Hugo Claus, Mieke van Zonneveld, Algernon Swinburne, Bora Ćosić, Werner J. Egli, Michael Georg Conrad, Arthur Hailey, Paolo Ferrari

De Vlaamse schrijver Hugo Claus werd in Brugge geboren op 5 april 1929. Zie ook alle tags voor Hugo Claus op dit blog.

Verdwaald liedje

De mens dat arme beest
hij is er en hij is er geweest
Hij rent door alle landen
tot hij geen asem heeft
En als hij neervalt is hij bang
en bidt en blaft en beeft

Daarom heeft hij de goden uitgevonden
daarom heeft hij torens opgericht
waar de goden mogen wonen
in een eeuwig licht

De mens dat arme beest
dat vraagt en vrijt en vreest
in de schaduw van de torens
En ik ben de kleine bruid
van het goede en het broze
Ik maai het onkuid
en ik maai de rozen

Ik hoor de mensen dromen
Amaai zijn dat seringen die ik ruik
of groeit het gras al op mijn buik?

En ik, godin van de nacht
omhels het jonge kind en de oude kraai
zeer zacht onder de torens
amaai amaai amaai.

 

Zomer

Ineens die drie maanden
met alleen maar droogte.

De cipressen met hun rosse borstels.
De witte schorpioen zonder venijn.

Een zomer van verbrand papier.
De natuur blijft snateren
terwijl ik rot.

Toen kwam jij
en sindsdien kom ik
handen en ogen tekort
met mijn mond vol tanden.

 

Een slakkenspoor

Een slakkenspoor. Meer is er niet om te vertellen
dan dat ik langs gekomen ben, een woensdag.
Je hoeft jezelf niet te vergeten,
men vergeet voor jou.

En toch: zo donker als het in mijn varens was,
zo wit als ik ooit de zee heb gezien,
zo laf als ik stierf en zo vaak
kan er niet een geweest zijn.
Zag je mij dan niet?

Wie hoest? Het is mijn keel, niets anders.
Echt niet. – Jou heb ik nooit gezien.

 
Hugo Claus (5 april 1929 – 19 maart 2008)

Lees verder “Hugo Claus, Mieke van Zonneveld, Algernon Swinburne, Bora Ćosić, Werner J. Egli, Michael Georg Conrad, Arthur Hailey, Paolo Ferrari”

Hugo Claus, Algernon Swinburne, Bora Ćosić, Werner J. Egli, Michael Georg Conrad, Arthur Hailey, Paolo Ferrari

De Vlaamse schrijver Hugo Claus werd in Brugge geboren op 5 april 1929. Zie ook alle tags voor Hugo Claus op dit blog.

Ansichtkaart

Lief, ik zit aan de oever van de Taag
te zingen. Het is hier vrij goed toeven.
Alsof de meeste dingen niet meer hoeven.
Althans niet meer vandaag.
Wel verga ik hier van de schrik, o,
vraag me niet waarvoor, voor
het riet langs de stroom of voor
de gemelijke geest van El Greco.
Wat doe ik hier? Ik eet boekweit
en af en toe een varkensnier.
Mijn Spaans verdriet raak ik voorlopig niet
in jou of in een boek kwijt.

 

Om jou

Het kind wurgt een kauw
Vingers zijn er om te graaien
Het puin glinstert van de dauw
Het duin staat in lichtelaaie
De uren jagen op elkaar
De dagen korten in elk seizoen
De weken halen elkaar in
De maanden verwelken
Het jaar is minder dan een vlinder
Minder dan de spin die ’s avonds
Hoop geeft en ’s ochtends rouw

Alom dit alles alleen om jou.

 

De aarde danst op haar wolken

De aarde danst op haar wolken
met het geroezemoes van de middenstand
Ultragolven bereiken mij niet meer
ook niet die van het erbarmen.

Kan een gedicht denken?
In welke zin?
De aarde is er
voor het koesteren van klei, voor
het boetseren van gedachten
Kijk in mijn ogen!
Blijf niet wachten en verachten!

Door louter makelij
Kan de dichter zijn vel redden.

