Hugo Claus, Martin Reints, Mieke van Zonneveld, Vítězslav Hálek, Algernon Swinburne, Bora Ćosić, Werner J. Egli, Richard Eberhart, Marente de Moor

De Vlaamse schrijver Hugo Claus werd in Brugge geboren op 5 april 1929. Zie ook alle tags voor Hugo Claus op dit blog.

 

Als dan het koperen keteltje

Als dan het koperen keteltje vol as
van wat ik was wordt leeggeschud
over het geduldig gras
mijn lief, sta daar niet voor schut

en veeg de rimmel van je wangen.
Denk aan de vingers die deze regels schreven
in onze tijd van verlangen
en die je streelden tijdens hun leven.

En lach om wat ik was, onder meer
het gesnurk in de bioscoop,
de onderbroek die steeds afzakte,

de debiele grap en de logge loop
naar jou keer op keer
toen ik je nu warme weelde pakte.

 

Een verteller

Hij zei dat zij zei dat hij zei –
En toen, en toen, en toen?
Het was in de tijd dat de padden dansten.
Het was in het Jaar Zoveel.

Met meer voeten in de aarde
dan je dromen kan
verenigt de verteller nonnen en stieren,
hermelijn en geweren,
karren en kentauren,
en wekt bliksem in de melk. En zet
een weerhaak in het vel
van wie alleen vermoeden wil.

 

De zanger

Vrij is de zanger niet
Maar vlug en schamper en toppen scherend als een
baard.

Vrij is hij niet want zijn doorboord geklater
En zijn sprekend wormhout hangen in zijn mond,
huig en zijn tong.
Losgelaten in zijn huid, dit huis,
Groet de zanger koekoek noch vinkenvanger

Noch de schuwe spieders in het laagland.

De zanger is zijn lied.

 


Hugo Claus (5 april 1929 – 19 maart 2008)
Op de cover van De Rode Vaan, 1985

 

De Nederlandse dichter en essayist Martin Reints werd geboren op 5 april 1950 in Amsterdam. Zie ook alle tags voor Martin Reints op dit blog.

 

Hoofd

Aandacht volgt op ontspanning
zoals de nacht volgt op de dag
en de droomslaap volgt op de kalme slaap

ik lig met mijn hoofd op mijn arm voor het toetsenbord:
de deadlines naderen, de deadlines komen voorbij

terwijl er – zoals dat aanvoelt – een weiland in mijn hoofd is

en een rij koeien die daar voortschrijdt, langzaam
naar het hek waar we ze staan op te wachten

door een deur die kennelijk ergens openwaait
komt er een luidruchtige vergadering mijn hoofd in golven
en ik mag kiezen:

nadenken over wat er gezegd wordt en die zaal binnenlopen

of me bewegen en mijn ogen weer open doen
en zo terugkeren naar het toetsenbord en mijn agenda
en de opengeslagen boeken om me heen

de koeien werpen hun koppen naar achteren om de vliegen te verdrijven
en de slierten kwijl aan hun lippen gaan heen en weer
als de slingers van oude uurwerken

nu kijken door hun ogen
kennelijk vanuit een wereld waar zij zijn
anderen ons in de ogen.

 

Schelp

Nu je voeten koud zijn geworden
de wreven van je voeten, je enkels, je scheenbenen
nu je de televisie uitzet
en je blik langs de meubels gaat

nu merk je de tocht die over
de vloer trekt, die hoe lang al
aan het trekken is en die je
aan jezelf komt herinneren, in dit huis

uit de schelp in de boekenkast
wentelt het ademhalen van Triton omhoog

en in die adem: de schemering van alleenspraak,
zonder klacht, zonder vreugde
verhaal voor wie bestemd, indien niet voor jou:

over verre tijden, oude stranden in de wind:
wind over zeesterren en door neusfluiten, langs
een vergeten gyroscoop zingend op de rand van een glas,
over sleutels van zolder en sleutels van,
ja, van wat?

en je staat met je schelp aan je oor
zoals dat je ooit is voorgedaan
en hij blaast je omver
en roept: niet laten vallen!

