Hugo Claus, Martin Reints, Mieke van Zonneveld, Vítězslav Hálek, Algernon Swinburne, Bora Ćosić, Werner J. Egli, Richard Eberhart, Marente de Moor

De Vlaamse schrijver Hugo Claus werd in Brugge geboren op 5 april 1929. Zie ook alle tags voor Hugo Claus op dit blog.

 

Als dan het koperen keteltje

Als dan het koperen keteltje vol as
van wat ik was wordt leeggeschud
over het geduldig gras
mijn lief, sta daar niet voor schut

en veeg de rimmel van je wangen.
Denk aan de vingers die deze regels schreven
in onze tijd van verlangen
en die je streelden tijdens hun leven.

En lach om wat ik was, onder meer
het gesnurk in de bioscoop,
de onderbroek die steeds afzakte,

de debiele grap en de logge loop
naar jou keer op keer
toen ik je nu warme weelde pakte.

 

Een verteller

Hij zei dat zij zei dat hij zei –
En toen, en toen, en toen?
Het was in de tijd dat de padden dansten.
Het was in het Jaar Zoveel.

Met meer voeten in de aarde
dan je dromen kan
verenigt de verteller nonnen en stieren,
hermelijn en geweren,
karren en kentauren,
en wekt bliksem in de melk. En zet
een weerhaak in het vel
van wie alleen vermoeden wil.

 

De zanger

Vrij is de zanger niet
Maar vlug en schamper en toppen scherend als een
baard.

Vrij is hij niet want zijn doorboord geklater
En zijn sprekend wormhout hangen in zijn mond,
huig en zijn tong.
Losgelaten in zijn huid, dit huis,
Groet de zanger koekoek noch vinkenvanger

Noch de schuwe spieders in het laagland.

De zanger is zijn lied.

 


Hugo Claus (5 april 1929 – 19 maart 2008)
Op de cover van De Rode Vaan, 1985

 

De Nederlandse dichter en essayist Martin Reints werd geboren op 5 april 1950 in Amsterdam. Zie ook alle tags voor Martin Reints op dit blog.

 

Hoofd

Aandacht volgt op ontspanning
zoals de nacht volgt op de dag
en de droomslaap volgt op de kalme slaap

ik lig met mijn hoofd op mijn arm voor het toetsenbord:
de deadlines naderen, de deadlines komen voorbij

terwijl er – zoals dat aanvoelt – een weiland in mijn hoofd is

en een rij koeien die daar voortschrijdt, langzaam
naar het hek waar we ze staan op te wachten

door een deur die kennelijk ergens openwaait
komt er een luidruchtige vergadering mijn hoofd in golven
en ik mag kiezen:

nadenken over wat er gezegd wordt en die zaal binnenlopen

of me bewegen en mijn ogen weer open doen
en zo terugkeren naar het toetsenbord en mijn agenda
en de opengeslagen boeken om me heen

de koeien werpen hun koppen naar achteren om de vliegen te verdrijven
en de slierten kwijl aan hun lippen gaan heen en weer
als de slingers van oude uurwerken

nu kijken door hun ogen
kennelijk vanuit een wereld waar zij zijn
anderen ons in de ogen.

 

Schelp

Nu je voeten koud zijn geworden
de wreven van je voeten, je enkels, je scheenbenen
nu je de televisie uitzet
en je blik langs de meubels gaat

nu merk je de tocht die over
de vloer trekt, die hoe lang al
aan het trekken is en die je
aan jezelf komt herinneren, in dit huis

uit de schelp in de boekenkast
wentelt het ademhalen van Triton omhoog

en in die adem: de schemering van alleenspraak,
zonder klacht, zonder vreugde
verhaal voor wie bestemd, indien niet voor jou:

over verre tijden, oude stranden in de wind:
wind over zeesterren en door neusfluiten, langs
een vergeten gyroscoop zingend op de rand van een glas,
over sleutels van zolder en sleutels van,
ja, van wat?

en je staat met je schelp aan je oor
zoals dat je ooit is voorgedaan
en hij blaast je omver
en roept: niet laten vallen!

 

 
Martin Reints (Amsterdam, 5 april 1950)

 

De Nederlandse dichteres en critica Mieke van Zonneveld werd op 5 april 1989 geboren in Hilversum. Zie ook alle tags voor Mieke van Zonneveld op dit blog.

 

Dagboek van een lentemeisje

ik wilde wel vergaan
in ’t licht te loore
(Gorter)

I

Er was in mijn ogen de glinstering van één
die verlangend uit wandelen ging, het zonlicht
wenkte hoog en ver, ik wilde nooit meer
bij hem weg, er waren ook vogels en ergens
een vos, ik kon bij mijn leven niet meer
van hem los, de vogels waren opgestegen
ik kwam hem in hun hoogvlucht tegen,
de vos was in een struik gekropen
ik ben er rond om heen gelopen
de wind deed als devote zang
door heel de wereld ommegang

Alle dingen zijn zo vol verwachting en
mijn handen nog verlangensleeg
zo open vergeefs.