Het vers zwelt, bloeit, spat

 
Hugo Claus (5 april 1929 – 19 maart 2008)
Rond 1955

Lees verder “Hugo Claus, Algernon Swinburne, Bora Ćosić, Werner J. Egli, Michael Georg Conrad, Arthur Hailey, Paolo Ferrari”

Herinnering aan Hugo Claus

Herinnering aan Hugo Claus

Vandaag is het zes jaar geleden dat de Belgische dichter-schrijver-kunstenaar-filmer Hugo Claus overleed. Zie ook alle tags voor Hugo Claus op dit blog.

Behoud

Behoud de begeerte.
Vergeet waarvoor je in de kou
wou staan en sterven
toen je dacht dat de wereld een lente
was of een vrouw.

Verwacht dag en nacht
maar vergeet de vrees die je was.
Betaal geen rente voor je gedrag.

Morgen versnelt.
Gisteren zwelt
liefde doodt, gaat niet dood.

Behoud geen resten.
Stap over haar schreef.
Zij blijft de welriekende dreef
in jouw verwoeste gewesten.

 
Hugo Claus (5 april 1929 – 19 maart 2008)

Hugo Claus, Algernon Swinburne, Bora Ćosić, Werner J. Egli, Michael Georg Conrad, Arthur Hailey, Paolo Ferrari

De Vlaamse schrijver Hugo Claus werd in Brugge geboren op 5 april 1929. Zie ook alle tags voor Hugo Claus op dit blog.

 

Uit: The Sorrow Of Belgium (Vertaald door Arnold J. Pomerans)

“It was sister Imelda who was sitting in Louis’s room, because although her face had been replaced by a featureless, pumicelike tumor, he recognized her peasant bosom, her smell of nature. She spread her knees, and from between the black billows she carefully pulled a skinned rabbit, or was it a cat? Unfortunately he couldn’t see the skull properly, she stroked the naked, blood-spattered carcass to which tufts of fur still clung, the pupils were not slit-shaped but round, like little pink pills.

He was woken by the siren, the antiaircraft guns and Papa calling him. Papa always called him, vigilant watchman of the night, even though he knew that Louis would still not follow him and Mama down to the air raid shelter with its crowds of quaking, praying neighbors.”

(…)

“He was sitting on a train, and for the first time in his life it occurred to him that a train, more so than the idea of a train, was a box so many feet high, so many feet long, so many feet wide, a fragile, futile, and above all simple thing on wheels. I could touch the ceiling of this carriage – who would have thought it? Only a moment ago I was in the playground, in the shadow of my grandfather, who is now lying on his deathbed.”

(…)

“My brother died in a concentration camp,” said Louis. “He was an intellectual working for the Underground, and he never tasted the fruits of his clandestine labours.”

“Is this entry about his experience?”

“His own experience, yes, of course.”

“Het Laatste Nieuws would certainly be interested in that.”

“It doesn’t deal directly with the concentration camp. It’s rather…”

“Which concentration camp?”

“…symbolic. Uh, Neuengamme.” (I’ll be struck down for that. Till the blood runs. Terminal cancer. Starting with the intestines. Then it spreads all over.)

“It’s a good subject. The Belgian people are going to have to learn the facts. From the source.”

“He handed me the text before he was taken away. In a cattle truck. ‘Take good care of it, Louis,’ he said.”

“I thought his name was Louis.”

“He asked me to adopt his name. So as to save his life’s work after his death, to continue it. My real name is Maurice.”

 

Hugo Claus (5 april 1929 – 19 maart 2008)

Lees verder “Hugo Claus, Algernon Swinburne, Bora Ćosić, Werner J. Egli, Michael Georg Conrad, Arthur Hailey, Paolo Ferrari”

Herinnering aan Hugo Claus

Herinnering aan Hugo Claus

Vandaag is het vijf jaar geleden dat de Belgische dichter-schrijver-kunstenaar-filmer Hugo Claus overleed. Zie ook alle tags voor Hugo Claus op dit blog.

Een verteller

Hij zei dat zij zei dat hij zei –
En toen, en toen, en toen?
Het was in de tijd dat de padden dansten.
Het was in het Jaar Zoveel.

Met meer voeten in de aarde
dan je dromen kan
verenigt de verteller nonnen en stieren,
hermelijn en geweren,
karren en kentauren,
en wekt bliksem in de melk. En zet
een weerhaak in het vel
van wie alleen vermoeden wil.