 

 
Martin Reints (Amsterdam, 5 april 1950)

 

De Nederlandse dichteres en critica Mieke van Zonneveld werd op 5 april 1989 geboren in Hilversum. Zie ook alle tags voor Mieke van Zonneveld op dit blog.

 

Dagboek van een lentemeisje

ik wilde wel vergaan
in ’t licht te loore
(Gorter)

I

Er was in mijn ogen de glinstering van één
die verlangend uit wandelen ging, het zonlicht
wenkte hoog en ver, ik wilde nooit meer
bij hem weg, er waren ook vogels en ergens
een vos, ik kon bij mijn leven niet meer
van hem los, de vogels waren opgestegen
ik kwam hem in hun hoogvlucht tegen,
de vos was in een struik gekropen
ik ben er rond om heen gelopen
de wind deed als devote zang
door heel de wereld ommegang

Alle dingen zijn zo vol verwachting en
mijn handen nog verlangensleeg
zo open vergeefs.

Hij had ook hele blauwe ogen die mij
aanblikten van boven en zijn aanraking
was zacht. Toen wilde ik verdwijnen in
de opbloeiende lentepracht.

 

Zelfportret als klaproos

nec meum respectet, ut ante, amorem,
qui illius culpa cecidit velut prati
ultimi flos, praeter eunte postquam
tactus aratrost.
(Catullus, carmen 98)

‘Ze noemt je,’ zegt hij, ‘Lilith in habijt, de sluipwesp
die ik huisvest en de slang die mij verleidt.
Als God jou tot de orde roept, span jij Hem
als een tam paard voor jouw kar
en de straat ligt geplaveid met echtgenotes.’

Dat ik niet uit mijn lijst breek en dit stilleven
tegenspreek. Dat ik de betere beelden verzwijg.

Barsten in een slakkenhuis van calciumcarbonaat
een sok op een bergtop, een handschoen op straat
een bloem benoemd tot onkruid en dan resoluut gemaaid.

 

 
Mieke van Zonneveld (Hilversum, 5 april 1989)

 

De Tsjechische dichter, schrijver en journalist Vítězslav Hálek werd geboren op 5 april 1835 in Dolínek Mělníka. Zie ook alle tags voor Vítězslav Hálek op dit blog.

 

Eveningsongs

IX
Should I tell Thee the secret tale
As nightingale in the oak forest —
Or should I weep in bitter tears
What sways my heart and gives it no rest?

Or, kneeling down, with ardent words
Should I in prayer spell my passion —
Or in a fair and tranquil night
Out of my dream breathe my confession?

Or should the hidden paradise
Sleep in my heart’s depth, never uttered,
Like in a grave, and far from Thee
My love in secret be but muttered?

O angel mine, I do confess
My love for mankind, never dying;
But toward Thee — O, don’t chide me.
That my mind’s weak and undefying!

X
My sweetheart, come, kneel down with me,
Now is the time for us to pray —
The moon has risen o’er the woods,
And my time has just passed away.

But, darling, do not clasp Thy hands;
Embrace me as I Thee with mine —
And thus, instead of clasping hands,
Two hearts will in one prayer join.

Thy lips then press Thou close to mine;
From one mouth let the prayer rise —
Let me the words press on Thy lips,
And Thou send them to Paradise.

Our prayer shall be strong, indeed.
Our offer purest in that case —
For angels, too, when they do pray,
Are praying just in such embrace.

 

Vertaald door Joseph Stybr

 

 
Vítězslav Hálek (5 april 1835 – 8 oktober 1874)
Monument in Praag

 

De Engelse schrijver en dichter Algernon Charles Swinburne werd geboren op 5 april 1837 in Londen. Zie ook alle tags voor Algernon Swinburne op dit blog.