Hij had ook hele blauwe ogen die mij
aanblikten van boven en zijn aanraking
was zacht. Toen wilde ik verdwijnen in
de opbloeiende lentepracht.

 

Zelfportret als klaproos

nec meum respectet, ut ante, amorem,
qui illius culpa cecidit velut prati
ultimi flos, praeter eunte postquam
tactus aratrost.
(Catullus, carmen 98)

‘Ze noemt je,’ zegt hij, ‘Lilith in habijt, de sluipwesp
die ik huisvest en de slang die mij verleidt.
Als God jou tot de orde roept, span jij Hem
als een tam paard voor jouw kar
en de straat ligt geplaveid met echtgenotes.’

Dat ik niet uit mijn lijst breek en dit stilleven
tegenspreek. Dat ik de betere beelden verzwijg.

Barsten in een slakkenhuis van calciumcarbonaat
een sok op een bergtop, een handschoen op straat
een bloem benoemd tot onkruid en dan resoluut gemaaid.

 

 
Mieke van Zonneveld (Hilversum, 5 april 1989)

 

De Tsjechische dichter, schrijver en journalist Vítězslav Hálek werd geboren op 5 april 1835 in Dolínek Mělníka. Zie ook alle tags voor Vítězslav Hálek op dit blog.

 

Eveningsongs

IX
Should I tell Thee the secret tale
As nightingale in the oak forest —
Or should I weep in bitter tears
What sways my heart and gives it no rest?

Or, kneeling down, with ardent words
Should I in prayer spell my passion —
Or in a fair and tranquil night
Out of my dream breathe my confession?

Or should the hidden paradise
Sleep in my heart’s depth, never uttered,
Like in a grave, and far from Thee
My love in secret be but muttered?

O angel mine, I do confess
My love for mankind, never dying;
But toward Thee — O, don’t chide me.
That my mind’s weak and undefying!

X
My sweetheart, come, kneel down with me,
Now is the time for us to pray —
The moon has risen o’er the woods,
And my time has just passed away.

But, darling, do not clasp Thy hands;
Embrace me as I Thee with mine —
And thus, instead of clasping hands,
Two hearts will in one prayer join.

Thy lips then press Thou close to mine;
From one mouth let the prayer rise —
Let me the words press on Thy lips,
And Thou send them to Paradise.

Our prayer shall be strong, indeed.
Our offer purest in that case —
For angels, too, when they do pray,
Are praying just in such embrace.

 

Vertaald door Joseph Stybr

 

 
Vítězslav Hálek (5 april 1835 – 8 oktober 1874)
Monument in Praag

 

De Engelse schrijver en dichter Algernon Charles Swinburne werd geboren op 5 april 1837 in Londen. Zie ook alle tags voor Algernon Swinburne op dit blog.

 

A Forsaken Garden (Fragment)

The sun burns sere and the rain dishevels
One gaunt bleak blossom of scentless breath.
Only the wind here hovers and revels
In a round where life seems barren as death.
Here there was laughing of old, there was weeping,
Haply, of lovers none ever will know,
Whose eyes went seaward a hundred sleeping
Years ago.

Heart handfast in heart as they stood, “Look thither,”
Did he whisper? “look forth from the flowers to the sea;
For the foam-flowers endure when the rose-blossoms wither,
And men that love lightly may die—but we?”
And the same wind sang and the same waves whitened,
And or ever the garden’s last petals were shed,
In the lips that had whispered, the eyes that had lightened,
Love was dead.

Or they loved their life through, and then went whither?
And were one to the end—but what end who knows?
Love deep as the sea as a rose must wither,
As the rose-red seaweed that mocks the rose.
Shall the dead take thought for the dead to love them?
What love was ever as deep as a grave?
They are loveless now as the grass above them
Or the wave.

All are at one now, roses and lovers,
Not known of the cliffs and the fields and the sea.
Not a breath of the time that has been hovers
In the air now soft with a summer to be.
Not a breath shall there sweeten the seasons hereafter
Of the flowers or the lovers that laugh now or weep,
When as they that are free now of weeping and laughter
We shall sleep.

Here death may deal not again for ever;
Here change may come not till all change end.
From the graves they have made they shall rise up never,
Who have left nought living to ravage and rend.
Earth, stones, and thorns of the wild ground growing,
While the sun and the rain live, these shall be;
Till a last wind’s breath upon all these blowing
Roll the sea.

Till the slow sea rise and the sheer cliff crumble,
Till terrace and meadow the deep gulfs drink,
Till the strength of the waves of the high tides humble
The fields that lessen, the rocks that shrink,
Here now in his triumph where all things falter,
Stretched out on the spoils that his own hand spread,
As a god self-slain on his own strange altar,
Death lies dead.

 


Algernon Swinburne (5 april 1837 – 10 april 1909)
Cover

 

De Servische dichter en schrijver Bora Ćosić werd geboren op 5 april 1932 in Zagreb. Zie ook alle tags voor Bora Ćosić op dit blog.