Hugo Claus (5 april 1929 – 19 maart 2008)

Nicolaas Beets, Hugo Claus, Algernon Swinburne, Bora Ćosić

Bij Witte Donderdag

 

rubens
Het Laatste Avondmaal door Peter Paul Rubens, 1630-1632

 

Het laatste avondmaal
Mark. XIV v. 22-24.

Toen hij zijn bijzijn was ontvloden,
Wien Jezus, in den laatsten nacht,
De bittre bete had geboden.
Die al zijn bloed aan ’t gisten bracht;
Toen Judas, om, naar ’t woord des Heeren,
Met haast te doen hetgeen hij deed,
Zijn heilig aangezicht vermeed,
Om met dien kus terug te keeren!

Toen de ijslijke ure was gekomen,
Waarin de kampstrijd aan zou gaan,
Werd op zijn wezen niets vernomen.
Dat angst of droef heid kon verraân;
Hij zag in wat Hij zou beginnen,
In ieder foltring Hem bereid,
Al zijn aanstaande heerlijkheid,
En in zijn strijden ’t overwinnen.

Nog eens tot de Elve dan gesproken,
Van liefde en eendracht, moed en trouw!
Toen heeft Hij plechtig ’t brood gebroken,
Daar elk van hen van eten zou.
Toen heeft Hij, aan dien heilgen dissche,
Den laatsten beker om doen gaan,
Zoo als ’t nog heden wordt gedaan,
Ter maaltijd der gedachtenisse.

O Beeldspraak van de felste smart:
Gebroken brood, vergoten wijn!
Moet gij voor mijn geloovig harte
Van ’s Heilands dood de teeknen zijn!
Gewis; zijn lichaam werd verbroken,
Om mij te redden van ’t verderf,
Zijn hand doorgriefd, zijn zij’ doorstoken,
Opdat ik Gods gena verwerf.

Als ik ’t gebroken brood dan ete,
En proeve den vergoten wijn,
Mijn Heiland! dat ik nooit vergete
Hoe veel en groot mijn zonden zijn!
Opdat ik voor mijzelf mij schame,
Maar, overtuigd van Gods gena,
Van uw gewijde tafel ga,
Op nieuw versterkt in uwen name.

 

Nicolaas Beets (13 september 1814 – 13 maart 1903)

De theekoepel in Arendshof, waar Beets zijn verzen voorlas

Lees verder “Nicolaas Beets, Hugo Claus, Algernon Swinburne, Bora Ćosić”

Herinnering aan Hugo Claus

Herinnering aan Hugo Claus

Gisteren was het vier jaar geleden dat de Belgische dichter-schrijver-kunstenaar-filmer Hugo Claus overleed. Zie ook alle tags voor Hugo Claus op dit blog.

Horizon

De horizon is de taal, de taal die ik word
geacht te delen met
het verminkte kind,
met de jongeling die soldaat geworden is
en zo fier op zijn laarzen,
met de grijsaard met zijn gescheurde darmen
in zijn armen.

Het regent fosfoor en sirenes

De stemmen van mijn land
meestal in de televisie.
Moordzuchtige families.
Misdadig gezang.

En alom de bloedslurpende goden.

Hugo Claus (5 april 1929 – 19 maart 2008)

Hugo Claus, Algernon Swinburne, Bora Ćosić

De Vlaamse schrijver Hugo Claus werd in Brugge geboren op 5 april 1929. Zie ook mijn blog van 5 april 2007 , mijn blog van 19 maart 2008 mijn blog van 5 april 2008. en ook mijn blog van 20 maart 2009. en mijn blog van 5 april 2009 en mijn blog van 20 maart 2010 en ook mijn blog van 5 april 2010.

Uit: Het verdriet van België

Wij gaan ons moeten schikken,’ zei Bomama.
‘Wij hebben ons altijd moeten schikken. Wij hebben niets anders gedaan in onze vaderlandse geschiedenis!’
‘Ja, maar voor het eerst zijn we onder Germanen. Van dezelfde stam, onder elkaar.’
‘Wij zijn daar vet mee. Als ik iemand bezig hoor over “onder elkaar”, dan weet ik hoe laat het is.’
‘Hitler doet toch zijn best om de Vlaamse krijgsgevangenen eerder naar huis te sturen dan de Waalse. Hij ziet dus klaar in onze Vlaamse toestand, hij is op de hoogte dat we eeuwenlang uitgezogen geweest zijn.”