 

A Forsaken Garden (Fragment)

The sun burns sere and the rain dishevels
One gaunt bleak blossom of scentless breath.
Only the wind here hovers and revels
In a round where life seems barren as death.
Here there was laughing of old, there was weeping,
Haply, of lovers none ever will know,
Whose eyes went seaward a hundred sleeping
Years ago.

Heart handfast in heart as they stood, “Look thither,”
Did he whisper? “look forth from the flowers to the sea;
For the foam-flowers endure when the rose-blossoms wither,
And men that love lightly may die—but we?”
And the same wind sang and the same waves whitened,
And or ever the garden’s last petals were shed,
In the lips that had whispered, the eyes that had lightened,
Love was dead.

Or they loved their life through, and then went whither?
And were one to the end—but what end who knows?
Love deep as the sea as a rose must wither,
As the rose-red seaweed that mocks the rose.
Shall the dead take thought for the dead to love them?
What love was ever as deep as a grave?
They are loveless now as the grass above them
Or the wave.

All are at one now, roses and lovers,
Not known of the cliffs and the fields and the sea.
Not a breath of the time that has been hovers
In the air now soft with a summer to be.
Not a breath shall there sweeten the seasons hereafter
Of the flowers or the lovers that laugh now or weep,
When as they that are free now of weeping and laughter
We shall sleep.

Here death may deal not again for ever;
Here change may come not till all change end.
From the graves they have made they shall rise up never,
Who have left nought living to ravage and rend.
Earth, stones, and thorns of the wild ground growing,
While the sun and the rain live, these shall be;
Till a last wind’s breath upon all these blowing
Roll the sea.

Till the slow sea rise and the sheer cliff crumble,
Till terrace and meadow the deep gulfs drink,
Till the strength of the waves of the high tides humble
The fields that lessen, the rocks that shrink,
Here now in his triumph where all things falter,
Stretched out on the spoils that his own hand spread,
As a god self-slain on his own strange altar,
Death lies dead.

 


Algernon Swinburne (5 april 1837 – 10 april 1909)
Cover

 

De Servische dichter en schrijver Bora Ćosić werd geboren op 5 april 1932 in Zagreb. Zie ook alle tags voor Bora Ćosić op dit blog.

Uit: Lange Schatten in Berlin (Vertaald door Brigitte Döbert)

„Stempel
Meine Wohnungstür ist mit geometrischen Mustern verziert, mit Vertiefungen in Form von Quadraten, Rhomben und Ellipsen, die die Ornamentik am Anfang des Jahrhunderts bildeten. Ich habe das untrügliche Gefühl, dass in diesem Haus eine zweite Tür existiert, die mit Erhebun-gen verziert ist, als habe die aus meiner Wohnung im noch weichen Zustand an jener geleimt, was den Unterschied erklären würde. Ähnlich wie man es von unserem eurasischen Kontinent an-nimmt, der sich einst, heißt es, an die amerikani-sche Platte schmiegte. Viele Dinge tragen so die Erinnerung an etwas Ähnliches, mehr oder weni-ger weit Entferntes in sich. In diesem Sinn haben alle Erscheinungen die Struktur von männlichen und weiblichen Körpern, die sich nur darin unter-scheiden, ob bestimmte Segmente ausgestülpt oder eingedellt sind. So enthüllt die Gegenständlich-keit der Welt ihre Herkunft, die sich wohl von der bürokratischen Gepflogenheit des Stempelns her-leitet. 1 )ie Entdeckung der Abhängigkeit zwischen einem Stempel und dessen Abdruck auf einem
Blatt Papier dürfte auf eine Kanzlei zurückgehen. Die kleine Handbewegung will den Entwicklungs-gang einiger Gedanken beglaubigen und keines-wegs nur ein iiberraschendes Zeichen setzen, das wir als eigenständige Verzierung bewundern.“

 


Bora Ćosić (Zagreb, 5 april 1932)

 

De Zwitserse schrijver Werner J. Egli werd geboren in Luzern op 5 april 1943. Zie ook alle tags voor Werner J. Egli op dit blog.

