Hugo Claus, Martin Reints, Mieke van Zonneveld, Vítězslav Hálek, Algernon Swinburne, Bora Ćosić, Werner J. Egli, Michael Georg Conrad, Marente de Moor

De Vlaamse schrijver Hugo Claus werd in Brugge geboren op 5 april 1929. Zie ook alle tags voor Hugo Claus op dit blog.

Uit: Het verdriet van België

“Zonder adem te halen, brulde hij: ‘Ma-ri-a!’
Een graatmager wezen, een honderdjarig weeskind in een krakerig wit schort, verscheen en keek Louis aan met een blik vol haat.
‘Maria, schenk die jonge gasten een portootje in! Het is wel niet van hun jaren, maar wij kunnen ze niet vroeg genoeg losbandigheid leren, wie weet wat de dag van morgen brengt, nietwaar, heren?’ Zij schonk in. De port was mierzoet en lauw.
‘En?’
‘Een beetje te warm,’ zei Maurice.
De Puydt nipte. ‘’t Is godverdomme nog waar ook. Maria, zet die fles direct in de kelder. Nee, laat maar. Hoeveel staan er nog in de kelder?’
‘Vier.’
‘Er is hier iemand die achter mijn rug…’ Met een dreun die de Vlaamse Koppen aan de muur deed trillen sloeg zij de deur dicht.
‘Zij drinkt,’ fluisterde Marnix de Puydt. ‘Van mij mag ze, maar niet van deze porto. Want ik heb er twaalf flessen van gekregen na mijn recital bij mijnheer Groothuis.’
‘Mijn grootvader heeft er mij over gesproken,’ zei Louis, ‘hij vond het prachtig.’
‘Ja, onze Seynaeve heeft een zwak voor Debussy.’
De Puydt schonk zijn glaasje weer vol en dronk het in één slok leeg.
‘Mijn vriend Joris Diels van de Koninklijke Nederlandse Schouwburg in Antwerpen heeft mijn Dood van Descartes uiteraard als eerste in het manuscript doorgenomen en heeft er mij oprecht mee gecomplimenteerd.’
‘Is het in vijf bedrijven?’ vroeg Louis, want hij moest toch iets zeggen, zeker in aanwezigheid van Maurice-de-stille.
De Puydt knikte lang. Hij dronk van de fles. ‘Ik zie u denken, jongeman, is dat niet al te klassiek? En dan antwoord ik u, ja, het is klassiek, de tijd van het experiment is achter de rug, thans breekt de tijd aan van de re-con-struc-tie, niet alleen van onze gemeenschap, maar ook van zijn vormen. Ik heb recht van spreken, want ik kom uit het kamp van de durvers, van hen die de grenzen van de taal hebben verlegd, in het spoor van mijn betreurde kompaan Van Ostaijen.”

 

 
Hugo Claus (5 april 1929 – 19 maart 2008)
Scene uit de gelijknamige film uit 1994

Lees verder “Hugo Claus, Martin Reints, Mieke van Zonneveld, Vítězslav Hálek, Algernon Swinburne, Bora Ćosić, Werner J. Egli, Michael Georg Conrad, Marente de Moor”