(…)

“Er zal nooit iets uit dat Vlaanderen van ons komen zolang we niet met zijn allen de dood onder ogen durven zien. Zolang we dat benauwde risicoloze laffe systeem van eigenbelangen de bovenhand laten krijgen. Het is maar op het terrein dat ge dat inziet. Daar en niet elders. Dat ge inziet dat ge als Vlaming de Duitse broeders niet alleen kunt laten vechten.”

(…)

“Het verdriet van België, dat zijt gij,’ zei Meerke en hapte naar adem met een rauw snurkje. Toen hoorde hij met zijn eigen flaporen Tante Violet binnensmonds vloeken. ‘Godverdegodver, rotte smeerlap, die in mijn sacoche zit, in mijn foto’s en in mijn brieven zit te snuffelen!’
(Haar sacoche! Weer moest hij grinniken en gieren van binnen, want Vlieghe zei het vlakbij in de verre monotone begraven mufstinkende tijd van dat ander Vrouwenhuis in Haarbeke, ‘Gij hebt in haar sacoche gezeten’ en bedoelde de handtas van vel en vlees en haar dat tussen vrouwenbenen zit.)” (…)

“Hij werd wakker met een korst in zijn neusgaten. Hij pulkte. Begon aan een nieuw schrift. Mama was nog zo stom niet toen ze vroeg of zijn verhaal over het Gesticht van Haarbeke ging. Gejaagd als Papa, koud als Peter tijdens zijn leven (en zeker nu, grijnsde Louis) schreef hij: ‘Dondeyne had een van de zeven Verboden Boeken onder zijn schort verstopt en mij meegelokt.’ Hij schrapte het woordje ‘mij’ en verving het door ‘Louis’.”

Hugo Claus, Algernon Swinburne, Bora Ćosić, Romenu

Hugo Claus (5 april 1929 – 19 maart 2008)

 

Lees verder “Hugo Claus, Algernon Swinburne, Bora Ćosić”

Herinnering aan Hugo Claus

 

Gisteren was het drie jaar geleden dat de Belgische dichter-schrijver-kunstenaar-filmer Hugo Claus  overleed. Zie ook mijn blog van 5 april 2007 en ook mijn blog van 5 april 2008 en ook mijn blog van 19 maart 2008 en ook mijn blog van 5 april 2009 en ook mijn blog van 20 maart 2009 en ook mijn blog van 5 april 2010

Ik draag van alles

Ik draag van alles, brood, kaas
een bom of een verminkte kat.
Dragen is mijn redding.

Ook van binnen draag ik,
vragen, tranen, gedaas
en een karrenvracht solaas.

Als ik niet draag
is er een gemis
dat niet te dragen is.

Het dood dier dat ik droeg
heeft mij gelikt
tot ik geen gezicht meer had.

 

Hugo Claus (5 april 1929 – 19 maart 2008)

 

W. B. Yeats, Hugo Claus, Algernon Swinburne, Michael Conrad, Arthur Hailey, Paolo Ferrari, Bora Ćosić, Werner J. Egli

Alle bezoekers en mede-bloggers een Vrolijk Pasen!

 

icoon
Verrijzenis, Russisch Icoon, 18e eeuw

 

 

Easter, 1916

I HAVE met them at close of day
Coming with vivid faces
From counter or desk among grey
Eighteenth-century houses.
I have passed with a nod of the head
Or polite meaningless words,
Or have lingered awhile and said
Polite meaningless words,
And thought before I had done
Of a mocking tale or a gibe
To please a companion
Around the fire at the club,
Being certain that they and I
But lived where motley is worn:
All changed, changed utterly:
A terrible beauty is born.

That woman’s days were spent
In ignorant good-will,
Her nights in argument
Until her voice grew shrill.
What voice more sweet than hers
When, young and beautiful,
She rode to harriers?
This man had kept a school
And rode our winged horse;
This other his helper and friend
Was coming into his force;
He might have won fame in the end,
So sensitive his nature seemed,
So daring and sweet his thought.
This other man I had dreamed
A drunken, vainglorious lout.
He had done most bitter wrong
To some who are near my heart,
Yet I number him in the song;
He, too, has resigned his part
In the casual comedy;
He, too, has been changed in his turn,
Transformed utterly:
A terrible beauty is born.