Uit: Tarantino

„Im Bachbett floss zu dieser Jahreszeit nur ein zähflüssiges Rinnsal, auf dem sich, wie geschwürbedeckte Riesenkrabben, schmutzige Schaumkronen bewegten. Es stank erbärmlich nach Fäulnis und Verwesung. Es stank nach Tod und Verderben.
Tarantino spürte, wie ihm die Beine einschliefen. Fast eine halbe Stunde lang befand er sich schon einige Schritte von seiner Schwester und von Jacinto entfernt und verharrte dort in der gleichen Stellung. Von seinem Versteck aus konnte er die Brücke sehen. Es war eine Brücke aus Beton. Scheinbar für die Ewigkeit gebaut. Der Bach floss unter ihr hindurch.
Tarantino versuchte das linke Bein auszustrecken. Dazu musste er sein Gewicht verlagern. Als er sich etwas aufrichtete, lösten sich Steine. Sie kollerten zwischen seinen Beinen hindurch in das Bachbett hinein und verschwanden im Schaum, der sich zwischen alten Autoreifen und einem verbeulten Kühlschrank staute. Rechts von Tarantino bewegte sich ein Schatten. Es war Jacinto.
„He”, flüsterte Jacinto.
„He”, gab Tarantino leise zurück. Das war alles. Sie mussten sich still verhalten. Absolut still. Dieser Grenzabschnitt war berüchtigt. Es gab hier mehrere Löcher im Zaun, die von den Drogenschmugglern genauso benutzt wurden wie von den Flüchtlingen. Manchmal gab es Streit. Oft fielen Schüsse und es gab Tote auf beiden Seiten des Zaunes.
Irgendwann würde auf der Brücke el indicador, ein Mann auf einem Motorrad, der ihnen als Wegweiser ein Zeichen geben sollte, wenn alles in Ordnung war, um dann sofortwieder zu verschwinden.
So war es ausgemacht. Und wenn die Luft rein war, würden sie den Bach durchqueren und zum Zaun laufen, durch das Loch im Maschendrahtzaun, an dem allerhand stinkendes Zeug hing, und auf der anderen Seite, in Amerika, würde ein anderer Gringo mit einem Auto warten, um sie aus der Gefahrenzone heraus zu bringen, Und sobald sie in Sicherheit waren, konnten sie endlich aufatmen und sich umarmen und vor Glück weinen, denn dann waren sie endlich drüben in Amerika, und für Marcela und Tarantino und natürlich auch für Jacinto würde ein neues und gutes Leben beginnen.“

 

 
Werner J. Egli (Luzern, 5 april 1943)
Cover

 

De Amerikaanse dichter Richard Ghormley Eberhart werd geboren op 5 april 1904 in Austin, Minnesota.Zie ook alle tags voor Richard Eberhart op dit blog.

 

A New England Bachelor

My death was arranged by special plans in Heaven
And only occasioned comment by ten persons in Adams, Massachusetts.
The best thing ever said about me
Was that I was deft at specifying trump.
I was killed by my father
And married to my mother
But born too early to know what happened to me,
And as I was an only child
I erected selfishness into a personal religion,
Sat thinking forty years saying nothing.
I observed all. I loved to drink gin,
Would not have thought to go farther
Into arcane episodes of the heavier drugs,
And, being New England, always remained sober.
However, I confess now, I was
Always afraid of women,
I don’t know why, it was just the way it was,
I could never get very close to any woman.
Knowledge and intelligence allowed me
The grand rationalization of this; also, I respected
Delicacy, but would not go too far in any direction.
I thought I was a good man. I was.

I did not obstruct the state, nor religion,
But I saw through both and maintained my independence.
I kept my counsels among the learned.
My learning was more private and precious than worldly.
The world had no sense of the devious,
So my private vicissitudes were mine alone.

I say all this with a special sort of grace
For I avoided many of the pitfalls of fallen man
And while I did not have heroic size, the
Creative grandeur, or mastership of the mind
I earned my bread by cynicism alone,
And blow you all a kiss from the tomb.