Uit: Lange Schatten in Berlin (Vertaald door Brigitte Döbert)

„Stempel
Meine Wohnungstür ist mit geometrischen Mustern verziert, mit Vertiefungen in Form von Quadraten, Rhomben und Ellipsen, die die Ornamentik am Anfang des Jahrhunderts bildeten. Ich habe das untrügliche Gefühl, dass in diesem Haus eine zweite Tür existiert, die mit Erhebun-gen verziert ist, als habe die aus meiner Wohnung im noch weichen Zustand an jener geleimt, was den Unterschied erklären würde. Ähnlich wie man es von unserem eurasischen Kontinent an-nimmt, der sich einst, heißt es, an die amerikani-sche Platte schmiegte. Viele Dinge tragen so die Erinnerung an etwas Ähnliches, mehr oder weni-ger weit Entferntes in sich. In diesem Sinn haben alle Erscheinungen die Struktur von männlichen und weiblichen Körpern, die sich nur darin unter-scheiden, ob bestimmte Segmente ausgestülpt oder eingedellt sind. So enthüllt die Gegenständlich-keit der Welt ihre Herkunft, die sich wohl von der bürokratischen Gepflogenheit des Stempelns her-leitet. 1 )ie Entdeckung der Abhängigkeit zwischen einem Stempel und dessen Abdruck auf einem
Blatt Papier dürfte auf eine Kanzlei zurückgehen. Die kleine Handbewegung will den Entwicklungs-gang einiger Gedanken beglaubigen und keines-wegs nur ein iiberraschendes Zeichen setzen, das wir als eigenständige Verzierung bewundern.“

 


Bora Ćosić (Zagreb, 5 april 1932)

 

De Zwitserse schrijver Werner J. Egli werd geboren in Luzern op 5 april 1943. Zie ook alle tags voor Werner J. Egli op dit blog.

Uit: Tarantino

„Im Bachbett floss zu dieser Jahreszeit nur ein zähflüssiges Rinnsal, auf dem sich, wie geschwürbedeckte Riesenkrabben, schmutzige Schaumkronen bewegten. Es stank erbärmlich nach Fäulnis und Verwesung. Es stank nach Tod und Verderben.
Tarantino spürte, wie ihm die Beine einschliefen. Fast eine halbe Stunde lang befand er sich schon einige Schritte von seiner Schwester und von Jacinto entfernt und verharrte dort in der gleichen Stellung. Von seinem Versteck aus konnte er die Brücke sehen. Es war eine Brücke aus Beton. Scheinbar für die Ewigkeit gebaut. Der Bach floss unter ihr hindurch.
Tarantino versuchte das linke Bein auszustrecken. Dazu musste er sein Gewicht verlagern. Als er sich etwas aufrichtete, lösten sich Steine. Sie kollerten zwischen seinen Beinen hindurch in das Bachbett hinein und verschwanden im Schaum, der sich zwischen alten Autoreifen und einem verbeulten Kühlschrank staute. Rechts von Tarantino bewegte sich ein Schatten. Es war Jacinto.
„He”, flüsterte Jacinto.
„He”, gab Tarantino leise zurück. Das war alles. Sie mussten sich still verhalten. Absolut still. Dieser Grenzabschnitt war berüchtigt. Es gab hier mehrere Löcher im Zaun, die von den Drogenschmugglern genauso benutzt wurden wie von den Flüchtlingen. Manchmal gab es Streit. Oft fielen Schüsse und es gab Tote auf beiden Seiten des Zaunes.
Irgendwann würde auf der Brücke el indicador, ein Mann auf einem Motorrad, der ihnen als Wegweiser ein Zeichen geben sollte, wenn alles in Ordnung war, um dann sofortwieder zu verschwinden.
So war es ausgemacht. Und wenn die Luft rein war, würden sie den Bach durchqueren und zum Zaun laufen, durch das Loch im Maschendrahtzaun, an dem allerhand stinkendes Zeug hing, und auf der anderen Seite, in Amerika, würde ein anderer Gringo mit einem Auto warten, um sie aus der Gefahrenzone heraus zu bringen, Und sobald sie in Sicherheit waren, konnten sie endlich aufatmen und sich umarmen und vor Glück weinen, denn dann waren sie endlich drüben in Amerika, und für Marcela und Tarantino und natürlich auch für Jacinto würde ein neues und gutes Leben beginnen.“

 

 
Werner J. Egli (Luzern, 5 april 1943)
Cover

 

De Amerikaanse dichter Richard Ghormley Eberhart werd geboren op 5 april 1904 in Austin, Minnesota.Zie ook alle tags voor Richard Eberhart op dit blog.

 

A New England Bachelor

My death was arranged by special plans in Heaven
And only occasioned comment by ten persons in Adams, Massachusetts.
The best thing ever said about me
Was that I was deft at specifying trump.
I was killed by my father
And married to my mother
But born too early to know what happened to me,
And as I was an only child
I erected selfishness into a personal religion,
Sat thinking forty years saying nothing.
I observed all. I loved to drink gin,
Would not have thought to go farther
Into arcane episodes of the heavier drugs,
And, being New England, always remained sober.
However, I confess now, I was
Always afraid of women,
I don’t know why, it was just the way it was,
I could never get very close to any woman.
Knowledge and intelligence allowed me
The grand rationalization of this; also, I respected
Delicacy, but would not go too far in any direction.
I thought I was a good man. I was.