Hearts with one purpose alone
Through summer and winter seem
Enchanted to a stone
To trouble the living stream.
The horse that comes from the road.
The rider, the birds that range
From cloud to tumbling cloud,
Minute by minute they change;
A shadow of cloud on the stream
Changes minute by minute;
A horse-hoof slides on the brim,
And a horse plashes within it;
The long-legged moor-hens dive,
And hens to moor-cocks call;
Minute by minute they live:
The stone’s in the midst of all.

Too long a sacrifice
Can make a stone of the heart.
O when may it suffice?
That is Heaven’s part, our part
To murmur name upon name,
As a mother names her child
When sleep at last has come
On limbs that had run wild.
What is it but nightfall?
No, no, not night but death;
Was it needless death after all?
For England may keep faith
For all that is done and said.
We know their dream; enough
To know they dreamed and are dead;
And what if excess of love
Bewildered them till they died?
I write it out in a verse –
MacDonagh and MacBride
And Connolly and Pearse
Now and in time to be,
Wherever green is worn,
Are changed, changed utterly:
A terrible beauty is born.

 

JYeats_WBYeats

W. B. Yeats (13 juni 1865 – 28 januari 1939)

 

De Vlaamse schrijver Hugo Claus werd in Brugge geboren op 5 april 1929. Zie ook mijn blog van 5 april 2007 , mijn blog van 19 maart 2008 mijn blog van 5 april 2008. en ook mijn blog van 20 maart 2009. en mijn blog van 5 april 2009.

ENVOI

Mijn verzen staan nog wat te gapen.
Ik word dit nooit gewoon. Zij hebben hier lang
genoeg gewoond.
Genoeg. Ik stuur ze ’t huis uit. ik wil niet wachten
tot hun tenen koud zijn.
Ongehinderd door hun onhelder misbaar
wil ik het gegons van de zon horen
of dat van mijn hart, die verraderlijke spons die verhardt.
Mijn verzen neuken niet klassiek,
zij brabbelen ordinair of brallen al te nobel.
In de winter springen hun lippen,
in de lente liggen zij plat bij de eerste warmte,
zij verzieken mijn zomer
en in de herfst ruiken zij naar vrouwen.
Genoeg. Nog twaalf regels lang op dit blad
hou ik ze de hand boven het hoofd
en dan krijgen zij een schop in hun gat.
Ga elders drammen, rijmen van een cent,
elders beven voor twaalf lezers
en een snurkende recensent.
Ga nu, verzen, op jullie lichte voeten,
jullie hebben niet hard getrapt op de oude aarde
waar de graven lachen als zij hun gasten zien,
het ene lijk gestapeld op het andere.
Ga nu en wankel naar haar
die ik niet ken.

 

In Flanders fields

De grond is hier het vetst.
Zelfs na al die jaren zonder mest
zou je hier een dodenprei kunnen kweken
die alle markten tart.
De Engelse veteranen worden schaars.
Elk jaar wijzen zij aan hun schaarse vrienden:
Hill Sixty, Hill Sixty One, Poelkapelle.
In Flanders Fields rijden de maaldorsers
steeds dichtere kringen rond de kronkelgangen
van verharde zandzakken, de darmen van de dood.
De boter van de streek
smaakt naar klaprozen.

 

Op Thomas zijn vierde verjaardag

Later, mijn jongetje, word je een man,
Later reikhals je als een giraffe naar het hoe en het waarom.
Men zal je stempelen als bagage.
Men zal je kwetsen om je wens en je droom.
En jij zal trachten eens en voorgoed te fotograferen
het hoe en waarom van de vrouw
die kantelt in je lakens
die zingt naarmate je ontdubbelt in haar vel.
En nog later, jongetje, wordt
je leven een plakboek.
Maar nog lange niet, nog lange niet.

claus_gent_bridge

Hugo Claus (5 april 1929 – 19 maart 2008)
Hugo Claus in Gent. 1958

 

De Engelse schrijver en dichter Algernon Charles Swinburne werd geboren op 5 april 1837 in Londen. Zie ook mijn blog van 5 april 2007 en ook mijn blog van 5 april 2008  en ook mijn blog van 5 april 2009.