 

 
Richard Eberhart (5 april 1904 – 9 juni 2005)

 

Onafhankelijk van geboortedata

De Nederlandse schrijfster en columniste Marente de Moor werd geboren in Den Haag in 1972. Zie ook alle tags voor Marente de Moor op dit blog

Uit: Foon

“Ik hoor niets, maar het begint al licht te worden. Voor mij tekent zich het behang af met de kegeltjes en driehoekjes, achter mij wacht de kamer. Met de half verduisterde ramen en de gebroken vensterbanken. Met het fluwelen stoeltje waarop mijn overgooier hangt alsof ik er nog in zit. Met de eettafel, vier poten in het tapijt, de kast met de porseleinen dieren en nog maar drie kristallen glazen. Met de drempel die me zo de kolere wenst, en de gang die me zal spiegelen als een zwarte sloot. In de gang staan twee deuren op een kier, de een leidt naar de keuken met de afwas, de ander naar de kamer met hem erin.
De voordeur is goed dicht. Toch glijdt tussen deur en drempel het ijs van de veranda naar binnen en duwt tegen die veranda de tuin, waarop nog zo’n dertig centimeter sneeuw ligt. Achter de tuin staat het hek naar het pad, daarop zullen mijn voetstappen de eerste zijn en de laatste, zoals de meeste dagen. Laten we daar niet te lang bij stilstaan, laten we doorlopen, links het huis van Serpjakov passeren, met de ramen die dof en grijs zijn geworden als de ogen van een staarlijder, en rechts de bushalte, ook al verlaten. Zo’n tien jaar, schat ik, misschien langer. In ieder geval was het in hetzelfde jaar dat de bussen wegbleven en onze enige buurman vertrok. In het jaar dat ik me liever niet herinner.
We noemden hem Serpjakov de Vriendelijke. In deze streek was zijn karakter al even uitzonderlijk als zijn complete gebit. We houden het erop dat hij het zich in ieder geval kon veroorloven breeduit te lachen. En hij dronk niet, zelfs niet toen zijn vrouw overleed. We weten niet waarom hij is weggegaan, hij had juist de daklijsten van zijn huis in de lak gezet. Misschien nam hij wel die laatste bus en kon hij gewoon niet meer terug, misschien is het niet meer dan dat.
Na de bushalte komt het veld, dat eens een akker was, met nog een stuk of twintig gebouwen, kleine en grote, waaronder een schooltje, de bakkerij en de artsenpost. En daarachter ligt het complex van de oude batterijenfabriek. Alles is leeg en verlaten, en vanbinnen met hetzelfde grijze gruis bestoven.”

 

 
Marente de Moor (Den Haag, 1972)
Cover

 

Zie voor de schrijvers van de 5e april ook mijn blog van 5 april 2018 en eveneens mijn blog van 5 april 2016.

Hugo Claus, Martin Reints, Mieke van Zonneveld, Vítězslav Hálek, Algernon Swinburne, Bora Ćosić, Werner J. Egli, Michael Georg Conrad, Marente de Moor

De Vlaamse schrijver Hugo Claus werd in Brugge geboren op 5 april 1929. Zie ook alle tags voor Hugo Claus op dit blog.