Richard Eberhart

De Amerikaanse dichter Richard Ghormley Eberhart werd geboren op 5 april 1904 in Austin, Minnesota. Hij groeide op op een landgoed van 16 hectare, genaamd Burr Oaks. Eberhart begon te studeren aan de Universiteit van Minnesota, maar nadat zijn moeder in 1921 aan kanker was overleden – de gebeurtenis die hem ertoe aanzette om gedichten te schrijven – stapte hij over naar Dartmouth College en vervolgens studeerde hij aan St. John’s College, Cambridge, waar I.A. Richards hem aanmoedigde om verder te gaan met het schrijven van poëzie. Nadat hij in 1931-1932 privéleraar was van de zoon van koning Prajadhipok van Siam, vervolgde Eberhart een jaar lang zijn studie aan de universiteit van Harvard. Tijdens zijn tijd op Harvard, ontmoette hij T. S. Eliot. Zijn eerste gedichtenbundel, “A Bravery of Earth”, werd in 1930 in Londen uitgegeven. “Reading the Spirit”, gepubliceerd in 1937, bevat een van zijn bekendste gedichten, “The Groundhog”. Eberhart gaf acht jaar lang les aan de St. Mark’s School (1933-1941), waar Robert Lowell een van zijn studenten was. In 1941 trouwde hij met Helen Butcher. Ze kregen twee kinderen. Tijdens WO II bekleedde hij de rang van Lieutenant Commander en diende hij in de US Naval Reserve; deze ervaring leidde ertoe dat hij een van zijn meest gevierde gedichten schreef: “The Fury of Aerial Bombardment”. In 1945 publiceerde Eberhart “Poems: New and Selected’. Hij bewerkte ook “War and the Poet: An Anthology of Poetry”, die de eerste bundel gedichten heet te zijn, die gebaseerd is op oorlog. Na de oorlog werkte Eberhart zes jaar lang voor het vloerwasbedrijf van zijn vrouw, de Butcher Polish Company. “Burr Oaks” was zijn eerste gepubliceerde werk na de oorlog in 1947, gevolgd door “Brotherhood of Men” in 1949. In 1950 was hij de oprichter van het Poets’ Theatre in Cambridge, Massachusetts. Vanaf de vroege jaren 1950 tot zijn pensioen wijdde hij zich aan het schrijven van gedichten en het lesgeven aan instellingen voor hoger onderwijs. Hij doceerde 30 jaar in Dartmouth als hoogleraar Engels en dichter-in-residence, waar hij bekend stond om zijn aanmoediging van jonge dichters. Eberhart werd door The New York Times naar San Francisco gestuurd om verslag uit te brengen over de scene rondomde beat poets. Hij schreef een stuk dat de nationale aandacht vestigde op de Beat-generatie en vooral op Allen Ginsberg als de auteur van “Howl”, Eberhart kreeg de Pulitzer-prijs voor poëzie voor “Selected Poems, 1930-1965” en de National Book Award van 1977 voor “Collected Poems, 1930–1976”.

 

The Fury of Aerial Bombardment

You would think the fury of aerial bombardment
Would rouse God to relent; the infinite spaces
Are still silent. He looks on shock-pried faces.
History, even, does not know what is meant.

You would feel that after so many centuries
God would give man to repent; yet he can kill
As Cain could, but with multitudinous will,
No farther advanced than in his ancient furies

Was man made stupid to see his own stupidity?
Is God by definition indifferent, beyond us all?
Is the eternal truth man’s fighting soul
Wherein the Beast ravens in its own avidity?

Of Van Wettering I speak, and Averill,
Names on a list, whose faces I do not recall
But they are gone to early death, who late in school
Distinguished the belt feed lever from the belt holding pawl.

 

The Groundhog

In June, amid the golden fields,
I saw a groundhog lying dead.
Dead lay he; my senses shook,
And mind outshot our naked frailty.

There lowly in the vigorous summer
His form began its senseless change,
And made my senses waver dim
Seeing nature ferocious in him.

Inspecting close maggots’ might
And seething cauldron of his being,
Half with loathing, half with a strange love,
I poked him with an angry stick.

The fever arose, became a flame
And Vigour circumscribed the skies,
Immense energy in the sun,
And through my frame a sunless trembling.

My stick had done nor good nor harm.
Then stood I silent in the day
Watching the object, as before;
And kept my reverence for knowledge

Trying for control, to be still,
To quell the passion of the blood;
Until I had bent down on my knees
Praying for joy in the sight of decay.

And so I left; and I returned
In Autumn strict of eye, to see
The sap gone out of the groundhog,
But the bony sodden hulk remained

But the year had lost its meaning,
And in intellectual chains
I lost both love and loathing,
Mured up in the wall of wisdom.

Another summer took the fields again
Massive and burning, full of life,
But when I chanced upon the spot
There was only a little hair left,

And bones bleaching in the sunlight
Beautiful as architecture;
I watched them like a geometer,
And cut a walking stick from a birch.

It has been three years, now.
There is no sign of the groundhog.
I stood there in the whirling summer,
My hand capped a withered heart,

And thought of China and of Greece,
Of Alexander in his tent;
Of Montaigne in his tower,
Of Saint Theresa in her wild lament.

 
Richard Eberhart (5 april 1904 – 9 juni 2005)