I did not obstruct the state, nor religion,
But I saw through both and maintained my independence.
I kept my counsels among the learned.
My learning was more private and precious than worldly.
The world had no sense of the devious,
So my private vicissitudes were mine alone.

I say all this with a special sort of grace
For I avoided many of the pitfalls of fallen man
And while I did not have heroic size, the
Creative grandeur, or mastership of the mind
I earned my bread by cynicism alone,
And blow you all a kiss from the tomb.

 

 
Richard Eberhart (5 april 1904 – 9 juni 2005)

 

Onafhankelijk van geboortedata

De Nederlandse schrijfster en columniste Marente de Moor werd geboren in Den Haag in 1972. Zie ook alle tags voor Marente de Moor op dit blog

Uit: Foon

“Ik hoor niets, maar het begint al licht te worden. Voor mij tekent zich het behang af met de kegeltjes en driehoekjes, achter mij wacht de kamer. Met de half verduisterde ramen en de gebroken vensterbanken. Met het fluwelen stoeltje waarop mijn overgooier hangt alsof ik er nog in zit. Met de eettafel, vier poten in het tapijt, de kast met de porseleinen dieren en nog maar drie kristallen glazen. Met de drempel die me zo de kolere wenst, en de gang die me zal spiegelen als een zwarte sloot. In de gang staan twee deuren op een kier, de een leidt naar de keuken met de afwas, de ander naar de kamer met hem erin.
De voordeur is goed dicht. Toch glijdt tussen deur en drempel het ijs van de veranda naar binnen en duwt tegen die veranda de tuin, waarop nog zo’n dertig centimeter sneeuw ligt. Achter de tuin staat het hek naar het pad, daarop zullen mijn voetstappen de eerste zijn en de laatste, zoals de meeste dagen. Laten we daar niet te lang bij stilstaan, laten we doorlopen, links het huis van Serpjakov passeren, met de ramen die dof en grijs zijn geworden als de ogen van een staarlijder, en rechts de bushalte, ook al verlaten. Zo’n tien jaar, schat ik, misschien langer. In ieder geval was het in hetzelfde jaar dat de bussen wegbleven en onze enige buurman vertrok. In het jaar dat ik me liever niet herinner.
We noemden hem Serpjakov de Vriendelijke. In deze streek was zijn karakter al even uitzonderlijk als zijn complete gebit. We houden het erop dat hij het zich in ieder geval kon veroorloven breeduit te lachen. En hij dronk niet, zelfs niet toen zijn vrouw overleed. We weten niet waarom hij is weggegaan, hij had juist de daklijsten van zijn huis in de lak gezet. Misschien nam hij wel die laatste bus en kon hij gewoon niet meer terug, misschien is het niet meer dan dat.
Na de bushalte komt het veld, dat eens een akker was, met nog een stuk of twintig gebouwen, kleine en grote, waaronder een schooltje, de bakkerij en de artsenpost. En daarachter ligt het complex van de oude batterijenfabriek. Alles is leeg en verlaten, en vanbinnen met hetzelfde grijze gruis bestoven.”

 

 
Marente de Moor (Den Haag, 1972)
Cover

 

Zie voor de schrijvers van de 5e april ook mijn blog van 5 april 2018 en eveneens mijn blog van 5 april 2016.

Dolce far niente, Richard Eberhart, Alexis de Roode, Thijs Feuth, Martin van Amerongen, Benjamin Cheever, Jakob Arjouni, Atticus Lish

Dolce far niente

 


Gelée blanche – Été de la Saint-Martin door Alfred Sisley, 1874

 

Indian Summer

I saw my days as passionate integers,
They leaped upon the wind as leaves
Leaping upon the wind; not Spring leaves
Fixed; I see them all as Autumn leaves.

It is the season of my mellowest appetite,
And germane to my soul; cruel times forgot,
Unvexing, the joyful. Plain days unspecified.
The clear enchantment of dry exhalations!

I would speak a word deep and pure,
Pure and deep, deep, deep and pure.
And these Autumnal days speak for me here —
Realization — else what is Autumn for?

I think the Indian Summer’s long regard
Flanks all the days with resonance —
That I shall never be more richly blessed
Than I am breathing in it now.

 

 
Richard Eberhart (5 april 1904 – 9 juni 2005)
Austin, Minnesota, de geboorteplaats van Richard Eberhart, in 1993

 

De Nederlandse dichter Alexis de Roode werd geboren op 8 oktober 1970 in Hulst. Zie ook alle tags voor Alexis de Roode op dit blog.

Mechaniek

Een klein metronoom die tikt en draait,
dat is de klok. Neutraal als hekwerkstaal.
Niet wreed zoals het weer, de vrouw, de man..
De klok maakt niemand oud of gek of kaal.