Uit: Het verdriet van België

“Zonder adem te halen, brulde hij: ‘Ma-ri-a!’
Een graatmager wezen, een honderdjarig weeskind in een krakerig wit schort, verscheen en keek Louis aan met een blik vol haat.
‘Maria, schenk die jonge gasten een portootje in! Het is wel niet van hun jaren, maar wij kunnen ze niet vroeg genoeg losbandigheid leren, wie weet wat de dag van morgen brengt, nietwaar, heren?’ Zij schonk in. De port was mierzoet en lauw.
‘En?’
‘Een beetje te warm,’ zei Maurice.
De Puydt nipte. ‘’t Is godverdomme nog waar ook. Maria, zet die fles direct in de kelder. Nee, laat maar. Hoeveel staan er nog in de kelder?’
‘Vier.’
‘Er is hier iemand die achter mijn rug…’ Met een dreun die de Vlaamse Koppen aan de muur deed trillen sloeg zij de deur dicht.
‘Zij drinkt,’ fluisterde Marnix de Puydt. ‘Van mij mag ze, maar niet van deze porto. Want ik heb er twaalf flessen van gekregen na mijn recital bij mijnheer Groothuis.’
‘Mijn grootvader heeft er mij over gesproken,’ zei Louis, ‘hij vond het prachtig.’
‘Ja, onze Seynaeve heeft een zwak voor Debussy.’
De Puydt schonk zijn glaasje weer vol en dronk het in één slok leeg.
‘Mijn vriend Joris Diels van de Koninklijke Nederlandse Schouwburg in Antwerpen heeft mijn Dood van Descartes uiteraard als eerste in het manuscript doorgenomen en heeft er mij oprecht mee gecomplimenteerd.’
‘Is het in vijf bedrijven?’ vroeg Louis, want hij moest toch iets zeggen, zeker in aanwezigheid van Maurice-de-stille.
De Puydt knikte lang. Hij dronk van de fles. ‘Ik zie u denken, jongeman, is dat niet al te klassiek? En dan antwoord ik u, ja, het is klassiek, de tijd van het experiment is achter de rug, thans breekt de tijd aan van de re-con-struc-tie, niet alleen van onze gemeenschap, maar ook van zijn vormen. Ik heb recht van spreken, want ik kom uit het kamp van de durvers, van hen die de grenzen van de taal hebben verlegd, in het spoor van mijn betreurde kompaan Van Ostaijen.”

 

 
Hugo Claus (5 april 1929 – 19 maart 2008)
Scene uit de gelijknamige film uit 1994

Lees verder “Hugo Claus, Martin Reints, Mieke van Zonneveld, Vítězslav Hálek, Algernon Swinburne, Bora Ćosić, Werner J. Egli, Michael Georg Conrad, Marente de Moor”

Hugo Claus, Martin Reints, Vítězslav Hálek, Algernon Swinburne, Bora Ćosić, Werner J. Egli, Mieke van Zonneveld, Michael Georg Conrad, Marente de Moor

De Vlaamse schrijver Hugo Claus werd in Brugge geboren op 5 april 1929. Zie ook alle tags voor Hugo Claus op dit blog.

Uit:Het verdriet van België

‘‘Staan er fouten in?’
‘Met de beste wil van de wereld… nee, geen fout te ontwaren.’
‘Maar moet de datum van uw voordracht er…’
‘Godverdomme, natuurlijk, dedju, dat hadden wij bijna… dedju!…’
Hij ging aan tafel zitten, het kleed had overal brandgaatjes, hij hijgde alsof hij de 500 meter had gelopen. Maurice zei nooit wat, dus nu ook niet, maar hij was wel onder de indruk.
‘Zet u, zet u.’
‘Derangeren wij u niet?’
‘Jongeman, ik heb de hele nacht gewrocht, een zekere verpozing is me zeker toegestaan. Alhoewel… verpozen… als dat zou kunnen… is de grondtoon van de mens niet het irrequietum?’ Gelukkig wachtte hij niet op een antwoord, hij blies felle rookwalmen in Maurice’s snufferd.
‘Ik zou u met genoegen enkele passages voorlezen uit het derde bedrijf van het stuk dat mij thans bezighoudt, een nogal nauwkeurige evocatie van Zannekin. Dokter Leevaert die een eminent kenner is van de veertiende eeuw verzekert mij dat ik de historische waarheid geen geweld aan doe, maar, jongens, ik ben óp. Alhoewel ik me realiseer dat gij, de jeugd van Vlaanderen, er alle belang bij zoudt hebben kennis te nemen van mijn kijk op ons verleden. Gij leest toch boeken, ik bedoel, naast uw verplichte schoollectuur?’
Zij knikten beiden gedwee. Maurice zat ongemakkelijk te draaien op zijn stoel, moest waarschijnlijk plassen. Van de weeromstuit moest Louis ook ineens zeer dringend.
‘Help me onthouden dat ik u straks mijn Psalmen en Palinodieën moet meegeven, ge zult sommige hexameters beslist amusant vinden. En het is spijtig dat de uitgeverij de Kogge me deerlijk in de steek heeft gelaten, vanwege zogezegde papierschaarste, anders had ik u als primeur mijn Dood van Descartes kunnen overhandigen, vijf bedrijven, waarin ik, vanuit de Germaanse gedachte definitief afreken met het Latijnse quasi-geredeneer dat ons volk, via de Franse overheersing, zo lamentabel heeft verschraald, om niet te zeggen verdord.’