Envoi

Fly, white butterflies, out to sea,
Frail pale wings for the winds to try,
Small white wings that we scarce can see
Fly.
Here and there may a chance-caught eye
Note in a score of you twain or three
Brighter or darker of tinge or dye.
Some fly light as a laugh of glee,
Some fly soft as a low long sigh:
All to the haven where each would be
Fly.
Benediction
Blest in death and life beyond man’s guessing
Little children live and die, possest
Still of grace that keeps them past expressing
Blest.
Each least chirp that rings from every nest,
Each least touch of flower-soft fingers pressing
Aught that yearns and trembles to be prest,
Each least glance, gives gifts of grace, redressing
Grief’s worst wrongs: each mother’s nurturing breast
Feeds a flower of bliss, beyond all blessing
Blest.

 

Love and Sleep

Lying asleep between the strokes of night
I saw my love lean over my sad bed,
Pale as the duskiest lily’s leaf or head,
Smooth-skinned and dark, with bare throat made to bite,
Too wan for blushing and too warm for white,
But perfect-coloured without white or red.
And her lips opened amorously, and said –
I wist not what, saving one word – Delight.

And all her face was honey to my mouth,
And all her body pasture to mine eyes;
The long lithe arms and hotter hands than fire
The quivering flanks, hair smelling of the south,
The bright light feet, the splendid supple thighs
And glittering eyelids of my soul’s desire.

Algernon_Charles_Swinburne_sketch

Algernon Swinburne (5 april 1837 – 10 april 1909)
Getekend door Dante Gabriel Rossetti, 1860

 

De Servische dichter en schrijver Bora Ćosić werd geboren op 5 april 1932 in Zagreb. Zie ookmijn blog van 5 april 2007 en ookmijn blog van 5 april 2008

Uit: Vogelklasse (Vertaald door Katharina Wolf-Grießhaber)

Als wäre diese Klasse das Ergebnis irgendeiner Razzia. Bei der meine Generation auf der Straße aufgegriffen und in diesen einer Polizeiwache ähnlichen Raumgebracht worden wäre. Dort dauert die Befragung über unsere persönlichen Daten und unser vorheriges Leben an, als stünden wir unter dem

Verdacht, in einer terroristischen Vereinigung mitzumischen.

Das tun wir natürlich, wie alle anderen Leute, die möglicherweise beschuldigt werden müssen, die Zersetzung des Lebens, vor allem des eigenen, vorzubereiten. Dann sehen wir einander an den ersten Tagen dieses Ereignisses sehr vorsichtig an, geradeso wie sich Leute, zusammengedrängt in einem Polizeiauto, zusammen aufgelesen aufgrund des Zufalls, daß sie an derselben Straßenecke

gewesen sind, betrachten. Das verläßt mich auch später nicht, weil ich meine „Kollegen“ in jenem Raum nicht als mir nahestehende Menschen ansehe, in nichts. Darin bin ich bis ans Ende hart geblieben und habe mich gegen jede Nähe zu mir unsympathischen und in jeder Frage widerwärtigen Personen gewehrt, deren widerwärtiges und unsympathisches Wesen der Umstand, daß wir unsere Zeit in unmittelbarer Nähe zueinander verbracht haben, nicht beseitigt hat. Ich habe diese kleinen Leute nicht als meine Leute akzeptiert, sondern sie sind mir fremd vorgekommen. Hätte ich die Rolle eines düsteren Russen übernommen, der einem Mädchen aus der Provinz schreibt, hätte ich wie er geschrieben, daß ich unter fremden Menschen bin, die mich nicht interessieren und die mir auf die Nerven gehen.

Denen gegenüber ich nicht einmal das Mitgefühl habe, das die Leute für ihren Leidensgenossen bei dieser Polizeirazzia oder in irgendeinem unglücklichen Verbanntenschiff empfinden.Und so habe ich sie abwesend und dumpf beobachtet, aber das hat ein unangenehmes Gefühl bei diesen Zwergen hervorgerufen, was mich jahrelang begleitet hat. Deshalb habe ich ein klein wenig Nähe eher zu unseren „Wiederholern“ empfunden, wie der Mensch, der sich mit anderen in einer Zelle befindet, doch Respekt hat vor Personen, vor dort angetroffenen mit einer gewissen Erfahrung in diesem Zellenunglück, während diejenigen, die mit mir gekommen waren, genausowenig wie ich selbst

wußten, was sie mit sich anfangen sollten und wie sie ihren Körper und ihre Seele dort unterbringen sollten. Ich empfinde von jeher Abscheu vorNeulingen, obwohl ich mich selbst manchmal unter ihnen befunden habe.“

 

Cosic

Bora Ćosić (Zagreb, 5 april 1932)

 

Zie voor de drie onderstaande schrijvers ook mijn blog van 5 april 2009.