Het koele mechaniek heeft niets met ons
van doen. De wijzers draaien stijfjes door.
Hij komt uit onze hand, maar luistert niet
naar onze nood; hij volgt zijn tandenspoor.

Waarom gehoorzaamt u dat polsgeval?
Waarom zo zweten, janken, al die last?
Wanneer er van je neus een traan in drupt
verliest het ding meteen de maat. Roest vast.

 

Reis

Ik ga niet weg,
maar blijf ook niet hier.
Er kan dus niemand mee.

Ik ga op reis in een kleerkast
zonder hout, met alleen
maar nacht en ruimte.

Een lange reis
over geringe afstand,
steeds verder naar binnen.

Er blinkt iets in de verte,
onbereikbaar
maar zeer nabij.

Het is de robijn
in de ring van Sinterklaas,
gemaakt van 600 jaar oud plastic.

Hij lijkt op de bloemdieren
in de diepzee
die licht geven in de onderstroom.

Dat is de enige plek op de wereld
waar ik heen kan;
die plek is overal.

En als ik aan zal komen,
is iedereen die niet mee kon
al daar.

 

Kraai in winterlandschap

In een gedicht heeft nog nooit
een vogel op een tak gezeten
zoals de kraai die ik daar zie.
Zwart tegen ijskoud blauw,
doodstil in elkaar gedoken.

Later zal ik deze woorden opschrijven,
enals ik ze opschrijf, zal ik liegen.
Wantik loop hier langs het jaagpad
en waar ik loop, daar schrijf ik niet.
En waar u leest, daar ben ik niet.

Dit gedicht is nergens waar wij zijn.
Het is niet bij u en evenmin bij mij.
Alles is zo groot en ver als nodig.
Zo koud en leeg als nodig.

Maar mijn kraai is hier.
Zwart. Warm. Op een tak.
Ik ben de kraai.
Hier zit ik.

 
Alexis de Roode (Hulst, 8 oktober 1970)

 

De Nederlandse schrijver en arts Thijs Feuth werd geboren in Nijmegen op 8 oktober 1981. Zie ook alle tags voor Thijs Feuth op dit blog.

Uit: Achter de rug van god

“De bossen zijn groener dan ik me had voorgesteld, groener en voller. Hoe kan een streek als deze, die de helft van het jaar met sneeuw bedekt is, zich in enkele maanden tijd zo volzuigen met vocht, met leven? Leven dat zich dikwijls zo kwetsbaar toont, onderhevig aan verleidingen, vatbaar voor ziekten, bedreigd door de dood.
Duizenden jaren geleden, tijdens de laatste ijstijd, kneedden en vormden gigantische ijsmassieven het land, ze schraapten al het leven van de bodem, groeven meren en wierpen heuvels op. Niet lang nadien vestigden zich hier de eerste mensen. Vissers, nomaden. Zij trokken naar het noorden langs de oevers van het Ancylusmeer, dat later de Oostzee zou worden, en kwamen uit in Lapland, in een streek waarvan de condities onmenselijk aandoen.
Terwijl ik dat overweeg, ontrolt de weg zich als een lange mat, dof en grijs, en aan weerszijden ervan ontvouwt zich een vlakte, een uitgestrekt helderblauw meer. Een smalle landstrook, nauwelijks breder dan de weg, deelt de watervlakte in tweeën. livojärvi, verraadt een bord langs de weg, het Livomeer. Aan de linkerkant van de weg ligt een okergele strook fijn zand van een paar meter breed, daarachter reikt het blauw haast tot aan de einder. Een groepje eenden en twee grote witte zwanen dobberen op een steenworp afstand. De horizon wordt gevormd door verre heuvels en een bosrand. Er is geen mens te zien. Wel een houten huisje, rechts van ons, beschut door een bosje naaldbomen, berken en lijsterbessen.
‘Nog twintig kilometer,’ mompelt Laura. Het is niet ver meer naar Posio.
Ze heeft Finse jukbeenderen, hoog en hoekig, en haar blanke, bijna bleke huid glimt een beetje. Ik wil haar in haar eigen taal antwoorden, twijfel even over de grammatica en dan is het te laat. Meestal schakel ik al gauw over naar het Engels en dan volgt zij. Liever heeft ze dat ik Nederlands spreek, maar dat vind ik ongemakkelijk, alsof ik tegen een kind praat. Engels is neutraal, in die taal zijn we gelijkwaardig.
‘Zullen we toch even…?’
Voordat ik mijn zin kan afmaken parkeert ze de auto langs de kant van de weg. We trekken onze schoenen en sokken uit. Het zand is koel, het water helder en fris. De zon projecteert lichte en donkere krullen op de bodem, op onze voeten, ze kronkelen als een slangennest.”

 
Thijs Feuth (Nijmegen, 8 oktober 1981)

 

De Nederlandse schrijver en journalist Martin van Amerongen werd geboren op 8 oktober 1941 in Amsterdam. Zie ook alle tags voor Martin van Amerongen op dit blog.

