoelen. Net tegen de morgen glee Dirk na benee — zo uit zich zelf — me man wier opgepikt door ’n vrachtboot die langs voer. ’t het niet geholpe — drie jaar later — da’s nou twalef jaar gelejen — bleef de ‘Clementine’ — die uw vader na u genoemd had — op de Doggersbank mèt me twee oudste. — Van wat ‘r met díé gebeurd is, weet ‘k niks, helemaal niks. Nooit ’n luik of ’n joon angespoeld — niks meer, niks. Je kan ’t je eerst niet voorstelle — maar na zoveel jare weet je d’r gezichte niegoed meer — en daar dànk je God voor. Want hoe erreg zou ’t niet zijn as je de herinnering hield. Nou heb’k óók me vertelsel gedaan — elke zeemansvrouw het zo iets in d’r femilie — ’t is geen nieuwigheid — Truus het gelijk: de vis wordt duur betaald… Huil je juffrouw?…

 

HEIJERMANS

Herman Heijermans (3 december 1864 – 22 november 1924)