 

De Duitse schrijver Michael Georg Conrad werd geboren op 5 april 1846 in Gnodstadt. Zie ook mijn blog van 5 april 2007 en ookmijn blog van 5 april 2008

 

Uit: Majestät

Der König hatte sich seit Tagen nicht mehr vom Bett erhoben. Er war krank von der Reise heimgekommen.

Wer sein Wesen kannte, wußte, daß es ein Schlimmes sein mußte, das ihn danieder hielt. Ganz fein empfindende Zuschauer, mit sicherer Witterung in tiefen Seelengründen – gewöhnlich gibt’s die nicht unter den Hofleuten – hätten deutliche Zeichen gehabt, daß seit langem nur noch Lebensschein vorhanden, Nachglanz eines verflackerten Lichts.

Nun lag der König wirklich im Sterben. Selbst die stumpfesten Oberflächenmenschen begannen es zu merken, daß es wie Sensenschwingen unheimlich über dem Bette des Königs leuchte.

Eigentlich hatte es nichts von einem Kampf, nichts von heroischem Ringen um den letzten Rest eines Königslebens. Auf keiner Seite stand ein Held. Der herrische Tod hatte es nicht auf ein großes Kampfspiel mit diesem schlichten, geduldigen König angelegt. Ein geringer Leib, ohne heftige Lebensinstinkte, ohne starke Säfte und Triebe – ein verarmtes Blut.

Eine tückisch schleichende Krankheit, die schon früh eingesetzt, diskret, mit einer gewissen höfischen Verbindlichkeit in der Verschleierung der mörderischen Absicht. Das waren die Partner.

Die Seele des Königs wußte wenig dreinzureden. Sie war von je zur Friedfertigkeit gestimmt und nicht auf Gewaltsamkeiten eingeübt. Sie war allerwege für konstitutionelle Ordnung und gestattete sich keine persönlichen Übergriffe.

Was sie in diesem Falle auch gesagt hätte, es wäre für den Ausgang so belanglos gewesen, wie die Praktiken der Heilkünstler und die wortreichen, schön gesetzten Wundergebete der Priester. Ein mittlerer Wille, der nie auf hohe Lebenspolitik im Heldenmaß lossteuerte, eine verschüchterte Daseinskraft lag von der Krankheit hingestreckt und atmete sich aus in kurzen, zaghaften Zügen. Was dem Vorgange des Ablebens seinen besonderen Stempel gab, war die Auffassung, daß der Sterbende einen König darstellte, einen verfassungsmäßigen Monarchen über ein kleines altes Reich, das in gewohnter Treue zu seinem Fürstenhause hielt und diesem König vor allen seine Sympathien widmete als einem braven, rechtlichen Manne, der nie die bürgerliche Sitte gekränkt, nie der untertänigen Gesinnung eine schwere Stunde bereitet.“

 

michael_conrad

Michael Conrad (5 april 1846 – 20 december 1927)

 

De  een Brits-Canadees schrijver Arthur Hailey werd geboren in Luton, Bedfordshire, op 5 april 1920.

 

Uit: Airport

„An airliner in a terminal was like a dependent relative, subject to the whims and succor of its family. Such life as it had was never independent. Its identiy was blurred; supply lines hobbled it; strangers, who would never join its airborne component, moved in and out.
But when the doors were sealed as the airplane prepared for takeoff, it became once more an entity. Crew members were most keenly aware of the change; they were returned to the familiar, self-contained environment in which they could function with skill and independence for which they had been trained. No one impeded them; nothing was underfoot, except what they were used to and at home with. Their tools and equipment were the finest; their resources and limitations were inventoried and known. Self-reliance returned. The camaraderie of the air – intangible, yet read to all who shared it – was theirs once more.
Even passengers – the more sensitive ones – were attuned to a mental transformation and, once in the air, awareness of the change increased. At high altitude, looking down, concerns of the everyday world seemed less important. Some, more analytical than others, saw the new perspective as a shedding of the pettiness of the earth.“

 

arthur_hailey

Arthur Hailey (5 april 1920 – 24 november 2004)

 

De Italiaanse blijspeldichter Paolo Ferrari werd geboren op 5 april 1822 in Modena.