Uit: Enige Opmerkingen Over De Residentiële Taalschurft

“Onlangs was ik getuige van een deftige discussie in de Amsterdamse Balie waar een drietal specialisten, een jurist, een politicoloog en een rechtstheoreticus, publiekelijk hun ongenoegen uitspraken over de rhetorische machteloosheid van het politieke debat.
Het politieke debat is, zo vat ik de conclusies ruwweg samen, vrijwel versteend. Het is eerder op vermaak dan op oordeelsvorming gericht. Hoewel, vermaak? Het taalgebruik is gewichtigdoenerig en schijndeskundig, exclusief voorbehouden aan diegenen ‘die een cursus hebben gevolgd’. Er wordt gegoocheld met metaforen. De tegensputterende actualiteitenrubrieken zijn voornamelijk een doorgeefluik van verbale ruis. ‘Het Haagse dialect is, net als het Franse patois, slechts begrijpelijk voor intimi.’
Het is een klassieke klacht. Menno ter Braak herkende in de politieke rhetoriek ‘een verleden van studentikoze geestelijkheid en een heden van hompelend opportunisme’. Gerrit Komrij beschuldigt de Nederlandse politici van het gebruik van ‘steno-Hottentots’ en een verslaafdheid aan wezenloze platitudes. ‘De politicus heeft met de souteneur en de architect gemeen dat ze geen van drieën een beschermd beroep uitoefenen. Jan en alleman kan zich aldus noemen. Hetgeen dan ook aan de hoeren, het stadsgezicht en het landsbestuur te merken valt.’ Henry Faas is, zegt hij, als politiek journalist langzamerhand uitgekeken op de naar niets smakende grijze pap, bestaande uit ‘het verpulverde partijwezen, gemengd met verwaterde wijn, wijwater, versuikerde wodka, chocolade en jenever’. Is het erg, vraagt hij, dat wij onze volksvertegenwoordigers niet kunnen verstaan. Om vervolgens zelf het antwoord te geven: ‘Ja, dat is erg.’
Zijn conclusie heeft de charme van de vanzelfsprekendheid. Maar is het erg? Anders gezegd: Is de residentiële kletsmeierij, zoals wij die vrijwel dagelijks moeten ondergaan, een beletsel voor het bevredigend functioneren van de parlementaire democratie?
Het Politiek Woordenboek van Marco Bunge signaleert het bestaan van een soort Binnenhofs. ‘Deze vreemde taal vindt zijn oorsprong in onze volksvertegenwoordiging. Het adres hiervan is Binnenhof 1a, 2513 AA, Den Haag. Het taalgebied is in de loop der jaren aanmerkelijk uitgebreid. Niet alleen op de Haagse, Leidschendamse, Rijswijkse en Zoetermeerse ministeries, maar ook in alle andere plaatsen van ons land met ambtelijke instellingen of politieke organen, zal men u in het Binnenhofs verstaan.’

 
Martin van Amerongen (8 oktober 1941 – 11 mei 2002)
Cover: Politiek Woordenboek van Marco Bunge

 

De Amerikaanse schrijver Benjamin Cheever werd geboren op 8 oktober 1948 in New York. Zie ook alle tags voor Benjamin Cheever op dit blog.

Uit:The Good Nanny

“Where do you write?” asked Wallace Stevens, when the party reached the top of the stairs.
“Actually,” said Stuart, “I haven’t written a word since we moved in, but I have picked the spot.”
“I think the places where creative people work are sacred,” the agent said, looking into the faces of the other guests for confirmation. None was forthcoming. But Stuart led the group into a small bedroom off the hallway. This had a dark oak table with one center drawer and a chair with a cane bottom.
Stevens went to the desk. “Do you mind?” he asked, looking back over his shoulder at Stuart.
His host said nothing.
The agent opened the drawer, found it empty, took a card out of his wallet, wrote something on the back, put the card in the drawer, and closed it. Then he backed away from the desk and brought his face close to Stuart’s “That’s my home number,” he said.
“Thanks,” said Stuart, wiping spittle from his cheeks as he turned and went into the hall.
“Instead of the river view,” he said, “we have a master-bedroom-suite-to-die-for. That’s what the realtor was always saying, ‘a master-bedroom-suite-to-die-for.'”
“Die happy,” one of the guests chimed in.
“Somehow I don’t think Joy will die happy,” said Stuart, “but I accept the compliment.”
He led the group down the hall and into the bedroom. This was large and with floor-to-ceiling windows on one wall. An ebony sleigh bed stood in the center of the room. A small, clever wooden desk with pillars, cubbies, and a Hepplewhite chair was set in a corner. “It’s a reproduction,” Stuart said, before moving out of the sleeping area and through the first phase of the bathroom-two sinks, and a long mirror lined with light bulbs, in a style reminiscent of a theatrical dressing room.
“It’s fabulous,” one of the guests enthused. “The dream house for the dream couple.”
“And we dream big these days,” Stuart said. “Five people, four thousand square feet. Lucky Karl Marx has been discredited. Else we’d all be murdered in our beds.”
“Would they murder the nanny?” asked Kick Massberg, a colleague from the city and Stuart’s protégé.
“I think she’d be the one to let them in, while we slept,” said Stuart. “Or that’s my understanding of class war. We’ve got the walk-in closet,” he continued, leading the party deeper into the bathroom, “the Jacuzzi, steam shower …”
“Do you ever really use the steam shower?” asked a cleft-chinned blonde named Heather who worked for the Bathos Literary Agency in Manhattan.”