 
Hugo Claus (5 april 1929 – 19 maart 2008)

Lees verder “Hugo Claus, Martin Reints, Vítězslav Hálek, Algernon Swinburne, Bora Ćosić, Werner J. Egli, Mieke van Zonneveld, Michael Georg Conrad, Marente de Moor”

Vítězslav Hálek

De Tsjechische dichter, schrijver en journalist Vítězslav Hálek werd geboren op 5 april 1835 in Dolínek Mělníka. Hálek behoorde samen met Jan Neruda, Jakub Arbes, Adolf Heyduk en Rudolf Mayer tot de vertegenwoordigers van de zogenaamde Májovci, (de mei school), waarmee een nieuw tijdperk van de Tsjechische literatuur begon en waarvan hij de woordvoerder was. Hij schreef al gedichten als leerling van het Praagse gymnasium. Na voltooiing van zijn studie aan de filosofische faculteit van de Karelsuniversiteit in Praag wijdde hij al zijn tijd aan de literatuur en journalistiek. Het zwaartepunt van zijn werk lag bij de lyrische poëzie. Zijn bundesl “Avendliederen” (Večerní písně) en “In de natuur” (V Prirode) behoren tot de fundamenten van de Tsjechische poëzie van de 19de eeuw. Realistisch waren vooral zijn verhalen en novellen, die draaiden om Praagse thema’s en dorpsverhalen, maar ook zijn journalistieke werk. Als redacteur van de Nationale Krant (Národní listy) schreef hij honderden politieke artikelen, literaire feuilletons, theaterkritieken en reisverslagen. Hij was bij de eerste “Mei Almanak” (1858) betrokken en bewerkte zijn eigen jaarboeken. Hálek was mede-redacteur van de tijdschriften “Bloemen” (Květy) en “Lumír”. Hij was actief in de discussiegroep van kunstenaars (Umělecká Beseda), het centrum van het culturele en sociale leven van zijn tijd. Na zijn dood viel de groep van Májovci uiteen.

Eveningsongs

1.
The spring came flying from afar;
With fresh desires all’s teeming;
All things pressed forward to the sun-
So long all had been dreaming!

The finches flew out of their nest
And children from their bowers,
And on the meadows sweetest scents
Breathe countless little flowers.

Young leaves press their way from the twigs
And from birds’ throats their voices,
And in the heart with budding love
The youthful breast rejoices.

2.
I am the knight from the old tale
Who proudly to the far world rode
To see the lass who’s like a rose
And to discover her abode.

Who would behold her-said her fame-
Would by a ban at once be struck;
His heart would be rent from his breast,
Or he would change to be a rock.

Thought I to myself, possibly
For clemency there might be room.
I ventured out and for my sin-
Became a bard by rigid doom.

3.
The humming of the trees has ceased,
Their leaves breathe calmly, neatly;
The bird is dreaming its fair dream
So quietly, so sweetly.

The heavens’ stars have all come out,
All things rest in calm gladness,
But in the breast the sorrow wakes
And in the heart the sadness.

The fragrant blossom’s pretty cup
Receives dew in its centre-
My God, and I, too, feel that dew
In mine eyes gently enter.

 

Vertaald door Joseph Stybr

 
Vítězslav Hálek (5 april 1835 – 8 oktober 1874)