 

Uit: Methods of Making a Living (Signor Lorenzo)

Ger.  Then you have some pension or allowance?

Gian.  None.

Ger.  None?

Gian.  Yours to command. All I can do is to manufacture bad verse, and I have a certain fluency of tongue, and that is how I make my way. But there are no dramas, no tragedies. Comedy — it’s all comedy — funny, you know.

Ger.  Well, but what do you do for a living? Pardon me if I am indiscreet.

Gian.  Quite the contrary, let me assure you! I go about it in this way: I have divided the city into twelve districts, or sections, whichever you like to call them. Each month I travel one of my districts. This month it happens to be this one.

Ger.  Not very rich, this section! Noen but poor people live here.

Gian.  At your service, madam.

Gior.  The rich people are less charitable than the poor.

Gian.  Very true. What a pity that it’s the poor people who are not rich! But they have an advantage — they are not so suspicious; and another — they don’t let you wait about in the hall; you go straight in. In the houses of the wealthy it’s maddening: porters, butlers, servants — everybody used to judging one by one’s appearance.

Ger.  And to showing one th
e door without ceremony.

Gian.  Yours to command.

Ger.  But tell me what you do.

Gian.  I have several systems. One is to provide poetry. Supposing, for instance, there is a wedding, or a new graduate, or a dancer who has made a tremendous hit, or a celebrated preacher, or a newly elected deputy. I have a sonnet that suits them all. It is sufficient to change the last triplet. I have six variations made up for that triplet. It is a six-barreled-revolver sonnet, and can be shot off six times. Now, observe. Both the quatrains consist of philosophical reflections on the sorrows and joys of life; they answer very well for anybody. In the first triplet I come down to particulars. “And thou!” I begin, without mentioning names. “Thou,” may belong to any sex or condition: “thou” is equally good for a man and a woman, for old people and young, for a nobleman or a shopkeeper.“

 

Paolo_Ferrari

Paolo Ferrari (5 april 1822 – 9 maart 1889)

 

De Zwitserse schrijver Werner J. Egli werd geboren in Luzern op 5 april 1943. Zie ookmijn blog van 5 april 2008

 

Uit: Der letzte Kampf des Tigers

Ich schrak aus dem Tiefschlaf, als der Schuss krachte. Im ersten Moment wusste ich gar nicht, was geschehen war. Wie versteinert saß ich in meinem Schlafsack. Erst nach einigen Sekunden wurde mir klar, dass es ein Schuss gewesen war, den ich gehört hatte. In den Widerhall des Schusses fiel das wütende Gebell Laikas. Da realisierte ich, dass ich allein im Zelt war. Kein Wladimir, der schnarchend neben mir lag. Keine Laika.

Draußen schien die Hölle los zu sein. Ich packte das Gewehr meines Vaters und stürzte aus dem Zelt. Nicht weit entfernt jagte Laika kläffend durch den Wald. Dann sah ich den Tiger.

Er hatte Wladimir mit seinen Reißzähnen gepackt und schleifte ihn einen leicht ansteigenden Hang hinauf, der mit Ulmen und Pappeln bewaldet war. Im Mondlicht konnte ich ihn ziemlich gut sehen, obwohl die Bäume lange Schatten in den Schnee warfen.

Ich sah auch, dass Wladimir sich wehrte und sich loszureißen versuchte, aber der Tiger schleuderte ihn mit einer schnellen, ruckartigen Bewegung des Kopfes herum und versetzte ihm gleichzeitig einen gewaltigen Prankenhieb. Ich riss das Gewehr an die Schulter, legte auf den Tiger an, aber noch bevor ich meinen Finger an den Abzug legte, wusste ich, dass ich nicht auf den Tiger schießen durfte, weil meine Kugel den alten Wildhüter hätte treffen können. So schoss ich in die Luft.“

 

Egli

Werner J. Egli (Luzern, 5 april 1943)