Benjamin Cheever (New York, 8 oktober 1948)
Cover

 

De Duitse schrijver Jakob Arjouni (pseudoniem vanJakob Bothe) werd geboren op 8 oktober 1964 in Frankfurt am Main. Zie ook alle tags voor Jakob Arjouni op dit blog.

Uit: Ein Mann ein Mord

“Herr Kunze war mein Vermieter. Durch den Hörer rechnete er mir vor, weshalb die Miete ab nächsten Monat erhöht werden müßte – um dreißig Prozent – und warum das Leben kein Zuckerschlecken sei. »Frau und Kinder«, stöhnte es aus der Muschel, und ich setzte Sieloff, Mill, Kamps und mich auf die Ersatzbank, Weisweiler auf eine Wolke. Dann unterbrach ich. »Wenn ich Sie richtig verstanden habe, Herr Kunze, bin ich für Sie der beste Mieter auf der Welt, und am liebsten würden Sie mir was draufzahlen, damit ich das Büro behalte. Auf der anderen Seite kann Ihre Frau mit weniger als zehn Pelzen nicht leben, [6] ohne daß sie Migräne bekommt und Ihnen die Hölle heiß macht. Schön, jeder muß sehen, wo er bleibt. Trotzdem finde ich tausend Mark für ein Zimmer mit Waschbecken und regelmäßigem Stromausfall übertrieben.«
»Völlig Ihrer Meinung, mein Lieber, völlig! Ich sage immer, Arbeitsplatzqualität macht fünfzig Prozent Lebensqualität aus, dann die Wohnqualität und das Zwischenmenschliche – das natürlich ganz besonders. Aber nun versetzen Sie sich mal in meine Lage: elf Häuser in Frankfurt, der Reitstall, vier Autos – was das allein an Steuern kostet! Und dann die Reparaturen, und, und, und …«
Ich legte ein Kissen auf den Hörer, kramte zwei Aspirin aus der Schublade, warf sie in ein Glas Wasser und sah, den Kopf in beide Hände gestützt, zu, wie es sprudelte. Herrn Kunzes Stimme kam wie eine gefangene Hummel unter dem Kissen hervor.
Es war der einunddreißigste März neunzehnhundertneunundachtzig, neun Uhr morgens. Ich hatte Schulden und keine Aufträge. Der Wasserhahn tropfte, die Kaffeemaschine war kaputt und ich und ich müde. Mein Büro glich einer Arbeitsbeschaffungsmaßnahme für Anonyme Alkoholiker. Aktenordner und leere Bierflaschen waren über Boden und Regale verteilt, die unbeschriebenen Karteikarten rochen nach verschüttetem Whisky. Einziger Wandschmuck ein vier Jahre alter Chivas-Regal-Kalender und eine Postkarte von den Bahamas.”

 
Jakob Arjouni (8 oktober 1964 – 17 januari 2013)

 

Onafhankelijk van geboortedata

De Amerikaanse schrijver Atticus Lish werd geboren in 1972 in New York. Zie ook alle tags voor Atticus Lish op dit blog.

Uit: Preparation For The Next Life

“I didn’t kill it, Skinner said. Another round?
You are crazy.
I’ve got trigger control.
You are strong boy.
He pulled her to him and they stood swaying with his arms locked around her waist and his face against the back of her skull, smelling her hair.
Okay, it’s enough.
The bartender, in her cowboy hat, collected their empty bottles into a tub, bending forward, her maternal breasts hanging in the red light.
Another one, Skinner yelled to her, still trying to hold onto Zou Lei, who was beginning to wrestle him.
Here’s to us!
Here to you!
To getting shitfaced in a strange place!
To America! she cried out. Your country!
They drank.
You’re okay, he told her.
Zou Lei’s face had gotten alcohol-flushed to the point that it looked as if she might be sunburned.
My country is the friend of you country. It’s like one. The brother to one another, we come here to make our life. No matter what happen, we are still brother.
I feel you.
He twined his fingers in her hair again and she let him do it.
When he tried to give his bank card to the bartender, she gave it back and pointed behind him. They journeyed across the bar, wondering what they would find. They found an ATM padlocked to the far wall. Zou Lei went to the bathroom while he paid the bill. She held herself on the sink in the tiny green room. Scratched into the paint on the stall, it said Cholo BCB. Mi Corazon. A pierced heart.
They were outside now, taking reeling steps under the subway tracks and laughing. He did his dance.
Run! she yelled.”


Atticus Lish (New York, 1972)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 8e oktober ook mijn blog van 8 oktober 2017.

Richard Eberhart

De Amerikaanse dichter Richard Ghormley Eberhart werd geboren op 5 april 1904 in Austin, Minnesota. Hij groeide op op een landgoed van 16 hectare, genaamd Burr Oaks. Eberhart begon te studeren aan de Universiteit van Minnesota, maar nadat zijn moeder in 1921 aan kanker was overleden – de gebeurtenis die hem ertoe aanzette om gedichten te schrijven – stapte hij over naar Dartmouth College en vervolgens studeerde hij aan St. John’s College, Cambridge, waar I.A. Richards hem aanmoedigde om verder te gaan met het schrijven van poëzie. Nadat hij in 1931-1932 privéleraar was van de zoon van koning Prajadhipok van Siam, vervolgde Eberhart een jaar lang zijn studie aan de universiteit van Harvard. Tijdens zijn tijd op Harvard, ontmoette hij T. S. Eliot. Zijn eerste gedichtenbundel, “A Bravery of Earth”, werd in 1930 in Londen uitgegeven. “Reading the Spirit”, gepubliceerd in 1937, bevat een van zijn bekendste gedichten, “The Groundhog”. Eberhart gaf acht jaar lang les aan de St. Mark’s School (1933-1941), waar Robert Lowell een van zijn studenten was. In 1941 trouwde hij met Helen Butcher. Ze kregen twee kinderen. Tijdens WO II bekleedde hij de rang van Lieutenant Commander en diende hij in de US Naval Reserve; deze ervaring leidde ertoe dat hij een van zijn meest gevierde gedichten schreef: “The Fury of Aerial Bombardment”. In 1945 publiceerde Eberhart “Poems: New and Selected’. Hij bewerkte ook “War and the Poet: An Anthology of Poetry”, die de eerste bundel gedichten heet te zijn, die gebaseerd is op oorlog. Na de oorlog werkte Eberhart zes jaar lang voor het vloerwasbedrijf van zijn vrouw, de Butcher Polish Company. “Burr Oaks” was zijn eerste gepubliceerde werk na de oorlog in 1947, gevolgd door “Brotherhood of Men” in 1949. In 1950 was hij de oprichter van het Poets’ Theatre in Cambridge, Massachusetts. Vanaf de vroege jaren 1950 tot zijn pensioen wijdde hij zich aan het schrijven van gedichten en het lesgeven aan instellingen voor hoger onderwijs. Hij doceerde 30 jaar in Dartmouth als hoogleraar Engels en dichter-in-residence, waar hij bekend stond om zijn aanmoediging van jonge dichters. Eberhart werd door The New York Times naar San Francisco gestuurd om verslag uit te brengen over de scene rondomde beat poets. Hij schreef een stuk dat de nationale aandacht vestigde op de Beat-generatie en vooral op Allen Ginsberg als de auteur van “Howl”, Eberhart kreeg de Pulitzer-prijs voor poëzie voor “Selected Poems, 1930-1965” en de National Book Award van 1977 voor “Collected Poems, 1930–1976”.

 

The Fury of Aerial Bombardment

You would think the fury of aerial bombardment
Would rouse God to relent; the infinite spaces
Are still silent. He looks on shock-pried faces.
History, even, does not know what is meant.

You would feel that after so many centuries
God would give man to repent; yet he can kill
As Cain could, but with multitudinous will,
No farther advanced than in his ancient furies

Was man made stupid to see his own stupidity?
Is God by definition indifferent, beyond us all?
Is the eternal truth man’s fighting soul
Wherein the Beast ravens in its own avidity?

Of Van Wettering I speak, and Averill,
Names on a list, whose faces I do not recall
But they are gone to early death, who late in school
Distinguished the belt feed lever from the belt holding pawl.

 

The Groundhog

In June, amid the golden fields,
I saw a groundhog lying dead.
Dead lay he; my senses shook,
And mind outshot our naked frailty.

There lowly in the vigorous summer
His form began its senseless change,
And made my senses waver dim
Seeing nature ferocious in him.

Inspecting close maggots’ might
And seething cauldron of his being,
Half with loathing, half with a strange love,
I poked him with an angry stick.

The fever arose, became a flame
And Vigour circumscribed the skies,
Immense energy in the sun,
And through my frame a sunless trembling.

My stick had done nor good nor harm.
Then stood I silent in the day
Watching the object, as before;
And kept my reverence for knowledge

Trying for control, to be still,
To quell the passion of the blood;
Until I had bent down on my knees
Praying for joy in the sight of decay.

And so I left; and I returned
In Autumn strict of eye, to see
The sap gone out of the groundhog,
But the bony sodden hulk remained

But the year had lost its meaning,
And in intellectual chains
I lost both love and loathing,
Mured up in the wall of wisdom.

Another summer took the fields again
Massive and burning, full of life,
But when I chanced upon the spot
There was only a little hair left,

And bones bleaching in the sunlight
Beautiful as architecture;
I watched them like a geometer,
And cut a walking stick from a birch.

It has been three years, now.
There is no sign of the groundhog.
I stood there in the whirling summer,
My hand capped a withered heart,

And thought of China and of Greece,
Of Alexander in his tent;
Of Montaigne in his tower,
Of Saint Theresa in her wild lament.

 
Richard Eberhart (5 april 1904 – 9 juni 2005)